ECLI:NL:GHDHA:2021:1667

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
200.271.547
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de gevolgen voor de werknemer in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag op staande voet van [verzoeker] door PTS B.V. [verzoeker] was sinds 14 april 2014 in dienst bij PTS en was verantwoordelijk voor de salarisadministratie en financiële rapportages. Op 4 juni 2019 werd hij op staande voet ontslagen, omdat PTS betalingen had gedaan aan zijn eenmanszaken, JSBS Services en Controlss, zonder dat hiervoor opdrachten waren gegeven. PTS stelde dat [verzoeker] zich schuldig had gemaakt aan frauduleuze handelingen, wat leidde tot het ontslag. In eerste aanleg had de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] om het ontslag te vernietigen afgewezen.

In hoger beroep heeft [verzoeker] de bestreden beschikking van de kantonrechter aangevochten en verzocht om vernietiging van het ontslag en betaling van een billijke vergoeding. Het hof oordeelde dat de dringende reden voor het ontslag op staande voet was komen vast te staan. Het hof overwoog dat [verzoeker] zich zodanig had gedragen dat van PTS redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en wees de verzoeken van [verzoeker] af, waarbij het ook oordeelde dat PTS geen transitievergoeding aan [verzoeker] verschuldigd was.

De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan een ontslag op staande voet worden gesteld en de verantwoordelijkheden van werknemers in het kader van hun functie en de bijbehorende verplichtingen. Het hof concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] niet zodanig waren dat deze het ontslag onaanvaardbaar maakten, en dat de gevolgen van het ontslag voor zijn rekening kwamen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.271.547/01
Rekestnummer rechtbank : 7951582\ EJ VERZ 19-85684
beschikking van 16 februari 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. H. Uzumcu te Den Haag (voorheen mr. M.S. van Dijk),
tegen
PTS B.V.,
gevestigd te Leiden,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: PTS,
advocaat: mr. E.J.A. Franssen te Rotterdam.
Het verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit:
- het op 31 december 2019 ingediende ‘beroepschrift (nav ex artikel 7:681 BW)’, met producties, waarbij [verzoeker] in hoger beroep is gekomen van de op 16 oktober 2019 tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden (hierna: de kantonrechter; ECLI:NL:RBDHA:2019:14267);
- het ‘verweerschrift in hoger beroep’, met producties, van PTS;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 18 november 2020.
1.2 Partijen hebben om beschikking gevraagd waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
De beoordeling van het hoger beroep
de feiten
2.1 Het hof gaat uit van de volgende, als vaststaand aan te merken feiten. Daarbij neemt het hof in aanmerking wat [verzoeker] heeft aangevoerd in nrs. 35 en 37 van zijn beroepschrift.
i. i) PTS is een financiële holding en onderdeel van de groep Petrofac-ondernemingen.
ii) [verzoeker], geboren op [geboortedatum], was sinds 14 april 2014 in dienst bij PTS, laatstelijk in de functie van [functienaam] waarin hij verantwoordelijk was voor de salarisadministratie, financiële maandrapportages, belastingaangiftes en het tijdig en correct versturen en klaarzetten van betalingen voor facturen ten behoeve van PTS. Zijn laatstverdiende salaris bedroeg € 3.858,33 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag, op basis van een 40-urige werkweek.
iii) Per 23 juli 2012 heeft [verzoeker] een eenmanszaak oorspronkelijk genaamd JSBS Services en later genaamd Controlss met als bedrijfsactiviteit: ‘brede administratieve dienstverlening’. Bij brief van 1 april 2017 heeft [verzoeker] PTS in kennis gesteld van de naamswijziging van JSBS Services in Controlss per 1 april 2017.
iv) [verzoeker] heeft destijds een sollicitatiegesprek gehad met de heer [managing director] (hierna: [managing director]), managing director van PTS en destijds de direct leidinggevende van [verzoeker]. [managing director] heeft op 30 april 2016 PTS verlaten.
v) In een aan ‘PTS B.V. en gelieerde ondernemingen’ gerichte opdrachtbevestiging van 1 januari 2016 (hierna: de opdrachtbevestiging) die namens JSBS Services is ondertekend door [verzoeker] en – volgens [verzoeker], maar niet volgens PTS – namens PTS door [managing director], is onder andere het volgende vermeld:
‘Hierbij bevestigen wij de door u aan ons, JSBS Services, verstrekte opdracht tot het verzorgen van de financiële administratie, debiteuren- en crediteurenbeheer, loonadministratie, jaarrekening en aangifte BTW van uw onderneming Petrofac Training Services B.V. en gelieerde ondernemingen. De inhoud en de wijze van uitvoering van deze opdracht zijn reeds gedeeltelijk met u besproken. Deze brief dient ter bevestiging van deze gesprekken.
