In deze zaak heeft de Gemeente Zaanstad hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, gewezen op 28 november 2018. De Gemeente, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.W. Langhout, heeft op 1 oktober 2019 haar memorie van grieven ingediend. Tegelijkertijd heeft de Belangenvereniging Erfpacht Zaanstad (BEZ c.s.), vertegenwoordigd door advocaat mr. L.E. de Geer, een incidentele vordering tot voeging ingesteld op basis van artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). BEZ c.s. heeft gesteld dat ook zij hoger beroep heeft ingesteld tegen het bestreden vonnis, geregistreerd onder zaaknummer 200.255.192/01, en dat beide zaken zich richten tegen hetzelfde feitencomplex. Dit zou kunnen leiden tot tegenstrijdige uitspraken indien de zaken niet gelijktijdig worden behandeld.
Het Gerechtshof Den Haag heeft geoordeeld dat er een zodanige band bestaat tussen beide hoger beroepen dat het belang van een goede en doelmatige behandeling meebrengt dat beide zaken zoveel mogelijk gelijktijdig worden behandeld door dezelfde rechter. Het hof heeft daarom de voeging van de onderhavige zaak met de zaak met zaaknummer 200.255.192/01 bevolen. Daarnaast heeft het hof de proceskosten in het incident gecompenseerd, wat betekent dat partijen hun eigen kosten dragen. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van BEZ c.s. op 28 april 2020, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.
Dit arrest is gewezen op 17 maart 2020 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.