ECLI:NL:GHDHA:2019:2020

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
BK-18/01003
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Delft

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Delft. De naheffingsaanslag, opgelegd op 19 april 2018, bedroeg in totaal € 90,50, waarvan € 29,50 aan nageheven parkeerbelasting en € 61 aan kosten. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar afgewezen. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep gegrond verklaarde en de naheffingsaanslag vernietigde. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het Hof vastgesteld dat de bewijslast voor het terecht opleggen van de naheffingsaanslag bij de heffingsambtenaar ligt. Belanghebbende voerde aan dat er geen duidelijke bebording of parkeerapparatuur aanwezig was die het geldende parkeerregime aangaf. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar in het hoger beroepschrift voldoende bewijs had geleverd dat de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse kenbaar was. Dit bewijs bestond uit gegevens en achterliggende stukken, waaronder foto’s van de bebording en de parkeerautomaat.

Het Hof concludeerde dat van een parkeerder verwacht mag worden dat hij zich vergewist van de verschuldigdheid van parkeerbelasting voordat hij parkeert. Aangezien belanghebbende bij het inrijden van de straat bebording had moeten zien en er een parkeerautomaat aanwezig was, oordeelde het Hof dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/01003

Uitspraak van 9 juli 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, de heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: [C] )
op het hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 augustus 2018, nummer SGR 18/3985.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 19 april 2018 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Delft ten bedrage van € 90,50 opgelegd. De nageheven parkeerbelasting bedraagt € 29,50 en de kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag bedragen € 61.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 46 geheven. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag vernietigd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 74 en de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
De heffingsambtenaar is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 maart 2019, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 19 april 2018 zijn auto met het kenteken […] (de auto) geparkeerd aan het [A] te [B] . Deze locatie valt in zone B en is door burgemeester en wethouders van de gemeente [B] aangewezen als een parkeerplaats waar slechts met een vergunning of met een dagvergunning, aan te kopen bij een parkeerautomaat ter plaatse, mag worden geparkeerd. Ingevolge bijlage I behorend bij het Aanwijzingsbesluit betaald parkeren 2013 van de gemeente [B] behoort het [A] tot tariefcode 1.2 in zone B. Volgens de Tarieventabel Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting [B] 2018 is het tarief voor tariefcode 1.2 vastgesteld op € 29,50 per 60 minuten en is het maximum 24-uurstarief (dagvergunning) € 29,50.
2.2.
Op 19 april 2018 omstreeks 20.33 uur hebben parkeercontroleurs geconstateerd dat de auto van belanghebbende aldaar stond geparkeerd zonder dat er een vergunning of een dagvergunning was verkregen.

Geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
3.2.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
3.3.
Het hoger beroep van de heffingsambtenaar strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
“3. De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor het terecht opleggen van de naheffingsaanslag bij [de heffingsambtenaar] ligt. Nu [belanghebbende] aanvoert dat rond de parkeerplaats geen bebording en/of parkeerapparatuur aanwezig is waaruit het ter plaatse geldende parkeerregime blijkt, ligt het op de weg van [de heffingsambtenaar] om het tegendeel aannemelijk te maken. [De heffingsambtenaar] heeft daartoe aangevoerd dat bij het begin van een parkeerzone borden zijn geplaatst die voldoende aanwijzingen bevatten over het binnen de zone geldende parkeerregime. [De heffingsambtenaar] heeft echter niet aangegeven binnen welke parkeerzone de parkeerplaats ligt. In geding heeft [de heffingsambtenaar] enkele foto’s ingebracht, maar de daarop afgebeelde borden zijn op de foto’s niet leesbaar en evenmin is duidelijk geworden waar die borden precies staan. Hetzelfde geldt voor de op één van de foto’s afgebeelde parkeerautomaat. Naar het oordeel van de rechtbank is [de heffingsambtenaar] dan ook niet in het van hem te verlangen bewijs geslaagd. De naheffingsaanslag is daarom ten onrechte opgelegd.
4. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
5. De rechtbank veroordeelt [de heffingsambtenaar] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 74 zijnde € 12 voor reiskosten en € 62 voor verletkosten.”

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de auto van belanghebbende stond geparkeerd op een plaats waar volgens de Verordening van de gemeente [B] parkeerbelasting verschuldigd was en evenmin dat deze niet door belanghebbende is voldaan. Wel is in geschil of de verschuldigdheid van parkeerbelasting voldoende duidelijk was.
5.2.
Gelijk de rechtbank heeft overwogen, ligt de bewijslast voor het terecht opleggen van de naheffingsaanslag bij de heffingsambtenaar en ligt het, nu belanghebbende in bezwaar en beroep heeft aangevoerd dat rond de parkeerplaats geen bebording en/of parkeerapparatuur aanwezig is waaruit het ter plaatse geldende parkeerregime blijkt, op de weg van de heffingsambtenaar om het tegendeel aannemelijk te maken. De heffingsambtenaar heeft in het hoger beroepschrift de verschuldigdheid van parkeerbelasting, anders dan bij de rechtbank, inzichtelijk gemaakt met gegevens en achterliggende stukken, waaronder een plattegrond van parkeergebied B, een plattegrond van de GPS-locatie van het voertuig ten tijde van het parkeren, een plattegrond met de aanrijwegen naar het [A] , foto’s van de bebording op alle mogelijke aanrijwegen naar het [A] , foto’s van de parkeerautomaat op het [A] en een foto van de plaats waar de auto van belanghebbende geparkeerd heeft gestaan met aan de overzijde van de straat een parkeerautomaat. Belanghebbende heeft ter zitting bevestigd dat deze laatste foto inderdaad de plaats betreft waar zijn auto geparkeerd heeft gestaan. Het Hof acht de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse voldoende kenbaar.
5.3.
Van een parkeerder mag worden verwacht dat hij zich, alvorens zijn voertuig te parkeren, vergewist van de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse. Dit geldt eens te meer nu duidelijk is geworden dat belanghebbende bij het inrijden van het [A] bebording met daarop de vermelding van de verschuldigdheid van parkeerbelasting moet zijn gepasseerd en dat aan de overzijde van de straat waar belanghebbende heeft geparkeerd een parkeerautomaat aanwezig is. Het had op zijn weg gelegen onderzoek te doen naar de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse. Belanghebbende heeft overigens ter zitting verklaard dat het mogelijk is dat hij de bebording en de parkeerautomaat over het hoofd heeft gezien.
5.4.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar aan de bewijslast heeft voldaan en dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
5.5.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene Wet bestuursrecht. Evenmin is er aanleiding vergoeding van het griffierecht te gelasten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door E.M. Vrouwenvelder, H.A.J. Kroon en J.V. van Noorle Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 9 juli 2019 in het openbaar uitgesproken.
Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. Kroon.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.