Gaarne aanvaarden wij de opdracht en verzoeken u voor akkoord te tekenen.
In het vervolg van deze brief zullen wij kort ingaan op de aard, inhoud en uitvoering van de opdracht, de rapportage naar aanleiding van de opdracht, het honorarium, de wederzijdse verantwoordelijkheden alsmede de beperkingen in de opdracht.

1.Aard en inhoud van de opdracht

Wij zullen naar aanleiding van de door u verstrekte gegevens (…) de volgende werkzaamheden voor u verrichten:
Onze werkzaamheden bestaan, overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot samenstellingsopdrachten, uit het verzamelen, het verwerken, het rubriceren en het samenvatten van financiële gegevens.
Ook dragen wij zorg voor de indiening van de aangiften vennootschapsbelasting- en omzetbelasting en verzorgen wij de afhandeling van verzoek- en bezwaarschriften betreffende fiscale aangelegenheden.
De opdracht heeft betrekking op het verslagjaar 2016 en volgende.
Deze opdracht is aangegaan voor de periode van een jaar en zal na afloop van dat jaar stilzwijgend overgaan op het volgende verslagjaar, tenzij de opdracht wordt gewijzigd, vervangen of beëindigd.
(…)

3.Honorarium

Boekjaar 2016
Loonadministratie € 3.000,00
Jaarwerk en aangiften € 6.000,00
Totaal per jaar € 9.000,00
De kosten zullen tegen het eind van [de] desbetreffende periode gefactureerd worden.
Extra administratieve werkzaamheden zoals het verstrekken van tussentijdse overzichten worden berekend tegen € 50,00 per uur. Adviezen en strategische ondersteuning worden verleend tegen € 75,00 per uur.
Advies- en controlewerkzaamheden voor de accountant, worden berekend tegen € 125,-- per uur. Alle genoemde bedragen zijn exclusief omzetbelasting.’
vi) Op 7 maart 2019 heeft de contactpersoon van Citi-bank, waar PTS een rekening heeft, PTS laten weten dat in januari en februari 2019 een aantal betalingen door PTS was gedaan aan een partij waarvan voor de Citi-bank niet duidelijk was dat dit reguliere betalingen betrof. Uit onderzoek van PTS is naar voren gekomen dat met ingang van 21 oktober 2015 vanaf een bankrekening van PTS betalingen zijn gedaan op een bankrekening van JSBS Services. Voorts is uit onderzoek van PTS naar voren gekomen dat in de periode van 25 april 2017 tot en met 15 maart 2019 voor een totaalbedrag van € 137.095,64 betalingen zijn gedaan vanaf een bankrekening van PTS op een bankrekening van Controlss.
vii) PTS heeft e-mailberichten van [verzoeker] overgelegd waarin hij met betrekking tot de periode van 21 oktober 2015 tot en met 22 december 2016 om goedkeuring voor de betaling van een aantal facturen vraagt, met bijbehorende facturen. Hierbij bevinden zich geen facturen van JSBS Services.
viii) PTS heeft verder e-mailberichten van [verzoeker] overgelegd waarin hij met betrekking tot de periode van 25 april 2017 tot en met 15 maart 2019 om goedkeuring voor de betaling van een aantal facturen vraagt, met bijbehorende facturen. Hierbij bevinden zich geen facturen van Controlss.
ix) Tijdens een gesprek op 27 mei 2019 heeft [verzoeker] PTS laten weten dat Controlss bepaalde diensten had verricht voor PTS waarvoor bedragen in rekening zijn gebracht. De volgende dag heeft [verzoeker] zich ziek gemeld.
x) Bij e-mailbericht van 29 mei 2019 heeft PTS aan [managing director] geschreven:
‘As discussed yesterday, attached is the contract with JSBS with your signature [de opdrachtbevestiging; hof]. Also attached is a letter where they inform us on the name change.
Can you let me know if this looks familiar?’
xi) Bij e-mailbericht van 29 mei 2019 heeft [managing director] hierop als volgt gereageerd:
‘As discussed, this is the first time I see this contract:
- I have not signed this, the signature is fake
- The service is a joke and doesnt make sense. Why would PTS ever need to outsource it since we had [verzoeker] on our payroll to do this? Pay him double?
I have attached to picture of my signature from my id cards (…). As far as I can see I always start my signature with a[n] E and a circle around it. Now the fake signature has this E in a way I can [het hof leest: cannot] remember ever making my signature.’
xii) Op 4 juni 2019 is [verzoeker] door PTS op staande voet ontslagen. PTS heeft dit ontslag bevestigd in een brief van 5 juni 2019 (hierna: de ontslagbrief) waarin zij [verzoeker] heeft geschreven:
‘Op 4 juni 2019 hebben wij u op staande voet ontslagen op grond van art. 7:677 Jo. 7:678 lid 2 sub d en/of sub k BW, waarbij wij u mededeelden dat wij u op 5 juni 2019 de achtergrond van deze redenen zouden uiteenzetten. Deze treft u onderstaand aan.
(…)
Gegeven de volgende feiten:
a. dat er betalingen zijn verricht aan JSBS Services en/of CONTROLSS;
b. dat u daar niet alle nota’s van heeft kunnen overleggen;
c. dat de heer [managing director] verklaart dat de overeenkomst zoals bijgevoegd bij bijlage 1 [de opdrachtbevestiging; hof] niet door hem is getekend;
d. dat de handtekening op die overeenkomst bij de naam van dhr. [managing director] niet overeenkomt met zijn handtekening op andere documenten die bij deze brief zijn gevoegd;
e. dat u niet heeft kunnen uitleggen welke diensten JSBS Services en/of CONTROLSS hebben verricht voor PTS B.V. en/of de aan haar gelieerde ondernemingen;
f. dat het ook niet logisch is dat PTS B.V. akkoord zou zijn gegaan met dienstverlening door JSBS services en/of CONTROLSS aangezien zij daar u voor heeft aangenomen;
hebben wij gegronde redenen om te denken dat u zich schuldig heeft gemaakt aan frauduleuze handelingen en/of verduistering en/of andere misdrijven waardoor u ons vertrouwen onwaardig bent geworden in de zin van art. 7:678 lid 2 sub d BW.
(…)
Deze feiten vormen een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Uw persoonlijke omstandigheden zoals de mogelijke gevolgen die het ontslag voor u zal hebben, hebben wij afgewogen tegen de aard en de ernst van de dringende redenen. Die afweging heeft tot de conclusie geleid dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.’
xiii) Bij e-mailbericht van 28 augustus 2019 heeft [managing director] het volgende aan PTS geschreven:
‘Wat er exact gezeg[d] is tijdens een sollicitatiegesprek van zo lang geleden weet ik niet meer, echter dit is iets wat duidelijk geregeld was bij PTS BV zolang als ik daar de directeur was.
Het hebben van eigen entiteiten is op zich geen probleem (en volgens mij heb ik in al mijn jaren nog nooit iemand moeten vragen te stoppen met zijn eigen bedrijf toen hij/zij bij ons in dienst kwam) onder bepaalde voorwaarden di[e] ik altijd zal hebben besproken:
- Eigen entiteiten hebben geen concurrerende activiteiten met PTS BV (of het overal[l] bedrijf)
- Geen impact hebben op de tijdbesteding voor PTS BV tav de afgesproken contractuele uren
- Geen impact hebben op de performance (iemand die de hele nacht doorwerkt in zijn andere bedrijf en bij PTS BV zou slapen/moe zijn is niet de bedoeling).
Kijkend naar de situatie en de kennis die ik op dat moment tav [verzoeker] had, kan ik niet bedenken waarom ik toendertijds ‘nee’ gezeg[d] zou hebben tegen [verzoeker], dus het zal wel kloppen dat we er geen probleem van gemaakt hebben.’
