2.6.Op basis van de uitkomsten van het boekenonderzoek zijn met dagtekening
1 augustus 2017 aan belanghebbende, na het uitblijven van indiening van de aangifte, de onderhavige ambtshalve aanslagen opgelegd met - ter zake van de aanslag IB/PVV - een vergrijpboete van 50%.
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen.
"
Bekendmaking aanslagen
10. [Belanghebbende] stelt dat de aanslagen niet op de juiste wijze bekend zijn gemaakt en daarom moeten worden vernietigd. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer
belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de
aanvrager. [De Inspecteur] heeft een exploot akte van betekening overgelegd waarop is vermeld dat de belastingdeurwaarder op 1 augustus 2017 om 11.40 uur het controlerapport en de aanslagbiljetten over de jaren 2014 en 2015 heeft uitgereikt op het adres van de PI waar
[belanghebbende] destijds was gedetineerd. Blijkens de aantekening op het exploot was er ten tijde van de betekening geen bezoek mogelijk zodat de belastingdeurwaarder de stukken in een gesloten envelop heeft achtergelaten. De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen met inachtneming van artikel 3:41 van de Awb rechtsgeldig bekendgemaakt zijn aan [belanghebbende] door betekening aan het adres waar [belanghebbende] op dat moment verbleef. Het feit dat de aanslagen zijn geadresseerd op het adres [adres 1] te [woonplaats 1] , is niet relevant nu de aanslagen niet door verzending per post bekend zijn gemaakt, maar door uitreiking. Dat de aanslagen [belanghebbende] ook daadwerkelijk hebben bereikt, volgt naar het oordeel van de rechtbank voorts uit het feit dat deze door [de Inspecteur] niet retour zijn ontvangen en uit het feit dat [belanghebbende] daartegen tijdig bezwaar heeft aangetekend.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
11. Op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verklaart de rechtbank, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
12. Vast staat dat [belanghebbende] geen aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 heeft ingediend. [Belanghebbende] heeft derhalve niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e van de AWR gedaan, tenzij zou blijken dat [belanghebbende] niet op juiste wijze is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte.Het ligt op de weg van [de Inspecteur] om aannemelijk te maken dat de uitnodiging tot het doen van aangifte op het adres van [belanghebbende] is ontvangen of aangeboden dan wel [belanghebbende] anderszins heeft bereikt, waarbij [de Inspecteur] in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending van de uitnodiging naar het juiste adres.
13. De uitnodiging is gedagtekend op 28 februari 2016 en is geadresseerd aan [belanghebbende] op het adres [adres 2] te [woonplaats 2] , alwaar hij ten tijde van de uitnodiging in de Brp stond ingeschreven. [De Inspecteur] heeft een “Rapport Datum Verzending” inclusief de daarbij behorende bijlagen overgelegd, opgesteld op 29 mei 2020 door [I], waarin is vermeld dat de uitnodiging op 26 januari 2016 ter verzending per post is aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] aannemelijk heeft gemaakt dat de uitnodiging per post is verzonden naar het bij de Belastingdienst bekende adres van [belanghebbende] en aldaar is ontvangen. Dit wordt ondersteund door het feit dat [belanghebbende] voor het doen van aangifte om uitstel heeft verzocht en ontvangen tot 1 mei 2017 via de zogenoemde beconregeling.
