Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Belangenvereniging Erfpacht Zaanstad,
2. [appellant 2] en [appellante 2a] ,
hierna te noemen: [appellant 2] c.s.,
3. [appellant 3]
hierna te noemen: [appellant 3] ,
4. [appellant 4] en [appellante 4a] ,
hierna te noemen: [appellant 4] c.s.,
5. [appellant 5] en [appellante 5a] ,
,hierna te noemen: [appellant 5] c.s.,
6. [appellant 6] en [appellante 6a] ,
,hierna te noemen: [appellant 6] c.s.,
appellanten 1 tot en met 6 samen te noemen: BEZ c.s. (vrouwelijk enkelvoud),
hierna te noemen: de Gemeente,
1. Belangenvereniging Erfpacht Zaanstad,
2. [appellant 2] en [appellante 2a] ,
3. [appellant 3]
4. [appellant 4] en [appellante 4a] ,
5. [appellant 5] en [appellante 5a] ,
,
6. [appellant 6] en [appellante 6a] ,
,
1.De processtappen
- het bestreden vonnis en het procesdossier bij de rechtbank;
- de processtukken in hoger beroep te weten:
- de dagvaarding in hoger beroep van BEZ c.s. van 13 februari 2019;
- de memorie van grieven met incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv van BEZ c.s. (met producties);
- de conclusie van antwoord in het incident van de Gemeente;
- het arrest van 10 december 2019 in het incident op grond van artikel 843a Rv;
- de memorie van antwoord van de Gemeente (met producties);
- de dagvaarding in hoger beroep van de Gemeente van 18 februari 2019;
- de memorie van grieven van de Gemeente (met producties);
- de incidentele vordering op grond van artikel 222 Rv van BEZ c.s.
- de conclusie van antwoord in het incident van de Gemeente;
- het arrest van 17 maart 2020 in het incident ex artikel 222 Rv waarin de voeging van Zaak I en II is bevolen;
- de memorie van antwoord met voorwaardelijk incidenteel appel van BEZ c.s.;
- de memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel van de Gemeente (met producties).
2.De zaak in het kort
3.Wat het hof beslist
4.Inhoudsopgave bij dit arrest
2. De zaak in het kort.
3. Wat het hof beslist.
4. Inhoudsopgave.
5. Het feitelijk kader.
6. De vordering van BEZ c.s. bij de rechtbank en het vonnis.
7. De vorderingen in hoger beroep.
8. Beoordeling: Algemeen.
9. Beoordeling: AB1978 en AB1991, vordering II.
10. Beoordeling: [appellant 3] , vordering III.
11. Beoordeling: Bekendmaking van het Omzettingsbeleid 2006 en de daarbij
behorende overgangsregeling), vordering I.h.
12. Beoordeling: Bekendmaking van het Omzettingsbeleid 2007 en het
gelijkheidsbeginsel.
13. Beoordeling: Inhoud van het Omzettingsbeleid 2007.
14. Tussenconclusie.
6.De vordering van BEZ c.s. bij de rechtbank en het vonnis
Omzettingsbeleidhet volgende overwogen.
(a) Het beroep van de Gemeente op onvoldoende belang van BEZ c.s. bij haar vorderingen, en onvoldoende bepaaldheid van die vorderingen wordt verworpen.
(b) De waardestijging – maar ook een eventuele waardedaling – van de grond komt voor rekening van de Gemeente als grondeigenaar. De erfpachter heeft geen recht op de waarde(stijging) van het bloot eigendom, omdat het erfpachtrecht beperkt is tot het houden en gebruiken van een onroerende zaak. Bij de waardering van het bloot eigendom mag de actuele marktwaarde van de grond als uitgangspunt betrokken worden. Het valt binnen de beleidsvrijheid van de Gemeente om zelf een methode te kiezen en vervolgens parameters vast te stellen voor het waarderen van het bloot eigendom. Leidend is of die methode een redelijke marktconforme koopprijs oplevert. Bij de beoordeling of dit het geval is, moet het hele omzettingsbeleid, en niet enkel de losse onderdelen van dat beleid en gekozen parameters, in ogenschouw worden genomen. BEZ c.s. heeft naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende concreet onderbouwd dat het Omzettingsbeleid 2007 niet tot een marktconforme prijs leidt.