Op de vraag of [managing director] [verzoeker] heeft gevraagd om naast zijn bestaande taken bij PTS ook werkzaamheden te verrichten voor andere vennootschappen in de Petrofac-groep, heeft [managing director] het volgende geschreven:
‘De situatie ligt anders:
Het klopt dat Petrofac in Amsterdam een ‘treasury’ kantoor opgericht heeft. Echter dat kantoor had/heeft eigen personeel in dienst (…) genomen voor hun activiteiten. De entiteiten die dat kantoor heeft opgericht en manage[r]s zullen wel overeenkomen met de lijst hierboven. Natuurlijk was er contact tussen [verzoeker] en het treasury kantoor en zullen ze elkaar vast wel eens om hulp gevraagd hebben. Er was ook voor een tijd een resource van treasury die enige zaken bij PTS BV oppakte toen [verzoeker] net bij ons in dienst was. Deze is echter na een tijdje uit dienst gegaan en toen heeft de financiele tak van de training afdeling uit Aberdeen die rol overgenomen door resources beschikbaar te stellen als het te druk werd.
Het klopt dat ik de MD van PTS was, echter de rapportage lijn van [verzoeker] liep via 2 mensen, mij en de financiele man van de trainings afdeling van Petrofac in Aberdeen ([financiële man]). Formele vragen/opdrachten, zoals [verzoeker] aangeeft ik gedaan zou hebben, zouden nooit door mij alleen gedaan worden. Alles tav finance gingen altijd door de combinatie [financiële man] (Finance)/Edi (local MD).
Daarnaast zat mijn baas, [leidinggevende], ook op kantoor in Leiden en ook die zou deze vraag nooit goedgekeurd hebben (en die ging veel met [verzoeker] om dus had zeker gehoord als ik [verzoeker] teveel werk gevraagd had te doen voor iets anders dan PTS BV).
Tenslotte, toen ik vertrok[ken] ben bij PTS BV, zou dit meteen naar boven gekomen zijn bij [leidinggevende], [financiële man], [...] en de persoon die hij tijdelijk gevraagd had mij te vervangen.’
in eerste aanleg
2.2
In eerste aanleg heeft [verzoeker] de kantonrechter verzocht, verkort weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, het ontslag op staande voet te vernietigen, subsidiair PTS te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding, met veroordeling van PTS in de proceskosten. Voor het geval het ontslag op staande voet moet worden vernietigd, heeft PTS verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
2.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van [verzoeker] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
in hoger beroep
3.1
Onder aanvoering van een aantal (niet genummerde) ‘gronden/grieven hoger beroep’ beoogt [verzoeker] het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor te leggen. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verkort en zakelijk weergegeven,
primair: het ontslag op staande voet te vernietigen, PTS te veroordelen tot betaling van het sinds 4 juni 2019 verschuldigde loon en PTS te bevelen hem tot de overeengekomen werkzaamheden toe te laten;
subsidiair: PTS te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 12.084,29 bruto en de transitievergoeding van € 6.945,-- bruto;
meer subsidiair: voor het geval de arbeidsovereenkomst door het ontslag is geëindigd, PTS te veroordelen tot de transitievergoeding;
met veroordeling van PTS in de proceskosten van de onderhavige procedure.
3.2
PTS bestrijdt de gronden van het door [verzoeker] ingestelde hoger beroep en concludeert tot – naar het hof begrijpt: – bekrachtiging van de beschikking van de kantonrechter en verzoekt, voor het geval het hof de arbeidsovereenkomst zou herstellen, deze te ontbinden.
4.1
Bij de beoordeling van het hoger beroep moet voorop worden gesteld dat de wet niet de mogelijkheid kent dat de appelrechter, op verzoek van de werknemer, de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever vernietigt. Indien het hof oordeelt dat het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van de opzegging door de kantonrechter ten onrechte is afgewezen, kan het hof ingevolge art. 7:683 lid 3 BW PTS veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan [verzoeker] een billijke vergoeding toekennen. Veroordeling van PTS om de arbeidsovereenkomst te herstellen heeft [verzoeker] niet verzocht (zoals ook PTS heeft vastgesteld (in haar verweerschrift in hoger beroep, nrs. 4 en 49) en [verzoeker] niet heeft weersproken). Hieruit volgt dat het primaire verzoek van [verzoeker] in hoger beroep niet toewijsbaar is. Dit betekent dat aan een beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van PTS om de herstelde arbeidsovereenkomst te ontbinden, niet wordt toegekomen.
4.2
Rijst de vraag of het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van de opzegging door de kantonrechter ten onrechte is afgewezen en aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend. Het hof overweegt daarover het volgende.
4.3
Een werkgever is bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden (art. 7:677 lid 1 BW). Voor de werkgever wordt als dringende reden in de zin van art. 7:677 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (art. 7:678 lid 1 BW). Bij de beantwoording van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen (o.a. HR 21 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4436). Op de voet van art. 7:678 lid 2, aanhef en onder d, BW kan een dringende reden aanwezig worden geacht wanneer de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt. De werkgever die een arbeidsovereenkomst om een dringende reden heeft opgezegd, dient in geval van betwisting van de dringende reden door de werknemer, te stellen en zo nodig te bewijzen dat de door hem meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden (o.a. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:290).
4.4
PTS heeft als dringende reden voor het ontslag op staande voet van [verzoeker] gesteld – kort en zakelijk weergegeven – dat er van bankrekeningen van PTS betalingen zijn verricht aan JSBS Services en Controlss zonder dat PTS of een andere Petrofac-entiteit aan [verzoeker], JSBS Services of Controlss opdracht heeft gegeven om voor haar of een andere entiteit binnen de Petrofac-groep werkzaamheden te verrichten (anders dan [verzoeker] als werknemer van PTS verrichtte). [verzoeker] heeft dit weersproken. In dat verband heeft hij een beroep gedaan op de opdrachtbevestiging en op een aantal facturen en e-mailberichten van functionarissen binnen de Petrofac-groep. PTS heeft de opdrachtbevestiging betwist en stellig ontkend dat de handtekening onder de opdrachtbevestiging van [managing director] afkomstig is.
4.5
Over het verweer van [verzoeker] dat hij vanuit zijn eenmanszaken in opdracht en met instemming van [managing director] (PTS) werkzaamheden heeft verricht voor andere Petrofac-ondernemingen en over de (door [verzoeker] overgelegde) opdrachtbevestiging heeft de kantonrechter onder andere het volgende overwogen:
‘5.4 De kantonrechter stelt vast dat de werknemer niet heeft bestreden dat hij in de periode van 21 oktober 2015 tot en met maart 2019 circa € 170.000,- heeft ontvangen van de werkgever op de bankrekening van JSBS Services dan wel Controlss. Verder is komen vast te staan dat van een groot aantal betalingen aan met name Controlss geen onderliggende facturen aanwezig zijn. Ter rechtvaardiging van de betalingen aan zijn eensmanszaken heeft de werknemer naar voren gebracht dat hij in opdracht en met toestemming van zijn toenmalige direct leidinggevende [managing director] werkzaamheden heeft verricht voor andere Petrofac ondernemingen vanuit zijn eenmanszaken. Deze stelling vindt echter geen steun in de stukken. [managing director] heeft immers in zijn verklaring een vermeende toestemming tegengesproken (…) en erop gewezen dat er weliswaar vast wel eens hulp aan elkaar is gevraagd, maar dat formele vragen/opdrachten zoals de werknemer stelt, nooit door [managing director] alleen gedaan konden worden. (…) Daarnaast is opvallend dat [managing director] al per 30 april 2016 de werkgever heeft verlaten en er geen andere opdrachtdocumenten door de werknemer zijn overgelegd op basis waarvan in de volgende jaren door nieuwe leidinggevende(n) toestemming is gegeven om werkzaamheden vanuit de eenmanszaken van de werknemer te verrichten. En zelfs als van de opdrachtbevestiging van januari 2016 dient te worden uitgegaan heeft de werknemer geen redelijke verklaring kunnen geven waarom hij in ruim vier [het hof begrijpt: drie] jaar tijd een veelvoud van het jaarbedrag van € 9.000,- heeft ontvangen en waarom de werkgever heeft moeten betalen voor werkzaamheden die zouden zijn verricht voor andere vennootschappen in de Petrofac groep. Het had dan veeleer voor de hand gelegen dat aan die vennootschappen apart zou[…] zijn gefactureerd. Met de werkgever is de kantonrechter voorts van oordeel dat de door de werknemer overgelegde facturen weinig gespecificeerd zijn en voor zover er al een specificatie aanwezig is, deze niet rijmt met de in de opdrachtbevestiging van januari 2016 vermelde werkzaamheden. Zo staat bijvoorbeeld op een bij productie 30 door de werknemer overgelegde specificatie ‘30-4-2016 aanmelding UWV PH Zwangerschap HR dossier, 6 uur’ vermeld.’
