Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.Het hof heeft daartoe – kort samengevat en voor zover in cassatie van belang – als volgt overwogen.
In deze zaak is zeer bepalend, en (voorshands) ook beslissend, dat de strafrechter op tegenspraak arrest heeft gewezen waarbij niet alleen de schadevergoedingsverplichtingen aan de Staat, maar ook de vervangende hechtenis bij het uitblijven van betaling en verhaal aan [de veroordeelde] zijn opgelegd. Deze maatregelen zijn opgelegd op grond van art. 36f Sr, zijnde een formele wet. De maatregelen mogen en mochten volgens die wet maximaal één dag voor elke € 25,- belopen en in totaal hoogstens één jaar (art. 24c Sr). De maatregelen konden volgens de wet tezamen met andere straffen en andere maatregelen worden opgelegd (art. 36f Sr). In de wet is ook uitdrukkelijk bepaald dat toepassing van de vervangende hechtenis de schadevergoedingsverplichting niet opheft (art. 36f Sr). De strafrechter heeft dus op grond van de wet geoordeeld dat wanneer [de veroordeelde] de schadevergoedingen niet betaalt en verhaal niet mogelijk is, zij in hechtenis moet. (rov. 4.1)
Het strafarrest is onherroepelijk geworden. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen laat niet toe dat de mogelijkheid van het opleggen van die onherroepelijk opgelegde maatregel door de civiele rechter opnieuw wordt beoordeeld. De civiele rechter in kort geding moet uitgaan van de juistheid van de inhoud en de wijze van totstandkoming van het onherroepelijke strafarrest. (rov. 4.2)
Van strijd met art. 7 EVRM is geen sprake. Zowel de verplichting om de bij derden veroorzaakte schade te vergoeden, als de strafmaatregelen waar het in deze zaak om gaat, waren wettelijk geregeld (ruim) voordat de strafzaak van [de veroordeelde] werd behandeld. In de wet is (en was) geregeld dat het ondergaan van de vervangende hechtenis de verplichting tot voldoening van de schadevergoeding onverlet laat. Indien het juist is dat de maatregel in dit geval alleen leedtoevoeging en straf met zich brengt, dan nog geldt dat de strafrechter geen zwaardere straf heeft opgelegd dan volgens de wet mogelijk was ten tijde van het begaan van de strafbare feiten. (rov. 7.3)
[de veroordeelde] komt geen beroep toe op de nog niet ingevoerde Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, waarin is bepaald dat gijzeling niet zal worden toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de betalingsverplichting. Het hof ziet onvoldoende grond om de huidige regelgeving en de verplichtingen uit het onherroepelijk geworden strafrechtelijke oordeel opzij te zetten door de Staat te verplichten om te anticiperen op nog niet ingevoerd recht. De huidige wetgeving is duidelijk, het strafarrest ook. De wetgever en, naar het hof voorshands moet aannemen, ook de strafrechter, hebben voor ogen gehad dat de opgelegde vervangende hechtenis niet alleen bij betalingsonwil, maar ook bij betalingsonmacht zou plaatsvinden. [de veroordeelde] heeft geen uitzonderlijke, bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die een verplichting tot afwijking van de huidige executieplicht in dit kort geding rechtvaardigen. (rov. 8.2)