ECLI:NL:HR:2008:BF5053
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vervangende hechtenis en onmacht tot betaling in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973, had een beroep ingesteld tegen de beslissing van het Hof, dat hem een schadevergoeding had opgelegd van € 80.544,69, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 300 dagen bij gebreke van betaling. De raadsman van de verdachte voerde aan dat zijn cliënt door omstandigheden buiten zijn schuld niet in staat was om de schadevergoeding te betalen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onterecht had geoordeeld dat vervangende hechtenis niet werd geëxecuteerd wanneer een verdachte onmachtig is te betalen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen ten aanzien van de strafoplegging en de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.
De Hoge Raad benadrukte dat volgens artikel 573, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering de vervangende hechtenis ten uitvoer wordt gelegd indien volledig verhaal onmogelijk is gebleken of indien het openbaar ministerie van het nemen van verhaal afziet. Het Hof had ten onrechte overwogen dat de vervangende hechtenis niet werd geëxecuteerd wanneer de verdachte onmachtig was te betalen. Dit oordeel was in strijd met de wet. De Hoge Raad concludeerde dat de klacht van de verdachte terecht was en dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven. De zaak werd terugverwezen naar het Hof voor een nieuwe beoordeling van de straf en de maatregel.