4.6
Het hof verenigt zich met deze overweging en maakt haar tot de zijne. Met de in nrs. 36 en 38 geformuleerde grieven en ook elders in het beroepschrift maakt [verzoeker] niet of onvoldoende duidelijk wat er aan deze overweging schort en waarom dat tot vernietiging van de bestreden beschikking moet leiden (de eveneens tegen rov. 5.4 gerichte grief in nr. 37 van het beroepschrift heeft het hof bij de feitenvaststelling in aanmerking genomen). Uit nrs. 54-57 van het beroepschrift volgt dat JSBS Services en Controlss in de periode van oktober 2015 tot en met maart 2019 een bedrag van (in totaal) € 170.128,56 (en dus circa € 170.000,--) hebben ontvangen aan door PTS verrichte betalingen. Dat de als productie 45-48 bij beroepschrift overgelegde facturen op (al) deze betalingen zien en door JSBS Services en Controlss zijn verstuurd en door PTS zijn ontvangen, heeft PTS gemotiveerd weersproken. [verzoeker] heeft (ter zitting in hoger beroep) hierop niet gereageerd. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid en de ondertekening door [managing director] van de opdrachtbevestiging, heeft [verzoeker] (ook) in hoger beroep nagelaten een redelijke verklaring te geven waarom hij in ruim drie jaar tijd, naast zijn loon uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met PTS, een veelvoud van het jaarbedrag van € 9.000,-- heeft ontvangen en waarom PTS heeft moeten betalen voor werkzaamheden die zouden zijn verricht voor andere vennootschappen in de Petrofac-groep. Het bewijs van zijn stelling dat de handtekening onder de opdrachtbevestiging van [managing director] afkomstig is, is daarom niet relevant.
4.7
Over de stelling van [verzoeker] dat hij van andere functionarissen (dan [managing director]) binnen de Petrofac-groep opdrachten voor Petrofac-ondernemingen kreeg en dat hij dit vanuit JSBS Services en Controlss mocht doen, heeft de kantonrechter geoordeeld dat zij geen steun vindt in de stukken. Daartoe overwoog de kantonrechter als volgt:
‘5.5 (…) Een concrete verklaring van één van deze functionarissen waarin dit wordt bevestigd ontbreekt in het dossier. De werknemer volstaat met de verwijzing naar e-mails in productie 17 bij het verzoekschrift. Met de werkgever is de kantonrechter van oordeel dat deze e-mails gewone mededelingen bevatten en veelal zijn gericht aan de werknemer in zijn hoedanigheid van werknemer van de werkgever. Enkele e-mails worden door de werknemer ook in zijn hoedanigheid als [functienaam] van de werkgever beantwoord. Uit de e-mails kunnen in ieder geval geen concrete opdrachten aan JSBS Services of Controlss worden afgeleid. Dit geldt ook voor de e-mail van 11 april 2016 waar de werknemer specifiek nog op wijst. In deze e-mail van [...], Finance Director, aan de werknemer staat onder meer vermeld:
“Hi [verzoeker] , (….) I was wondering whether we could have a call when you return on Thursday to follow up on the point we briefly mentioned when you were in Aberdeen, about looking at the accounting function for the Treasury companies in the Netherlands. (….) I would like to explorer whether you would have the capacity to take this on if you also got an assistant from the current team working with Treasury on accounting for these entities. I think this would be a good opportunity for development and would increase your exposure to Group Tax and Group Treasury as well as becoming the in country focal point for Finance.”
Voor zover de werknemer heeft willen betogen dat hieruit afgeleid kan worden dat hij toestemming heeft gekregen om vanuit zijn eenmanszaak JSBS Services dan wel Controlss werkzaamheden te verrichten, valt dit zonder nadere onderbouwing niet in te zien. Uit deze e-mail valt immers enkel af te leiden dat er gesproken wordt om te onderzoeken of het mogelijk is om ‘the accounting function for the Treasury companies’ op te pakken eventueel met een assistent van het huidige team dat met Treasury werkt.’