14. De aanmaning is gedagtekend 23 mei 2017 en is geadresseerd aan [belanghebbende] op het adres [adres 2] te [woonplaats 2] , alwaar hij ten tijde van de aanmaning in de Brp stond ingeschreven. [De Inspecteur] heeft een “Rapport Datum Verzending” inclusief de daarbij behorende bijlagen overgelegd, opgesteld op 2 november 2017 door [I], waarin is vermeld dat de aanmaning op 18 mei 2017 ter verzending per post is aangeboden. [Belanghebbende] stelt dat de aanmaning hem niet heeft bereikt omdat hij op dat moment in de PI verbleef. Dat [belanghebbende] wellicht ook op het adres van de PI had moeten worden ingeschreven in de Brp en dat het in het geval van [belanghebbende] is nagelaten, is een omstandigheid die voor rekening en risico van [belanghebbende] komt en kan [de Inspecteur] niet worden tegengeworpen. Ter zitting heeft [belanghebbende] verklaard dat hij iemand heeft gevraagd om tijdens zijn afwezigheid zijn post te bekijken maar dat dit niet altijd vlekkeloos is verlopen. Dit is echter een omstandigheid die voor rekening en risico van [belanghebbende] dient te komen. De rechtbank overweegt voorts dat ter zitting [de Inspecteur] onweersproken heeft gesteld dat de aanmaning zich tussen de stukken bevond die [belanghebbende] aan hem heeft verstrekt. De rechtbank leidt hieruit af dat de aanmaning [belanghebbende] ook daadwerkelijk heeft bereikt. Het betoog van [belanghebbende] dat sprake is van overmacht, omdat hij als gevolg van zijn detentie en de inbeslagname van de administratie niet tijdig aangifte heeft kunnen doen, slaagt niet omdat voor de toepasselijkheid van artikel 27e van de AWR het niet van belang is in hoeverre het niet doen van aangifte het gevolg is van overmacht of van verwijtbaar handelen of nalaten van de belastingplichtige.
15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [belanghebbende] op de juiste wijze is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte. Nu [belanghebbende] de aangifte niet heeft ingediend, heeft hij niet de vereiste aangifte gedaan als bedoeld in artikel 27e van de AWR, zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende] niet doen blijken, dat wil zeggen niet overtuigend aangetoond, dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Redelijke schatting
17. De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat [de Inspecteur] niet van zijn verplichting de aanslagen te baseren op een redelijke schatting. De rechtbank stelt voorop dat het door de adviseur van [belanghebbende] aangegeven voorlopig resultaat van de onderneming van € 50.801 tussen partijen niet in geschil is. Daarnaast is niet in geschil dat diverse auto’s van de onderneming op naam van [belanghebbende] stonden en dat hij voor die auto’s niet beschikt over een kilometeradministratie of een verklaring geen privégebruik auto. De rechtbank acht de door [de Inspecteur] in aanmerking genomen bijtelling wegens privégebruik auto van € 5.000, gebaseerd op een geschatte catalogusprijs van € 20.000, dan ook redelijk. Uit het rapport van het boekenonderzoek blijkt verder dat sprake is geweest van contante stortingen op [belanghebbendes] privé- en zakelijke bankrekening die niet in de kasadministratie zijn terug te vinden. Dat [de Inspecteur] wegens deze contante stortingen een omzetcorrectie in aanmerking heeft genomen, acht de rechtbank op zichzelf dan ook redelijk. Wel is ter zitting geconstateerd dat het bedrag van de contante storting die op 22 juni 2015 heeft plaatsgevonden op [belanghebbendes] zakelijke bankrekening foutief is overgenomen in het controlerapport. Uit het overzicht van de mutaties op deze bankrekening blijkt namelijk dat het gaat om een contante storting van € 1.250 in plaats van € 2.500. De schatting zal dan ook in zoverre worden verminderd. Het in aanmerking nemen van een uitkering van € 2.605 acht de rechtbank, gelet op de renseignering van dit bedrag door het UWV, redelijk.
18. De omzetcorrectie van € 46.000 in verband met de aan- en verkoop van auto’s heeft [de Inspecteur] onderbouwd met gegevens uit de Databank Auto waaruit blijkt dat een zestal auto’s in het jaar 2015 op naam van [belanghebbende] heeft gestaan terwijl de aan- en verkoop van deze auto’s niet zijn aangetroffen in het kasboek van [belanghebbende] of zijn te achterhalen via de privé- en zakelijke bankrekening. Omdat de herkomst van de gerecapituleerde inkoopbedragen van deze zes auto’s onbekend is, heeft [de Inspecteur] het bedrag van € 46.000 gekwalificeerd als omzet. De rechtbank acht deze schatting op zichzelf genomen redelijk, behalve voor zover deze betrekking heeft op de Opel Corsa met kenteken [kenteken 5] . Met betrekking tot deze auto heeft [belanghebbende] een grootboekmutatiekaart over het jaar 2014 overgelegd waaruit blijkt dat deze auto op 31 december 2014 voor € 4.500 is geactiveerd als vervoermiddel. Dit wordt ondersteund door informatie van de RDW waaruit blijkt dat het kenteken van deze auto vanaf van 31 december 2014 op naam staat van [belanghebbende]. Nu daaruit volgt dat de inkoop van deze auto reeds in het jaar 2014 heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het niet redelijk het aankoopbedrag daarvan tot de omzet over 2015 te rekenen. De redelijke schatting van de belastbare winst uit onderneming zal in zoverre dan ook worden verminderd.
