ECLI:NL:HR:2020:827
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J. Koopman
- E.N. Punt
- P.M.F. van Loon
- L.F. van Kalmthout
- E.F. Faase
- Rechtspraak.nl
Cassatie over kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en samenwerkingsverbanden in de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) in de inkomstenbelasting. De belanghebbende, een vennoot in een vennootschap onder firma (vof), had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had geoordeeld dat de KIA voor de belanghebbende voor het jaar 2016 € 13.340 bedroeg, na doorschuiving van een deel van de KIA naar 2017. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit de Wet op de inkomstenbelasting 2001, met name artikel 3.41 en 3.44.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de KIA voor belastingplichtigen die deel uitmaken van een samenwerkingsverband, zoals een vof, moet worden berekend op basis van de totale investeringen van het samenwerkingsverband. Dit houdt in dat de KIA wordt vastgesteld alsof de onderneming van het samenwerkingsverband voor rekening van één belastingplichtige wordt gedreven. De Hoge Raad heeft de methode van de Rechtbank bevestigd, maar benadrukt dat de KIA niet hoger kan zijn dan de KIA die een eenmanszaak of besloten vennootschap zou kunnen claimen bij een gelijk investeringsbedrag.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de door de Rechtbank gevolgde methode van berekenen van de KIA, hoewel niet strikt juist, geen andere uitkomst zou hebben opgeleverd in dit specifieke geval. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.