4.8
Ook met dit oordeel en deze overweging verenigt het hof zich. Met de in nr. 39 geformuleerde grief en ook elders in het beroepschrift maakt [verzoeker] niet of onvoldoende duidelijk wat zijn bezwaar is tegen deze overweging en waarom dat tot vernietiging van de bestreden beschikking moet leiden. De als productie 41 bij beroepschrift overgelegde e-mailberichten laten volgens [verzoeker] zien dat hem opdrachten voor werkzaamheden voor andere Petrofac-entiteiten (dan PTS) zijn verstrekt door onder andere [managing director] en andere leidinggevenden. Echter ook in hoger beroep volstaat [verzoeker] met een verwijzing naar deze e-mailberichten. Een (concrete) opdracht aan JSBS Services of Controlss kan het hof uit deze berichten – die deels dezelfde zijn als overgelegd bij verzoekschrift, productie 17 – niet afleiden. Daarbij neemt het hof mede in ogenschouw dat PTS onweersproken heeft gesteld dat (ook) de in hoger beroep nieuw overgelegde e-mailberichten alle zijn gericht aan [verzoeker] als werknemer van PTS en door hem ook in die hoedanigheid worden beantwoord. Het beroep op de als productie 49 bij beroepschrift overgelegde e-mailberichten, in het bijzonder het bericht van 22 november 2018 waarin James Boothroyd het heeft over ‘[verzoeker]’s workings’, kan niet tot een ander oordeel leiden. Volgens PTS heeft deze opmerking betrekking op werkzaamheden die [verzoeker] als [functienaam] van PTS voor andere Petrofac-entiteiten had verricht en die aan die andere entiteiten moesten worden doorbelast; ‘[verzoeker]’s workings’ had dus geen betrekking op JSBS Services of Controlss maar op [verzoeker] als werknemer van PTS. [verzoeker] heeft (ter zitting in hoger beroep) hierop niet gereageerd.
4.9
Het voorgaande brengt mee dat is komen vast te staan dat er van bankrekeningen van PTS betalingen zijn verricht aan JSBS Services en Controlss zonder dat PTS of een andere Petrofac-entiteit aan [verzoeker], JSBS Services of Controlss opdracht heeft gegeven om voor haar of een andere entiteit binnen de Petrofac-groep werkzaamheden te verrichten (anders dan [verzoeker] als werknemer van PTS verrichtte). In een periode van ruim drie jaar heeft [verzoeker] van PTS in totaal meer dan € 170.000,-- ontvangen op de bankrekening van JSBS Services dan wel Controlss. Van een groot aantal van de betalingen zijn geen onderliggende facturen aanwezig. Of JSBS Services en Controlss voor PTS of andere Petrofac-entiteiten werkzaamheden hebben verricht (anders dan [verzoeker] als werknemer van PTS verrichtte), en welke werkzaamheden dat waren, is niet duidelijk geworden. Evenmin is gebleken dat voor de betalingen een andere rechtvaardiging – dan opgedragen en verrichte werkzaamheden – of verklaring bestaat.
4.1
Hiermee is het door PTS als dringende reden voor het ontslag aan [verzoeker] medegedeelde feitencomplex (de in de ontslagbrief onder a-b en e-f vermelde feiten) komen vast te staan. Naar het oordeel van het hof volgt uit deze vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, dat [verzoeker] zich zodanig heeft gedragen dat van PTS redelijkerwijze niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dit vaststaande feitencomplex kan op zichzelf worden beschouwd als een dringende reden. Dat niet is komen vast te staan dat de opdrachtbevestiging niet door [managing director] is ondertekend en dat de handtekening onder de opdrachtbevestiging bij de naam van [managing director] niet overeenkomt met zijn handtekening op andere documenten (de in de ontslagbrief onder c en d vermelde feiten), staat niet aan de geldigheid van het ontslag op staande voet in de weg. Immers was in het licht van de aanzegging en de overige omstandigheden van het geval – het bedrag van de betalingen, het ontbreken van nota’s, het ontbreken van een verklaring welke werkzaamheden het betrof en waarom naast de arbeidsovereenkomst nog betalingen zouden zijn gedaan – voor [verzoeker] onmiddellijk duidelijk dat PTS hem zou hebben ontslagen ongeacht of de handtekening op de opdrachtbevestiging overeenkwam met de handtekening van [managing director] op andere bij de ontslagbrief gevoegde documenten en ongeacht de verklaring van [managing director] daarover, althans kan daarover bij [verzoeker], gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid geen twijfel hebben bestaan (vgl. o.a. HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3126). Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit de opsomming en de verdere inhoud van de ontslagbrief niet blijkt dat aan de onder c en d vermelde feiten een bijzonder gewicht toekwam en dat (daarentegen) deze twee feiten, anders dan de onder b en e vermelde feiten, neutraal zijn geformuleerd, in die zin dat daarin niet uitdrukkelijk een verwijt aan het adres van [verzoeker] wordt gemaakt. Dat PTS voor het ontslag op staande voet in het bijzonder liet meewegen de positie en de (bijhorende) werkzaamheden van [verzoeker] binnen PTS en het aspect van het (zich) dubbel (laten) betalen (het onder f vermelde feit), heeft [verzoeker] moeten begrijpen uit de volgende passage uit de ontslagbrief:
