Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest
Het verloop van het geding
De beoordeling van het hoger beroep
1. Inleiding
2. Enkele feiten
one ship companies.Elk van hen was (tot medio 2012) reder/eigenaar van een zeeschip. Deze schepen – die hun naam droegen – worden hierna ook wel de Greenschepen genoemd. LWI Holding – appellante sub 6 – is/was enig aandeelhouder en bestuurder van de Rederijen.
ship management agreements. Op grond van die overeenkomsten was CEC als
crewing agentverantwoordelijk voor alle bemanningsaangelegenheden. De uitvoering ervan had zij uitbesteed aan Greenfleet Crew B.V. (hierna: GC), waarvan CEC tot 31 oktober 2012 enig aandeelhoudster was. GC, die net als CEC zelf geen reder was, is schriftelijke arbeidsovereenkomsten aangegaan met de bemanningsleden. Zij werden ook door GC betaald. CEC en GC handelden samen onder de naam Holland Ship Invest Services (hierna: HSS). De heer [X] (hierna: [X] ) was enig directeur en aandeelhouder van CEC en
fleet managervan HSS.
ship management agreementsen verkoop van de Greenschepen. In de periode daarna zijn tussen GC en Nautilus gesprekken gevoerd. Nautilus heeft op 14 augustus 2012 een bulletin uitgegeven, gericht aan
‘de leden van Nautilus International in dienst van Holland Ship Service B.V./Greenfleet Crew B.V.’Daarin staat onder meer:
‘4. De vorderingen van verzoekers jegens [B.V. 1] en Greenfleet Crew B.V. uit hoofde van de (zee-)arbeidsovereenkomsten zijn op grond van artikel 8:211 aanhef en sub b Burgerlijk Wetboek (BW) bij voorrang verhaalbaar op het schip’.
‘Agreement between creditors and debtors, including an escrow agreement between creditors, debtors and escrow agent’(hiema:
escrow agreement) van 26 september 2012. Ter uitvoering van deze
escrow agreementhebben de Rederijen een bedrag van € 950.000 in
escrowgestort en GC aanvullend een bedrag van € 150.000.
escrow agreement– waarin de Rederijen en LWI gezamenlijk worden aangeduid als
Debtors, de Rederijen als
Ownersen de Bemanningsleden als
Creditors– luidt, voor zover hier van belang:
‘onvoldoende gebleken is dat tussen partijen een zeearbeidsovereenkomst tot stand is gekomen […].’ De kosten van het geding heeft de kantonrechter gecompenseerd. Daarbij was, aldus de beslissing,
‘in het bijzonder van belang de kwetsbare rechtspositie van [de bemanningsleden] in relatie tot de complexe en ondoorzichtige eigendoms- en exploitatieconstructie van [de rederijen en LWI].’
escrowgestort bedrag van € 950.000 vrij te geven, althans te reduceren tot € 75.000. Die vordering is bij – een door dit Hof bij arrest van 30 juli 2013 bekrachtigd – kort geding vonnis van 11 februari 2013 afgewezen. Wat de afwijzing van de gevorderde verlaging betreft bevat dat vonnis de volgende overweging:
escrowgestorte bedrag is (nadien) (op initiatief of met instemming van de bemanningsleden) verlaagd tot € 250.000.
escrowstaande bedrag is vrijgegeven.
chilling effectzou hebben, met als mogelijk gevolg dat zij feitelijk geen toegang hebben tot de noodzakelijk geachte bescherming van hun rechten.
escrow agreement– te weten het zeker stellen van de nakoming van eventueel jegens de Bemanningsleden bestaande verplichtingen – hebben de Bemanningsleden ook niet onrechtmatig gehandeld door niet meteen na 31 oktober 2012, of in elk geval na 11 december 2012, maar eerst nadat dit Hof het arrest van 31 mei 2016 had gewezen mee te werken aan het volledig vrijgeven van het (toen nog) in
escrowstaande bedrag.
‘vorderingen ontstaan uit de arbeidsovereenkomsten van de kapitein of de andere leden der bemanning’.De huidige tekst spreekt over
‘vorderingen ontstaan uit de zee-arbeidsovereenkomsten’.Het begrip ‘zee-arbeidsovereenkomst’ is in artikel 7:694 BW gedefinieerd als
‘de arbeidsovereenkomst, waaronder begrepen de uitzendovereenkomst, waarbij de zeevarende zich verbindt arbeid aan boord van een zeeschip te verrichten.’Deze hoog bevoorrechte vorderingen – die in artikel 8:215 lid 1 BW bovendien zijn voorzien van zaaksgevolg – kunnen worden ingeschreven in de openbare registers: artikel 8:215 lid 2 BW. Het volgende artikel – 8:216 BW – bepaalt dat bedoelde vorderingen op het schip bevoorrecht zijn en daarop kunnen worden verhaald; volgens de tot 20 augustus 2013 geldende versie: zelfs wanneer de schuldenaar van de bevoorrechte vordering niet de eigenaar is van het schip, en naar de sedertdien geldende tekst: ‘
ongeacht of de reder de werkgever is van de zeevarende.’