19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 17 en 18 wordt de belastbare winst
uit onderneming verlaagd van € 90.212 tot € 86.126, namelijk een lagere winstcorrectie van € 4.752 ((€ 1.250 + € 4.500) x 100/121 omzetbelasting) en een daaropvolgende correctie van de MKB-winstvrijstelling van € 665. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt gesteld op € 88.731, bestaande uit belastbare winst uit onderneming van € 86.126 en de uitkering van € 2.605. Het beroep is in zoverre gegrond.
Zvw
20. Het bijdrage-inkomen voor de Zvw zal worden verlaagd van € 90.212 tot € 86.126. Vanwege de maximumgrondslag van € 52.763 [€ 51.976,
Hof] heeft deze verlaging geen gevolgen voor het verschuldigde bedrag aan Zvw.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
21. [Belanghebbende] stelt dat [de Inspecteur] de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden door onrechtmatig gebruik te maken van de gegevens van de zogenoemde ANPR-camera’s. Uit de gedingstukken volgt echter dat [de Inspecteur] bij de vaststelling van de omzetcorrectie in verband met de aan- en verkoop van auto’s niet op enigerlei wijze van deze gegevens gebruikgemaakt heeft. [De Inspecteur] heeft voor de redelijk schatting op dit punt immers gebruik gemaakt van de gegevens van de Databank Auto, Autoscout alsmede van facturen en BPM-aangiften die bij derdenonderzoeken zijn verkregen. Deze stelling mist dan ook feitelijke grondslag.
Vergrijpboete
22. Bij het opleggen van aanslag IB/PVV heeft [de Inspecteur] aan [belanghebbende] op grond van artikel 67d van de Awr een vergrijpboete van 50% van de te weinig geheven belasting opgelegd, omdat het volgens hem aan (voorwaardelijk) opzet van [belanghebbende] te wijten is dat te weinig belasting is betaald. De bewijslast dat hiervan sprake is, rust op [de Inspecteur]. De rechtbank acht [de Inspecteur], met hetgeen hij heeft aangevoerd, in die bewijslast geslaagd. [Belanghebbende] heeft over het jaar 2015 geen aangifte IB/PVV 2015 ingediend terwijl het (voorlopig) resultaat van de onderneming is berekend op € 50.801. Door het niet aangeven van deze inkomsten, heeft [belanghebbende] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat als gevolg daarvan te weinig belasting zou worden betaald. Aldus is het aan (voorwaardelijk) opzet van [belanghebbende] te wijten dat er te weinig belasting is geheven. Het door [de Inspecteur] gehanteerde boetepercentage van 50% acht de rechtbank in overeenstemming met de ernst van het vergrijp en uit een oogpunt van normhandhaving passend en geboden.
23. Nu met de voornoemde vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 tevens de boetegrondslag is verminderd, dient de boete in zoverre nog wel te worden verminderd.
24. Verder matigt de rechtbank de vergrijpboete met 20%, omdat de aanslag met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast is vastgesteld. Dit leidt tot een matiging van de boete tot op (50% -/- (20% x 50%) =) 40% van de boetegrondslag.
Belastingrente
25. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de rentebeschikkingen naar onjuiste bedragen of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht zijn berekend. Wel dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de aanslag IB/PVV te worden verminderd.
Conclusie
26. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard."
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen