Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen.
16. [ Belanghebbende] heeft eerst ter zitting gesteld dat een nieuw feit voor navordering ontbreekt. De rechtbank volgt haar hierin niet. De aanslag voor 2012 is gedagtekend 22 april 2016. Pas daarna is het boekenonderzoek aangekondigd. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de bevindingen uit het boekenonderzoek een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
17. Volgens vaste jurisprudentie moet voor een bron van inkomen worden voldaan aan drie voorwaarden: deelname aan het economische verkeer, het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs - in de toekomst - kan worden behaald. Niet in geschil is dat de activiteiten van [belanghebbende] in het economische verkeer plaatsvonden en dat [belanghebbende] het oogmerk had om daarmee voordeel te behalen. Voor beantwoording van de vraag of een voordeel (objectief) redelijkerwijs is te verwachten, dient te worden onderzocht of de verrichte activiteiten voorzienbaar blijvend verliesgevend zijn, dan wel dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij in de toekomst positieve opbrengsten zullen opleveren (vgl. Hoge Raad 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8763 en Hoge Raad 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6821). De vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van het betreffende jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen ook licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (vgl. HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5707). 18. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de commissie sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, zodat de commissie belast is. [Belanghebbende] heeft sinds 2008 ieder jaar aanzienlijke positieve resultaten behaald. Gelet hierop alsmede gelet op de positie van [belanghebbende] binnen [E] in Nederland en de aard en omvang van het door [belanghebbende] opgebouwde netwerk van sub-distribiteurs, is de rechtbank van oordeel dat de inkomsten die [belanghebbende] als hoofddistribiteur geniet redelijkerwijs te verwachten waren en dat van speculatie geen sprake is (vgl. Hof Den Haag 20 maart 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1188 en Hof ’s Hertogenbosch 18 januari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:201). De inspanningen van [belanghebbende] vormen een verklarende factor voor de door haar behaalde positieve resultaten. Dat de hoogte van de commissie onzeker was, omdat die afhankelijk was van het behalen van verkooptargets binnen het netwerk, maakt het oordeel dat sprake is van een bron van inkomen niet anders. De rechtbank ziet in het door [belanghebbende] genoemde arrest van 24 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AV3495, geen aanleiding voor een ander oordeel omdat het feitencomplex in die zaak anders is. 19. Het beroep dat [belanghebbende] doet op het vertrouwensbeginsel faalt. Voor een in rechte te beschermen vertrouwen is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de aangifte van [belanghebbende] bij de aanslagregeling voor het jaar 2011 is gevolgd. Feiten of omstandigheden die bij [belanghebbende] de indruk hebben kunnen wekken dat de door [de Inspecteur] gevolgde gedragslijn berustte op een bewuste standpuntbepaling zijn niet gebleken.
Belastbare winst uit onderneming voor de jaren 2012 tot en met 2015
20. [ Belanghebbende] heeft aangevoerd dat [de Inspecteur] bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen ten onrechte correcties heeft toegepast met betrekking tot de camper, de voorraad, overige verkopen, privégebruik van de leaseauto (alleen 2015) en de zelfstandigenaftrek. Voorts heeft [belanghebbende] aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met aan [belanghebbende] gefactureerde omzetbelasting die door de inspecteur omzetbelasting alsnog in aftrek is geaccepteerd.
21. Ten aanzien van de in het rapport genoemde camper stelt [belanghebbende] dat deze uitsluitend zakelijk wordt gebruikt. Volgens [belanghebbende] behoort de camper tot haar ondernemingsvermogen en zijn de afschrijvingskosten op de camper ten onrechte geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank maakt [belanghebbende] niet aannemelijk dat de camper als bedrijfsmiddel moet worden aangemerkt. Dat de camper zakelijk zou zijn gebruikt is niet met stukken of anderszins onderbouwd. Afschrijvingskosten van de camper zijn dan ook terecht buiten aanmerking gelaten. Dat [de Inspecteur] in 2010 – zonder onderzoek naar de aard van de kosten - wel afschrijvingskosten in aftrek heeft toegelaten, maakt niet dat de camper toch als ondernemingsvermogen kwalificeert.