(c) De Gemeente heeft bij de totstandkoming van het Omzettingsbeleid 2007 tegenover erfpachters niet de zorgvuldigheid betracht die van haar bij het bepalen van haar beleid betreffende haar privaatrechtelijk handelen als grondeigenaar mocht worden verwacht. De Gemeente heeft bij de totstandkoming van het Omzettingsbeleid 2007 de belangen van deze erfpachters onvoldoende meegewogen. De erfpachters mochten er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de uitvoeringsregels op grond van het Omzettingsbeleid 1995 zoals gewijzigd door het Omzettingsbeleid 2006, niet zonder meer, dat wil zeggen, niet zonder enige vooraankondiging, ingetrokken en/of opgeschort zouden worden. Nu de Gemeente niettemin aanleiding heeft gezien de uitvoeringsregels onaangekondigd en in een besloten vergadering van de Gemeenteraad in te trekken, had zij bij het maken van het Omzettingsbeleid 2007 er in ieder geval rekening mee moeten houden dat erfpachters niet hebben kunnen anticiperen op de intrekking van de eerder geldende uitvoeringsregels. Hier komt bij dat het Omzettingsbeleid 2007 een ingrijpende wijziging inhoudt ten opzichte van het voordien geldende beleid voor de omzetting van erfpacht in vol eigendom. De ingrijpendheid van de beleidswijziging in dit geval maakt op zichzelf al dat de Gemeente zich meer rekenschap had moeten geven van de belangen van de erfpachters dan is gedaan. Uit de toelichting op het Omzettingsbeleid 2007 blijkt echter niet dat en hoe de belangen van erfpachters van particuliere woningbouwterreinen zijn meegewogen bij de totstandkoming ervan.
(d) Het beroep van BEZ c.s. op de schending van het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen. De stelling van BEZ c.s. dat rond 25 januari 2007 sprake was geweest van een onverklaarbare toename van overdrachten die doet vermoeden dat de Gemeente sommige erfpachters – lees: ambtenaren, wethouders en/of gemeenteraadsleden – in de gelegenheid heeft gesteld alsnog op grond van het Omzettingsbeleid 1995 het bloot eigendom te kopen, is onvoldoende komen vast te staan.
(e) Op de Gemeente rustte niet de plicht om de inhoud van de Uitvoeringsnota 2006 op een andere wijze onder de aandacht van de erfpachters te brengen dan door publicatie op haar website.
AB1978 en AB1991heeft de rechtbank als volgt geoordeeld.
(f) BEZ c.s. heeft voorts een verklaring voor recht gevraagd dat een aantal specifieke algemene bepalingen uit AB1978 en AB1991 onredelijk bezwarend, nietig en/of vernietigbaar zijn. Alleen bedingen in overeenkomsten die tot stand gekomen zijn na 31 december 1994 moeten (ook) worden getoetst - aan de Richtlijn oneerlijke bedingen en in het bijzonder aan de daarin opgenomen blauwe lijst. Voor de stelling van BEZ c.s. dat ook overeenkomsten van vóór die datum getoetst moeten worden aan de blauwe lijst bestaat geen steun in het recht. Voor de overige overeenkomsten moet worden getoetst of de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn (artikel 6:233 sub a BW), waarbij van belang is of zij voorkomen op de ‘zwarte lijst’ (artikel 6:236 BW) of de ‘grijze lijst’ (artikel 6:237 BW). Indien twijfel bestaat over de betekenis van een algemene voorwaarde dan prevaleert de voor de consument meest gunstige uitleg. Een vernietiging van het beding op grond van artikel 3:40 lid 2 BW is in dat geval niet aan de orde.
(g) Omdat sprake is van een collectieve actie, moeten de bepalingen van de AB1978 en AB1991 in dit stadium in abstracto worden getoetst. Dit betekent dat de toetsing moet plaatsvinden los van de concrete omstandigheden van een specifiek geval en dat, daarom, de rechtbank slechts dan de gevorderde verklaring voor recht kan uitspreken indien voldoende aannemelijk is dat de bewuste bepalingen omtrent de canonherziening in alle gevallen, althans in de overgrote meerderheid daarvan, onredelijk bezwarend zijn.
(h) De artikelen 8, 11 en 22 AB1978 betreffen de herziening van de canon na een tijdvak van 25 respectievelijk 75 jaar. Een dergelijke wijzigingsbevoegdheid is in beginsel geen beding dat op grond van de artikelen 6:236 en 6:237 BW als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt of wordt vermoed dat te zijn. Artikel 8 lid 3 AB1978 is bovendien niet onbegrijpelijk en voldoende bepaalbaar. De artikelen 8, 11 en 22 AB1978 zijn kortom volgens de rechtbank niet onredelijk bezwarend.
(i) Op vergelijkbare gronden kan artikel 9 AB1991 – dat eveneens de herziening van de canon betreft – de toets der kritiek doorstaan. Verder dient artikel 9 AB1991, van toepassing op de erfpachtovereenkomsten die na 1 januari 1995 zijn gesloten, waaronder de overeenkomst met [appellant 6] c.s., richtlijnconform getoetst te worden aan de bepalingen j en l van blauwe lijst. Een beding dat (uitsluitend) voorkomt op deze blauwe lijst hoeft niet noodzakelijkerwijs als oneerlijk te worden beschouwd. Met betrekking tot een dergelijk beding dient te worden nagegaan of het in de context die aan de orde is, een aanzienlijke en ongerechtvaardigde verstoring oplevert van het evenwicht in de zin van artikel 3 van de Richtlijn oneerlijke bedingen. Om deze beoordeling te kunnen maken, heeft BEZ c.s. onvoldoende aangevoerd.