‘Temeer omdat het, kijkend naar de bedrijfsomschrijving van beide ondernemingen [JSBS Services en Controlss; hof] in het register van de KvK, niet aannemelijk is dat PTS B.V. deze ondernemingen zou willen contracteren, aangezien PTS B.V. nu net
uheeft aangenomen voor de diensten die deze ondernemingen verrichten. Uw functie is immers [functienaam] en uw taken bestaan uit het voeren van de financiële administratie, het aanleveren van de salarisadministratie, het doen van betaling[en] en het maken van financiële analyses op basis van de Petrofac standaarden, jaarwerk en het indienen van aangiftes. Gebruik maken van de diensten van JSBS Services en/of CONTROLSS zou betekenen dat PTS B.V. of enige andere aan haar gelieerde onderneming u in feite dubbel zou betalen aangezien u de enige eigenaar bent van voornoemde ondernemingen.’
4.11
Het [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet is dus geldig. Dat hij niet was geautoriseerd en dat het voor hem onmogelijk was door of namens PTS betalingen te (laten) verrichten, maakt dit niet anders. De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker], waaronder de gevolgen van het ontslag, leiden evenmin tot een ander oordeel. Daarbij laat het hof meewegen dat [verzoeker] ten tijde van het ontslag voldoende goede vooruitzichten had op werk en inkomen elders, gezien zijn leeftijd, opleiding en ervaring als [functienaam]. Tegen de overweging van de kantonrechter in rov. 5.8 dat tussen partijen vaststaat dat PTS de arbeidsovereenkomst onverwijld heeft opgezegd en dat PTS daartoe bevoegd was, heeft [verzoeker] geen grief gericht.
4.12
Gegeven de geldigheid van het ontslag doet zich niet het geval voor waarin de rechter in hoger beroep oordeelt dat de kantonrechter het verzoek om vernietiging van de opzegging ten onrechte heeft afgewezen. [verzoeker] heeft daarom geen aanspraak op een billijke vergoeding uit hoofde van art. 7:683 lid 3 BW. Om dezelfde reden heeft hij dat evenmin uit hoofde van art. 7:681 lid 1, aanhef en onder a, BW en komt hem ook niet de in art. 7:672 lid 11 BW bedoelde vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door PTS is geen sprake.
4.13
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat sprake is van een uitzonderlijk geval waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen en nalaten van [verzoeker] niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt (vgl. HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203). PTS is hem daarom niet de transitievergoeding verschuldigd (art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW). De door [verzoeker] aangevoerde omstandigheden – lengte van zijn dienstverband, leeftijd en verminderde kansen op de arbeidsmarkt – acht het hof niet zodanig zwaarwegend dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [verzoeker] is relatief jong (34 jaar), was niet bijzonder lang in dienst (vijf jaar) en voor zover er sprake is van verminderde kansen op de arbeidsmarkt hangen die samen met het terecht gegeven ontslag op staande voet, waarvan de specifieke gevolgen voor zijn rekening en risico moeten komen.
4.14
Het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek is daarom evenmin toewijsbaar.
4.15
De slotsom luidt dat het hoger beroep geen doel treft. De bestreden beschikking zal daarom worden bekrachtigd. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij (ambtshalve) in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld (art. 289 Rv). Uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft PTS niet verzocht.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, van 16 oktober 2019;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van PTS tot op heden begroot op € 760,-- aan verschotten en (3 punten x € 1.114,-- (tarief II) =)
€ 3.342,-- aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. van Kooten, M.D. Ruizeveld en A.J. Swelheim, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.