5.15.Ter onderbouwing van de door haar voorgestane waarde heeft belanghebbende zes waardeberekeningen overgelegd:
een in het beroepschrift in 1e aanleg opgenomen waardeberekening waarin belanghebbende uitgaat van een GOP van € 1.152.061, zijnde het gemiddelde van GOP’s van de jaren 2013-2016, deze GOP vermenigvuldigt met de factor van 6,87die met de Belastingdienst is overeengekomen, wat leidt tot een waarde van de onderneming van € 7.914.659, welke waarde hij vermindert met een ‘goodwill onderneming’ van 15%. De aldus berekende waarde van de onroerende zaak bedraagt € 6.727.460;
een ook in het beroepschrift in 1e aanleg opgenomen waardeberekening waarin belanghebbende de totale omzet van 10 [D] vestigingen van € 96.000.000 deelt door het totaal van de voor het jaar 2018 vastgestelde WOZ-waarden van de in die vestigingen geëxploiteerde onroerende zaken van € 71.043.000, wat leidt tot een quotiënt van 1,351294. Vervolgens deelt belanghebbende de gemiddelde omzet 2014-2016 van € 9.222.716 (zie ook onder 5.5.) door deze quotiënt met als uitkomst een waarde van de onroerende zaak van € 6.825.098;
een ook in het beroepschrift in 1e aanleg opgenomen waardeberekening waarin de waarde van de onroerende zaak is bepaald met de zogenoemde
dekkingswaardemethodiek. Daarin gaat belanghebbende uit van de gemiddelde omzet 2014-2016 van € 9.222.716 (zie ook onder 5.5.), vermindert deze met 10% wegens een “correctie in verband met [D] formule” waarna een “omzet derden” van € 8.300.444 resteert, merkt 12,5 % van de ‘omzet derden’ aan als de bruto huurwaarde van de onroerende zaak, vermindert deze bruto huurwaarde van € 1.037.566 met in totaal € 495.258 aan onderhoudskosten, vaste lasten, beheerskosten en leegstandsrisico waarna een netto huurwaarde van 542.298 resteert, en vermenigvuldigt deze netto huurwaarde met een factor 13,15 (zijnde 100/7,6, waarbij 7,6 staat voor het in aanmerking te nemen nettorendement in percenten van de waarde van de onroerende zaak). Deze berekening leidt tot een waarde van de onroerende zaak € 6.650.283;
d. een in de door belanghebbende ter zitting van de Rechtbank overgelegde pleitnota opgenomen waardeberekening volgens de “Horwath-methode. In deze berekening is uitgegaan van een GOP van € 1.187.193 (zie ook onder 5.5). Deze is vermenigvuldigd met de in de “Horwath-methode” gebruikte factor voor relatief jonge hotels van 7,37. De uitkomst van deze vermenigvuldiging, € 8.749.612, is de waarde van het “hotelbedrijf”. Daarop zijn de waarde van de roerende zaken van € 403.050 (zie ook onder 5.5) en de waarde van de bedrijfsgoodwill van € 898.816 (zie ook onder 5.5) in mindering gebracht. Daarna resteert de waarde van de onroerende zaak vóór aftrek van de verwervingskosten. Na aftrek van de verwervingskosten bedraagt de waarde van de onroerende zaak € 7.019.553. Deze waarde is verminderd met € 748.422 wegens achterstallig onderhoud. Na deze vermindering bedraagt de waarde van de onroerende zaak € 6.271.422;
e. een waardeberekening van 10 oktober 2018, opgesteld door [E] van [naam] , waarin de waarde van de onroerende zaak is bepaald op
€ 7.400.000. Van het hier opnemen van een samenvatting van deze waardeberekening is afgezien omdat belanghebbende in de beroepsfase een taxatierapport van dezelfde taxateur heeft overgelegd, waarin tot een andere waarde wordt geconcludeerd (zie hierna onder f.);
een waardeberekening die is opgenomen in het taxatierapport d.d. 4 december 2019, eveneens opgesteld door [E] van [naam] , waarin is uitgegaan
van een “Total Revenue op jaarbasis” van € 6.978.410, onderverdeeld in een “revenue hotel/logies” van € 1.953.955 en een “revenue F&B/baqueting/MOD” van
€ 5.024.455. Hieruit is de “draagkrachthuur” afgeleid door 19% van het “revenue hotel/logies” en 13,6% van het “revenue F&B/baqueting/MOD” bij elkaar op te tellen. Op de zo berekende draagkrachthuur van € 1.052.852 zijn de exploitatielasten van
€ 379.027 in mindering gebracht. De daarna overblijvende “netto markthuur” van
€ 673.825. Deze is vermenigvuldigd met 100/8,75. In deze breuk is de noemer van 8,75 het percentage van “netto initial yield”. De uitkomst van deze vermenigvuldiging van € 7.700.855 is verminderd met de “kosten koper” van € 449.579 en met de kosten van het uitgestelde onderhoud van € 748.422. Na deze vermindering bedraagt de waarde van de onroerende zaak € 6.500.000.
5.16.1.Naar het oordeel van het Hof schieten deze waardeberekeningen, zowel afzonderlijk als tezamen, tekort als onderbouwing van de door belanghebbende voorgestane waarde van € 6.650.000. Daartoe overweegt het Hof het volgende.
5.16.2.Wat betreft de waardeonderbouwing ad a.: Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van de Rechtbank dat het feit dat de vermenigvuldigingsfactor van 6,87 is gebruikt in het kader van de overdracht van een aantal [bedrijven] aan de volgende generatie, als onderbouwing van de vermenigvuldigingsfactor die wordt gebruikt bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak tekort schiet. In de eerste plaats is de factor van 6,87 overeengekomen tussen twee partijen (de Belastingdienst en een aantal leden van de “huidige generatie”) ter voorkoming of beëindiging van een geschil over de waarde van de aandelen van enkele houdstermaatschappijen. Dat betekent dat de factor in een onderhandelingsproces in een specifiek geschil tot stand is gekomen en in andere geschillen tussen andere partijen betreffende een andere vraag, niet gebruikt kan worden. Dit zou in het onderhavige geval anders kunnen zijn indien belanghebbende met in het geding gebrachte markt- of andere objectieve gegevens onderbouwt dat de vermenigvuldigingsfactor van 6,87 ook bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum kan worden gebruikt, maar dat heeft belanghebbende niet gedaan.
5.16.3.Wat betreft de waardeonderbouwing ad b.: De vastgestelde waarde van een onroerende zaak is geen marktgegeven en meer in het bijzonder geen op de markt tussen van elkaar onafhankelijke partijen overeengekomen verkoopprijs, maar een ambtelijke schatting van de waarde van een bepaalde onroerende zaak. Reeds om die reden kan de marktwaarde van een onroerende zaak niet (mede) worden gebaseerd op de vastgestelde waarde van een (andere) onroerende zaak, Derhalve schiet de waardeberekening onder b. als onderbouwing van de door belanghebbende voorgestane waarde van € 6.825.098 tekort.
5.16.4.Wat betreft de waardeberekeningen ad c tot en met f: Belanghebbende heeft de aannames die aan de berekening van de marktwaarde van de onroerende zaak in de berekeningen ad c. tot en met f. niet met marktgegevens of andere gegevens onderbouwd. Evenmin heeft zij met door haar ingebrachte markt- of andere objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat de factoren die zij bepalend acht voor de marktwaarde van de onroerende zaak, dat daadwerkelijk zijn.