(j)Artikel 23 AB1978 geeft de gemeenteraad eenzijdig de bevoegdheid om de erfpachtvoorwaarden te wijzigen. In algemene zin kan niet worden gesteld dat een wijzigingsbeding een onredelijk bezwarend beding is.
(k) Artikel 14 AB1978 geeft de Gemeente de mogelijkheid aan de overdracht van het erfpachtrecht toestemming te onthouden. Artikel 5:91 lid 1 BW voorziet in eenzelfde regeling als artikel 14 AB1978. Tegen die achtergrond hebben BEZ c.s. onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een onredelijk bezwarend beding.
[appellant 3]een voortdurend recht van erfpacht heeft verkregen oordeelde de rechtbank dat in de erfpachtakte van [appellant 3] expliciet en ondubbelzinnig is vermeld dat de uitgifte in erfpacht is geschied voor een periode van 75 jaar en dat deze afloopt op 31 augustus 2060. Dit betekent dat van een voortdurende erfpacht geen sprake is.
- verklaart voor recht dat:
(i) het aanbieden van het bloot eigendom tegen een prijs
berekend op grond van het onrechtmatig tot stand gekomen
Omzettingsbeleid 2007 onrechtmatig is jegens de erfpachters die een
erfpachtrecht hebben waarop AB1978 of de AB1991 van toepassing is,
waaronder de Erfpachters;
(ii) artikel 7 lid 4 van de AB1978 onredelijk bezwarend is en
rechtsgeldig is vernietigd door [appellant 2] en [appellant 3] ;
(iii) het erfpachtrecht van [appellant 2] c.s voortdurend is;
- veroordeelt de Gemeente (uitvoerbaar bij voorraad) in de proceskosten;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
7.De vorderingen in hoger beroep
primair:
veroordeling van de Gemeente in de buitengerechtelijke kosten van € 6.775 en de proceskosten, inclusief de nakosten.
(i) de geldigheid/vernietigbaarheid/nietigheid van bepaalde bedingen in de AB1978 en AB1991,
(ii) de bekendmaking van het Omzettingsbeleid 2006 en de daarbij behorende Overgangsregeling,
(iii) de bekendmaking van het Omzettingsbeleid 2007, het gelijkheidsbeginsel daaronder begrepen,
(iv) de inhoud van het Omzettingsbeleid 2007 en
(v) de door de rechtbank verworpen stelling van BEZ c.s. dat het erfpachtrecht van [appellant 3] voortdurend is.
8.Beoordeling: Algemeen
Voldoende belang?
Verjaring van beoogde schadevergoeding?
9.Beoordeling: de AB1978 en AB1991 (geschilpunt i)
concreetom de erfpachter [appellant 6] c.s. wiens recht van erfpacht is gevestigd bij akte van 9 juni 1995. Het hof verenigt zich met overweging 4.65 in het bestreden vonnis, met dien verstande dat in abstracto wel nog getoetst moet worden aan deze richtlijn, voor zover BEZ c.s. in algemene zin opkomt voor erfpachters met een erfpachtovereenkomst van na 31 december 1994. De maatstaf van artikel 6:233 BW is in alle gevallen aan de orde.
Grief 3 in Zaak I (artikel 9 AB1991)
Abstracte toetsing van artikel 9 AB1991
Concrete toetsing van artikel 9 AB1991
Grief 4 in Zaak I (artikelen 8, 11 en 22 AB1978)
Grief 5, artikel 23 AB1978
10.Beoordeling: De duur van het erfpachtrecht van [appellant 3] , geschilpunt (v)
Beoordeling van de subsidiaire vordering tot aanpassing van de akte
Beoordeling: De bekendmaking van het Omzettingsbeleid 2006 en de daarbij horende Overgangsregeling, geschilpunt (ii)Grief 1 van BEZ c.s. (in zaak I)
Beoordeling: De bekendmaking en wijze van totstandkoming van het Omzettingsbeleid 2007, geschilpunt (iii)
13.Beoordeling: De inhoud van het Omzettingsbeleid 2007 (geschilpunt iv)
een overzichtwaarin vanaf 2007 wordt opgenomen:
(i) de vier hiervoor genoemde parameters zoals die sindsdien hebben gegolden;
(ii) een uitleg van de grondslag waarop deze parameters zijn gebaseerd en, waar dat het geval is, die parameters ten opzichte van de voorgaande periode zijn aangepast, alsmede
(iii)
de datawaarop die parameters zijn herzien.
