ECLI:NL:GHDHA:2021:1035
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelastingen gemeente Rijswijk
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Rechtbank de naheffingsaanslagen parkeerbelastingen van de gemeente Rijswijk heeft bevestigd. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd op 21 januari, 31 januari en 6 maart 2019, omdat de auto van belanghebbende op deze data geparkeerd stond zonder geldige parkeerrechten. De Heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard, maar de Rechtbank heeft deze beslissing later gegrond verklaard en de Heffingsambtenaar opgedragen opnieuw uitspraak te doen. Na de heroverweging heeft de Heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen duidelijk kenbaar moet zijn gemaakt. Belanghebbende stelde dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat betaald parkeren gold op de locatie waar hij zijn auto had geparkeerd. Het Hof oordeelde echter dat de Heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse duidelijk was aangegeven, onder andere door middel van borden en parkeerautomaten. Het Hof bevestigde dat het op de weg van de parkeerder ligt om zich op de hoogte te stellen van de parkeerregels.
Belanghebbende voerde ook aan dat zijn recht op verdediging was geschonden omdat hij niet was gehoord. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank het verzoek om uitstel van de zitting terecht had afgewezen, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend en geen gewichtige redenen werden aangevoerd. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd en dat het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.