crewing agent, is aangesteld. [1] Voor zover de Bemanningsleden bevoorrechte vorderingen hadden uit hoofde van hun arbeidsovereenkomsten met GC waren deze dan ook registreerbaar. Overigens was dat ook het kenbare standpunt van de Bemanningsleden; in het in (punt 25 van) de memorie van grieven geciteerde inschrijvingsverzoek van 13 september 2012 schrijven zij dat (ook) hun vorderingen jegens GC vorderingen zijn als bedoeld in artikel 8:211, aanhef en onder b, BW en mitsdien bij voorrang verhaalbaar. Het is dan ook terecht dat de Bemanningsleden er aandacht voor vragen dat de door hen gepretendeerde – bevoorrechte en inschrijfbare – vorderingen ook konden ontstaan indien de (zee-) werkgever een ander was dan de eigenaar van de schepen.
grief 1vragen de Rederijen c.s. aandacht voor wat zij in deel II van hun memorie van grieven hebben aangevoerd onder het kopje
‘II De vaststaande feiten’.
grieven II tot en met VIstrekken ten betoge dat de bemanningsleden door het laten inschrijven van niet erkende bevoorrechte vorderingen onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Rederijen c.s. Naar de mening van de Rederijen c.s. ‘
dient dezelfde toets als bij onrechtmatig beslag te worden toegepast. Het risico dat de gepretendeerde vordering niet bestaat heeft zich verwezenlijkt en dus had de Rechtbank tot het oordeel moeten komen dat de Bemanningsleden aansprakelijk zijn voor de onrechtmatige inschrijving van hun vorderingen.’
bijzondere omstandigheden daargelaten(curs. Hof) – door hem moet worden vergoed indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd en (ii) dat aan zijn aansprakelijkheid voor deze schade niet afdoet dat hij, op verdedigbare gronden van het bestaan van zijn vorderingsrecht overtuigd, bij het leggen van het beslag niet lichtvaardig heeft gehandeld.
escrow agreement, aangeboden (vervangende) zekerheid, waarna de inschrijvingen snel weer zijn doorgehaald.
juist in het zicht van de voorgenomen verkoop en levering aan een buitenlandse partij waarbij doorhaling van de registratie een vereiste is’hebben zij niet toegelicht dat/waarom een mogelijk schadeveroorzakend effect hiervan zich ook voordoet indien die buitenlandse partij een vennootschap binnen het eigen concern is. Een uitleg is er bijvoorbeeld ook niet hoe hun hier bedoelde stelling zich verhoudt tot wat LWI schreef in haar hiervoor in 2.4 geciteerde brief van 26 maart 2012, namelijk: ‘
The sale is not yet fully completed, but we expect the delivery of the vessels will happen sometime in April/May 2012.’De inschrijvingen zijn echter van daarna, te weten 3 september 2012, en zijn ook snel nadien weer doorgehaald. Dat zij in deze korte tijdspanne de (interne concern) verkoop en levering hebben opgehouden blijkt hier niet uit.
grieven VII tot en met XIIzijn gericht tegen de overwegingen 5.4 tot en met 5.9 onder het kopje:
‘niet-vrijgeven gelden in escrow onrechtmatig?’
escrow agreement) ter vervanging van de inschrijvingen niet onrechtmatig is geweest.
‘de door hen daardoor geleden schade’.Aangezien de gevorderde verklaring voor recht niet voor toewijzing in aanmerking komt, deelt de daaraan gekoppelde eis tot schadevergoeding dat lot.
escrow-regeling om de Bemanningsleden zekerheid te bieden voor eventuele verplichtingen van de Rederijen uit zowel zee-arbeidsovereenkomsten als daarmee gelijk te stellen rechtsverhoudingen. In datzelfde arrest is – in hoger niet (gemotiveerd) bestreden – overwogen dat en waarom ook na de beschikking van de kantonrechter van 11 december 2012 mocht worden vastgehouden aan de
escrow-regeling. Er is geen aanleiding om daar thans anders over te oordelen. De veronderstelling dat bij gebreke aan door de Rederijen afgesloten schriftelijke arbeidsovereenkomsten hun schepen niet als verhaalsobjecten konden dienen is hiervoor reeds verworpen. Daarnaast geldt ook hier dat de rederijen het moeten verstrekken van vervangende zekerheid tegen zich moeten laten gelden als een reactie op hun onzorgvuldig handelen.
escrow-regeling en daartoe onnodig hebben doorgeprocedeerd is die lezing onjuist. Overwogen is dat de dreiging van de Rederijen om geleden schade te verhalen geen zelfstandig belang vormt voor het voeren van de toen berechte procedure. Gesteld noch gebleken is echter dat dat belang het enige belang was om het gestorte bedrag niet vrij te geven. Vóór dat arrest bestond er nog voldoende onduidelijkheid – of de Bemanningsleden geen beroep zouden kunnen doen op de specifiek voor de zee-arbeidsovereenkomsten geldende bepalingen voor beëindiging daarvan – om het niet vrijgeven van het restantbedrag te rechtvaardigen.
escrowgestorte bedrag. De argumenten die in het kader van deze grieven zijn aangevoerd zijn ook onvoldoende om anders te oordelen over de door de rechtbank aan de
escrow agreementgegeven uitleg, waarin het de Bemanningsleden vrijstond om het bedrag niet vrij te geven voordat er (met een onherroepelijke uitspraak) duidelijkheid was gekomen over de vorderingen. Zoals hiervoor is overwogen was daarvan voorafgaande aan het arrest van 31 mei 2016 nog geen sprake. Na dit arrest is het, resterende, in
escrowgestorte bedrag vrijgegeven.