Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“
Proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase
9. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van eiseres voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
10. De wegingsfactor wordt bepaald door de aard, het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. In onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de wegingsfactoren ingedeeld in vijf categorieën, van zeer licht (factor 0,25) tot zeer zwaar (factor 2). De uitkomst dient steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener.
11. De rechtbank is van oordeel dat het gewicht van de onderhavige zaken als ‘gemiddeld’ kan worden bestempeld. De zaken zijn naar hun aard niet gecompliceerd of bewerkelijk. Met de ‘aard van de zaak’ wordt niet gedoeld op de bejegening van het kantoor van de gemachtigde of het extra werk dat de gemachtigde heeft gehad doordat er een onderzoek is ingesteld naar zijn kantoor. Voor de door eiseres bepleite wegingsfactor 1,5 ziet de rechtbank daarom geen aanleiding.
12. Ter zitting heeft eiseres ook verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) wordt het bedrag van de te vergoeden proceskosten in beginsel forfaitair vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Bpb opgenomen tarief. Artikel 2, derde lid, van het Bpb bevat de mogelijkheid van de forfaitaire kostenvaststelling af te wijken in het geval sprake is van bijzondere omstandigheden.
13. Voor toekenning van een (proces)kostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Bpb is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (‘tegen beter weten in procederen’) of indien verweerder het verwijt treft dat hij in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (vgl. HR 4 februari 2011,nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). 14. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder een van de hiervoor vermelde verwijten treft. Het feit dat het Gerechtshof Amsterdam en de Hoge Raad het correctiebeleid anders hebben geïnterpreteerd dan dat verweerder dit voorheen altijd heeft toegepast, maakt niet dat verweerder tegen beter weten in procedeert. Ook is er geen sprake van ernstig onzorgvuldig handelen door verweerder. Van mensen die aftrek van kosten claimen, mag worden gevraagd dat zij deze kosten met bewijs onderbouwen.
Immateriële schadevergoeding
15. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat met de uitspraak op bezwaar van 30 januari 2020 een einde is gekomen aan de spanning en frustratie. De schade als gevolg van spanning en frustratie wordt veroorzaakt door het uitblijven van de beslissing, zelfs nadat de in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bedoelde redelijke termijn is verstreken. De inhoud van de beslissing speelt daarbij geen rol. Ook het uitblijven van een beslissing omtrent de proceskostenvergoeding kan bij de belastingplichtige zorgen voor frustratie. Aldus moet worden aangenomen dat pas met de uitspraak van de rechtbank een einde komt aan de spanning en frustratie.
16. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 9 februari 2018. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet, zijn derhalve 3 jaar en 7 maanden verstreken. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 1 jaar en 7 maanden. Deze overschrijding dient geheel aan verweerder te worden toegerekend. Verweerder zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 2.000. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit bedrag te matigen vanwege het enkele feit dat eiseres en haar fiscaal partner allebei bezwaar en beroep hebben ingesteld. Eiseres en haar fiscaal partner hebben hun eigen aangiften ingediend met daarin hun eigen zorgkosten.
17. Nu aan eiseres terecht een forfaitaire kostenvergoeding is toegekend, berekend met factor 1 voor de zwaarte van de zaken dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
18. Aangezien de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toekent, bestaat aanleiding het door eiseres betaalde griffierecht alsmede haar in de beroepsfase gemaakte proceskosten te laten vergoeden. Voor de vaststelling van de vergoeding van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand merkt de rechtbank onderhavige zaken en de zaken van de fiscaal partner aan als samenhangend nu die zaken gelijktijdig door de rechtbank zijn behandeld, in deze zaken door dezelfde persoon rechtsbijstand is verleend en zijn werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn geweest. De rechtbank stelt de totaal te vergoeden proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1122 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748, factor 1,5 omdat sprake is van meer dan 4 samenhangende zaken en een wegingsfactor 0,5 nu de proceskostenvergoeding enkel het gevolg is van de toekenning van een vergoeding voor immateriële schade). De proceskostenvergoeding voor de onderhavige zaken wordt dan € 673 (60% van € 1122).”