Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Het procesverloop
- het dossier van de verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam;
- de beschikking van de kantonrechter van 24 maart 2021 (hierna: de bestreden beschikking);
- het op 9 april 2021 bij het hof ingekomen beroepschrift van de Gemeente (met latere correctie).
3.Feiten
“verlengt de termijn waarbinnen de ontruiming van het gehuurde moet plaatsvinden na het eindigen van de huurovereenkomst tot 1 februari 2021, onder de voorwaarde dat in een procedure met een niet extrajudicieel karakter[hof: bedoeld wordt na te melden dagvaardingsprocedure]
wordt beslist dat sprake is van een rechtsgeldige en effect sorterende huuropzegging”.
“verlengt de termijn waarbinnen de ontruiming van het gehuurde dient plaats te vinden tot 1 februari 2022, onder de voorwaarde dat in een procedure met een niet extra judicieel karakter wordt beslist dat sprake is van een in alle opzichten rechtsgeldige en effect sorterende huuropzegging en beëindiging van de huurovereenkomst en Arsenius het gehuurde dient te ontruimen;”.
4.Het hoger beroep
dat Arsenius althans uiterlijk 1 februari 2022 moet ontruimen.
Verweer Arsenius
5.Beoordeling van de ontvankelijkheid
Het appelverbod van artikel 7: 230a lid 8 BW wordt doorbroken (mits daar een beroep op wordt gedaan), onder meer als de rechter buiten het toepassingsgebied van de wet is getreden. Deze situatie doet zich hier voor. De wet stelt immers in artikel 7:230a lid 5 BW uitdrukkelijk als maximale termijn voor verlenging van de ontruimingsbescherming telkens één jaar (met de mogelijkheid van verlenging tot maximaal drie jaar). Door de verlenging te koppelen aan de beslissing in een dagvaardingsprocedure van volstrekt onbepaalde duur wordt deze termijn (mogelijk tot ver) buiten het wettelijke systeem opgerekt.
Het beroep van Arsenius op een uitspraak van dit hof (ECLI:NL:GHDHA:2015:2889) gaat niet op. In die uitspraak heeft het hof alleen maar geoordeeld dat de kantonrechter had moeten beslissen op een onvoorwaardelijk tegenverzoek. Het hof is daarbij niet toegekomen aan onderzoek naar de formulering van de voorwaarde door de huurder. Ook de uitspraak van het Arnhemse hof kan Arsenius niet baten. In die uitspraak (ECLI:NL: GHARN:2011:BR2540) speelt de kwestie van een met de wet strijdige voorwaarde niet. Daar werd een voorwaardelijke verlenging voor de duur van een jaar uitgesproken.
6.Verdere beoordeling
De inhoud van het voorwaardelijke verzoek
dat Arsenius althans uiterlijk 1 februari 2022 moet ontruimen. Dit verzoek zal in na te melden zin worden toegewezen. Het hof wijst voor zijn motivering naar overweging 5.1 en naar overwegingen 6.3 en 6.8 hierna. Tegen de verlenging als zodanig is geen bezwaar gemaakt.
De voorvragen
om haar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd.Deze voorwaarden zijn vervuld, zodat het hof op dit verzoek moet beslissen. Voor zover Arsenius heeft aangevoerd (in reactie op het tegenverzoek van de Gemeente) dat zij op die manier een instantie mist en dat dit in strijd is met een goede procesorde [1] , miskent zij hiermee haar eigen verzoek. Bovendien bestaat er geen absoluut recht op behandeling in twee instanties.
vorderingvan deze strekking gaat, is deze in strijd met de twee conclusieleer pas bij de mondelinge behandeling (en niet bij beroepschrift), dus te laat, gedaan. Bovendien is er geen belang. Het gaat immers niet om een veroordeling die door de Gemeente kan worden geëxecuteerd. Het hof beslist in deze procedure alleen over de verlenging van de ontruimingstermijn en stelt daarbij niet het tijdstip van ontruiming vast.
7.Conclusie en slot
2) De geformuleerde voorwaarden zijn, gelet op het voorgaande, niet meer aan de orde.
3) De (subsidiaire) vordering van Arsenius, zoals omschreven in overweging 6.5, zal worden afgewezen.
4) De nadere vorderingen van de Gemeente zullen eveneens worden afgewezen.
8.Beslissing
en opnieuw rechtdoende:
1 februari 2022;
P. van der Kolk-Nunes en getekend en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.