Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.Het verloop van het geding
- pagina 2 van de beschikking van 23 maart 2020;
- een vertaling van de opzegbrief van 5 december 2019;
- de faxbrief van 13 februari 2020 van de ambassade aan de kantonrechter;
- de brief van 21 februari 2020 van de ambassade aan de kantonrechter;
- de faxbrief 19 februari 2020 van [werknemer] aan de kantonrechter.
2.Inleiding
- i) [werknemer] is op 3 mei 2010 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij de ambassade in Nederland. Zij was werkzaam in de functie van [functienaam]. [werknemer] heeft de Nederlandse nationaliteit.
- ii) [werknemer] heeft haar werkzaamheden tot en met vrijdag 27 oktober 2017 verricht. Op zondag 29 oktober 2017 is zij bevallen. Na afloop van haar bevallings- en zwangerschapsverlof is [werknemer] arbeidsongeschikt gebleven. [werknemer] heeft zich eind oktober 2019 hersteld gemeld.
- iii) Bij brief van 5 december 2019 heeft de ambassade de arbeidsovereenkomst opgezegd met een opzegtermijn van drie maanden.
3.Beoordeling
Trb.1973, 43) en het nog niet in werking getreden Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen (
Trb.2010, 272; hierna: VN-Verdrag). Het internationaal gewoonterecht schrijft niet voor op welke wijze in de nationale rechtsorde toepassing moet worden gegeven aan het recht op immuniteit van jurisdictie. Indien geen verdragsregeling van toepassing is, bepaalt derhalve het nationale recht van de aangezochte rechter de wijze waarop het recht op immuniteit van jurisdictie wordt toegepast. De bepalingen van het VN-Verdrag met betrekking tot de immuniteit van jurisdictie en de immuniteit van executie en de aan een en ander gestelde grenzen behelzen een codificatie van het internationaal gewoonterecht, al kunnen niet alle bepalingen van het VN-Verdrag als internationaal gewoonterecht worden aangemerkt (HR 1 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3054).