In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de kortgedingrechter. [appellant] is in 2016 veroordeeld tot schadevergoedingsmaatregelen ter hoogte van € 407.713,92, die bij niet-betaling konden worden vervangen door 365 dagen vervangende hechtenis. [appellant] stelt dat hij niet in staat is om het opgelegde bedrag van € 2.168,- per maand te betalen en vordert een lagere betalingsregeling van € 250,- per maand. Het hof heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat hij onvoldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk in betalingsonmacht verkeert. Het hof oordeelt dat de Staat verplicht is om onherroepelijke strafuitspraken ten uitvoer te leggen en dat het CJIB de bevoegdheid heeft om betalingsregelingen te treffen, mits deze leiden tot volledige betaling binnen een redelijke termijn. Het hof concludeert dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij niet kan betalen en bekrachtigt het vonnis van de kortgedingrechter, waarbij [appellant] in de proceskosten wordt veroordeeld.