(iv) De gemeente dient daarnaast als
productiesover te leggen (a) de besluiten waarin deze parameters zijn herzien en (b) de bekendmaking van de herziening van de parameters.
(v) De Gemeente dient voorts voor ieder van de Erfpachters [dus de appellanten 2 tot en met 6] over te leggen
een berekeninghoe de kooprijs voor de aankoop van de bloot eigendom van de grond (als zij daarvan gebruik zouden hebben gemaakt) zich
in de loop van de tijdzou hebben ontwikkeld. Dit heeft het hof nodig om het effect hiervan op de te hanteren koopprijzen voor de bloot eigendom van de grond te kunnen beoordelen [zie voor verdere uitwerking van de gegevens die het hof nodig heeft overweging 13.3].
Voor de periode na de inwerkingtreding van het Omzettingsbeleid 2007 dient de Gemeente voor iedere datum dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak of een of meer van de vier parameters zijn aangepast deze berekening te maken. Waar mogelijk dient de gemeente deze berekening ook met bewijsmiddelen (bijvoorbeeld de WOZ-beschikkingen) te onderbouwen.
Het hof verzoekt partijen (in de hierna bedoelde aanvullende mempories)
een voorstel te doenhoe hiermee om te gaan. Partijen kunnen zich daarbij laten inspireren door het bepaalde in – het in deze procedure niet van toepassing zijnde – artikel 1018i lid 1 Rv. BEZ c.s. mag, indien gewenst, op dit punt ook bij de hierna bedoelde memorie een voorstel doen in de vorm van een wijziging van eis.
een meervoudige mondelinge behandeling worden gelast, waarbij partijen worden opgeroepen om in persoon te verschijnen, vergezeld van hun advocaten. De Gemeente dient vertegenwoordigd te zijn door personen die hier verstand van hebben en tot in detail kunnen uitleggen hoe de koopsommen van het bloot eigendom onder het nieuwe beleid (met diverse variaties in de loop der jaren) zijn opgebouwd. Daarnaast wordt de Gemeente verzocht om te verschijnen bij personen, die de (politieke en ambtelijke) verantwoording op dit punt dragen en ook deugdelijk op de hoogte zijn van de achtergronden van het Omzettingsbeleid 2007, zodat zij ter zitting desgewenst nadere uitleg kunnen geven aan het hof. Met ambtenaren die alleen op de hoogte zijn van (de wijze van) uitvoering van het beleid, zoals bij het pleidooi van 18 maart 2021, neemt het hof geen genoegen. Voor deze mondelinge behandeling wordt de hele ochtend van 10.00 tot 13.00 uur uitgetrokken (met een eventuele uitloop in de middag na de lunch).
Mede daarom acht het hof noodzakelijk dat in deze zaak strikt de hand wordt gehouden aan de termijnen hierna genoemd.Het hof heeft deze termijnen (in afwijking van artikel 1.16 van het landelijk procesreglement bij de hoven) aanzienlijk langer gemaakt dan gebruikelijk.
Daar staat tegenover dat aan partijen geen uitstel zal worden verleend voor het nemen van deze memories.Concreet betekent dit het volgende:
-
De Gemeente dient op de rol van 12 oktober 2021een memorie te nemen en daarbij de in overweging 13.2, 13.3 en 13.4 bedoelde gegevens aan het hof en de wederpartij te verstrekken en desgewenst het in overweging 13.4 bedoelde voorstel te doen.
-
BEZ c.s. kan hier op de rol van 7 december 2021bij memorie op reageren en desgewenst het in overweging 13.4 bedoelde voorstel te doen en haar eis dienovereenkomstig wijzigen.
-
Op donderdag 10 februari 2022 om 10.00 uur(zo nodig gedurende de hele dag) zal de fysieke meervoudige mondelinge behandeling plaatsvinden. Eenmaal zal de mogelijkheid van aanhouding worden geboden, onder de voorwaarden vermeld in het dictum. Mochten partijen na het nemen van de memories nog nadere stukken in het geding willen brengen dan dienen zij deze uiterlijk 14 dagen voor de mondelinge behandeling aan het hof en de wederpartij toe te sturen.
14.Tussenconclusie
Hiervoor wordt een meervoudige Mondelinge Behandeling gelast op 10 februari 2022 om 10.00(nadat partijen tevoren de gevraagde memories hebben genomen). De vorderingen Ih, II en III liggen voor afwijzing gereed.
- verwijst de zaak
- wijst op overweging 13.6 van dit arrest,
- bepaalt dat, indien één der partijen
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties (behoudens uiteraard de in overweging 3.16 gevraagde memories) , zodat overlegging daarvan voor de mondelinge behandeling niet nodig is;