22. Ten aanzien van de bedrijfsvoorraad overweegt de rechtbank dat ten laste van het resultaat gebrachte inkoop niet tevens als balanspost kan worden afgewaardeerd. Bovendien heeft [belanghebbende] geen voorraadadministratie bijgehouden. Afwaardering van de voorraad is bij de aanslagoplegging dan ook terecht niet in aanmerking genomen.
23. De door [de Inspecteur] in het rapport genoemde overige verkopen zijn gebaseerd op bankontvangsten van [belanghebbende], waarvan als bijlagen bij het rapport overzichten zijn opgenomen. [Belanghebbende] maakt niet met facturen of anderszins aannemelijk dat deze ontvangsten een ander dan zakelijk karakter hebben. (…)
24. [ Belanghebbende] stelt dat [de Inspecteur] voor 2015 ten onrechte privégebruik auto bijtelt voor een door haar in privé geleaste auto. Dat sprake is van privé lease heeft [belanghebbende] niet aannemelijk gemaakt. Tot de stukken van het geding behoren een aan [E] gerichte aankoopfactuur ter zake van de auto met kenteken […] (het voertuig) alsmede een aan [F] gerichte factuur ter zake van de belettering van het voertuig. [De Inspecteur] heeft, door [belanghebbende] onvoldoende weersproken, gesteld dat de leasetermijnenter zake van het voertuig (facturen gesteld op naam “ [X] h/o [G] ) ten laste van het resultaat van de onderneming van [belanghebbende] zijn gebracht. De enkele stelling van [belanghebbende] dat met het voertuig samenhangende kosten – de kosten van belettering uitgezonderd – niet in het resultaat zijn begrepen, is niet toereikend. Aangezien geen kilometeradministratie is bijgehouden, is de bijtelling terecht.
25. Het is aan [belanghebbende], die in haar aangiften de zelfstandigenaftrek heeft geclaimd, om aannemelijk te maken dat zij aan het urencriterium voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] daar niet in geslaagd. Een achteraf opgemaakt urenoverzicht voor het jaar 2015 is daartoe onvoldoende. De rechtbank weegt mee dat ook in de beroepsfase geen nadere onderbouwing van de aan de onderneming bestede uren is overgelegd en dat [belanghebbende] heeft verklaard dat haar netwerk van distribiteurs autonoom groeide, hetgeen impliceert dat zij daaraan weinig tijd behoefde te besteden. De zelfstandigenaftrek is voor de onderhavige jaren dan ook terecht niet toegekend.
26. De omstandigheid dat aan [belanghebbende] gefactureerde omzetbelasting door de inspecteur omzetbelasting alsnog in aftrek is geaccepteerd, heeft voor de heffing van IB/PVV geen gevolgen.
27. Bij de aanslag IB/PVV 2010 is op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een verzuimboete opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat [belanghebbende] voor het jaar 2010 niet tijdig aangifte IB/PVV heeft ingediend. Aldus is sprake van een verzuim. De (verminderde) verzuimboete acht de rechtbank passend en geboden.
(Navorderings)aanslagen ZVW
28. [ Belanghebbende] heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de (…)aanslagen ZVW. Nu de bijdrage-inkomens over de jaren 2010 en 2012 tot en met 2015 geen wijziging ondergaan, zijn de onderhavige (…)aanslagen terecht en tot juiste bedragen opgelegd.
Heffingsrente/belastingrente
29. Met betrekking tot de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2015 heeft [belanghebbende] gesteld dat zij onnodig op hoge rentekosten is gejaagd omdat [de Inspecteur] de aanslagen reeds op een eerdere datum had kunnen opleggen. Nu de aanslagen zijn opgelegd binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn kan deze grief niet leiden tot vermindering van de in rekening gebrachte rentekosten. Voor het overige heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte heffingsrente of belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de bij de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 in rekening gebrachte belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de navorderingsaanslag.”