In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Delft. De naheffingsaanslag, opgelegd op 19 april 2018, bedroeg in totaal € 90,50, waarvan € 29,50 aan nageheven parkeerbelasting en € 61 aan kosten. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar afgewezen. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep gegrond verklaarde en de naheffingsaanslag vernietigde. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het Hof vastgesteld dat de bewijslast voor het terecht opleggen van de naheffingsaanslag bij de heffingsambtenaar ligt. Belanghebbende voerde aan dat er geen duidelijke bebording of parkeerapparatuur aanwezig was die het geldende parkeerregime aangaf. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar in het hoger beroepschrift voldoende bewijs had geleverd dat de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse kenbaar was. Dit bewijs bestond uit gegevens en achterliggende stukken, waaronder foto’s van de bebording en de parkeerautomaat.
Het Hof concludeerde dat van een parkeerder verwacht mag worden dat hij zich vergewist van de verschuldigdheid van parkeerbelasting voordat hij parkeert. Aangezien belanghebbende bij het inrijden van de straat bebording had moeten zien en er een parkeerautomaat aanwezig was, oordeelde het Hof dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd.