ECLI:NL:GHDHA:2020:2272

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
2200449216
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met meerdere slachtoffers en misbruik van gezag door therapeut

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een omvangrijke zedenzaak waarbij de verdachte, een therapeut, is beschuldigd van het stelselmatig plegen van ontucht met meerdere vrouwelijke cliënten. De verdachte heeft jarenlang misbruik gemaakt van zijn positie als zorgverlener en geestelijk leider, waarbij hij psychische druk uitoefende op de slachtoffers. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht in een hulp- of zorgrelatie, zoals bedoeld in artikel 249 lid 2 sub 3 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest, en is ontzet van het recht om als therapeut of hulpverlener te werken voor de duur van acht jaar. De zaak omvatte meerdere slachtoffers, waaronder [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [slachtoffer 1], die allen getuigen zijn van de seksuele handelingen die door de verdachte zijn gepleegd. Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de ontkenning van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die langdurig psychisch en emotioneel zijn beschadigd door het handelen van de verdachte.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummers: 22-004492-16 en 22-001038-18 (gevoegd)
Parketnummers: 10-680438-15 en 10-680701-16
Datum uitspraak: 4 december 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 23 september 2016 en 6 maart 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1940,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op achtereenvolgens 5, 6 en 9 november 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In de zaak met parketnummer 10-680438-15 is de verdachte door de rechtbank – in essentie samengevat - van het onder 1 en 6 tenlastegelegde integraal vrijgesproken. Van het onder 2, 3, 4 en 5 steeds eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde is de verdachte eveneens vrijgesproken. Van het onder 2, 3, 4 en 5 steeds tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren onder de algemene en bijzondere voorwaarden als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, met bevel dat de bijzondere voorwaarde en het aan de reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Tevens is de verdachte veroordeeld tot ontzetting uit het recht tot directe of indirecte uitoefening van een beroep in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg voor de duur van 8 jaren. Voorts is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, en zijn aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, eveneens als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen voornoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
In de zaak met parketnummer 10-680701-16 is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is een beslissing genomen omtrent de voorlopige hechtenis als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen voornoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2020 zijn bovengenoemde strafzaken gevoegd.
Ontvankelijkheid van de verdachte en de officier van justitie in het hoger beroep
De verdachte is zoals vermeld in de zaak met parketnummer 10-680438-15 door de rechtbank integraal vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 en 6 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in art. 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv.) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen evenwel geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dus om die reden in zoverre in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
De officier van justitie heeft eveneens onbeperkt appel ingesteld. Blijkens de akte intrekking rechtsmiddel d.d. 27 oktober 2020 heeft de advocaat-generaal het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep ten aanzien van de feiten 1 en 6 ingetrokken. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat de grieven van de officier van justitie, voor zover ter zake van deze feiten ingediend, niet langer worden gehandhaafd en gevorderd dat het Openbaar Ministerie in zoverre in het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Nu het hof ook ambtshalve geen redenen ziet voor een inhoudelijke behandeling van deze feiten in hoger beroep, zal de officier van justitie in zoverre, gelet op het bepaalde in art. 416 Sv., niet‑ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Gelet op het voorgaande is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] – betrekking hebbende op het onder 6 tenlastegelegde – thans niet meer in hoger beroep aan de orde, zodat deze verder buiten bespreking dient te blijven.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover nog aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen en na doornummering van de feiten uit beide dagvaardingen - tenlastegelegd dat:

(ZAAK 1: [benadeelde partij 2)

2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december 2008 tot en met 30 december 2012 te Ridderkerk en/of Barendrecht en/of Moordrecht en/of Maarssen en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde partij 2], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het (meermalen),
- betasten van de schaamstreek en/of haar borst(en)van die [benadeelde partij 2] en/of
- door die [benadeelde partij 2] laten betasten en/of likken en/of zoenen van zijn, verdachtes, penis en/of
- zuigen en/of likken aan de borst(en)/tepel(s) van die [benadeelde partij 2] en/of
- brengen en/of houden van een vinger in de vagina van die [benadeelde partij 2] en/of
- likken in/aan de vagina van die [benadeelde partij 2], althans tussen/aan de schaamlippen van die [benadeelde partij 2] en/of
- brengen en/of houden van een penis in de mond van die [benadeelde partij 2] en/of
- zich door die [benadeelde partij 2] laten aftrekken en/of
- brengen en/of houden van zijn penis in de vagina van en/of anus en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde partij 2] en/of
- ( tong)zoenen van/met die [benadeelde partij 2],
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het/de meermalen, althans eenmaal,
- misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bestaande dat uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht uit:
* het leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [benadeelde partij 2] en/of
* het feit dat hij haar geestelijk leider en/of voorganger was en/of
* hij haar vanaf 1996 tot en met 2006 therapie en/of (dagelijkse) bijbelstudies en/of frustratie-neurose therapie heeft gegeven en/of hulpverlening heeft geboden en/of seksueel heeft misbruikt en/of
* hij haar vanaf 2008 (wederom) therapie heeft gegeven en/of hulpverlening heeft geboden en/of
* het feit dat zij woonachtig was in een woning/kamer die toebehoorde aan hem/de stichting waaraan hij (mede) leiding gaf en er (aldus) een afhankelijkheidsrelatie tussen hem en haar was ontstaan
* het feit dat hij/die stichting vanaf maart 2009 haar werkgever/leidinggevende was en/of zij (aldus) financieel afhankelijk van hem/die stichting was en/of
* haar kwetsbaarheid en/of beinvloedbaarheid en/of psychische gesteldheid
en bestaande dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht uit het:
- tijdens/na voornoemde seksuele handelingen mededelen dat hij het fijn vond en nodig had en/of dat het genezend was en/of dat zij nu écht een vrouw was, althans woorden van gelijke aard/strekking en/of
- aan haar mededelen dat (bezoeken aan) parenclubs genezend waren en/of grenzeloosheid, vrijheid en God hun genezing waren, althans woorden van gelijke aard/strekking en/of
(vervolgens/daarbij) verzoeken/voorstellen mee te gaan en/of haar mee te nemen naar (een)parenclub(s) en/of
- in haar bijzijn verrichten van seksuele handelingen met [getuige 1] en/of (daarbij) mededelen dat [benadeelde partij 2] toe moest kijken en/of dat verdachte en/of [getuige 1] het prettig zouden vinden als [benadeelde partij 2] zou toekijken en/of
- haar mededelen dat zij geen moederliefde kende en seks met een vrouw haar goed zou doen, althans woorden van gelijke aard/strekking en/of
- haar mededelen dat haar probleem zo groot was dat zelfs God er niet bij kon en seks met zijn drieen en bevrijdend bidden de oplossing zouden zijn, althans woorden van gelijke aard/strekking en/of
- het feit dat verdachte (aldus) een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend op die [benadeelde partij 2] en/of (aldus) die [benadeelde partij 2] in een zodanige afhankelijkheidsrelatie en/of
-positie heeft gebracht dat zij zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen/aan zijn, verdachtes, handelingen en gedragingen heeft kunnen verzetten en/of onttrekken;
en/of
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december 2008 tot en met 30 september 2012 te Ridderkerk en/of Barendrecht en/of Moordrecht en/of Maarssen en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [benadeelde partij 2], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,
immers heeft hij als therapeut en/of hulpverlener in zijn relatie met haar (meermalen) (telkens) ontuchtig
- haar schaamstreek en/of borst(en) betast) en/of
- zijn penis door haar laten betasten en/of likken en/of zoenen en/of
- aan haar borst(en)/tepel(s) gezogen en/of gelikt en/of - zijn vinger(s) in haar vagina gebracht en/of gehouden en/of
- in/aan haar vagina, althans tussen/aan haar schaamlippen, gelikt en/of
- zijn penis in haar mond gebracht en/of gehouden en/of
- zich door haar laten aftrekken en/of
- zijn penis in haar vagina en/of anus en/of tussen haar schaamlippen gebracht en/of gehouden en/of
- haar ge(tong)zoend;

(ZAAK 2: [benadeelde partij 3])

3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2013 tot en met 30 april 2014 te Meerkerk, gemeente Zederik, en/of Hoogblokland, gemeente Giessenlanden en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde partij 3], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en),
namelijk het meermalen, althans eenmaal, betasten van en/of wrijven over de borst(en) en/of de buik en/of de schaamstreek en/of de billen,
het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het (meermalen),(telkens)
- onverhoeds benaderen van haar en/of
- het doorgaan met het verrichten van genoemde seksuele handelingen, terwijl zij tegen hem had gezegd dat zij (het) niet wilde/dat hij (haar) betastte/wreef en/of
- misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bestaande dat uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht uit het:
* feit dat zij zich aan zijn zorg/hulp had toevertrouwd en/of woonachtig was in een woning/kamer die toebehoorde aan hem/de stichting waaraan hij (mede) leiding gaf en er (aldus)een afhankelijkheidsrelatie tussen hem en haar was ontstaan en/of
* feit dat zij in het verleden seksueel misbruikt was en hij haar bij/voor de verwerking daarvan begeleidde/behandelde en/of
* haar kwetsbaarheid en/of beinvloedbaarheid en/of psychische gesteldheid
en bestaande dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht uit:
* haar mededelen dat:
- je seks moet hebben en/of je een partner moet hebben en/of
- seks goed is en/of dat aanrakingen goed zijn en/of
- hij had geslapen met [slachtoffer 4], althans een andere patient/client en/of dat hij ook met [getuige 6], althans een andere patient/client in bed lag, althans woorden van gelijke aard/strekking
* (tijdens voornoemde seksuele handelingen) tegen haar zeggen dat het betasten/seks goed/genezend voor haar was en/of
- het feit dat verdachte (aldus) een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend op die [benadeelde partij 3], en/of (aldus) die [benadeelde partij 3] in een zodanige afhankelijkheidsrelatie en/of -positie heeft gebracht dat zij zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen/aan zijn, verdachtes, handelingen en gedragingen heeft kunnen verzetten en/of onttrekken;
en/of
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2013 tot en met 30 april 2014 te Meerkerk, gemeente Zederik, en/of Hoogblokland, gemeente Giessenlanden en/of elders in Nederland,
terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [benadeelde partij 3], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd,
immers heeft hij als therapeut en/of hulpverlener in zijn relatie met haar (telkens) ontuchtig
(over) haar borst(en) en/of buik en/of schaamstreek en/of billen betast van en/of gewreven;

(ZAAK 3: [slachtoffer 1])

4.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2011 tot en met 15 september 2014 te Hoogblokland, gemeente Giessenlanden en/of elders in Nederland,
(meermalen)(telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het (meermalen)
- betasten van haar schaamstreek en/of vagina en/of borst(en) en/of
- zijn penis door haar laten betasten en/of zich door haar laten aftrekken en/of
- likken van/over haar vagina en/of
- brengen en/of houden van zijn penis in haar anus en/of mond,
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het/de meermalen, althans eenmaal,
- betreden van haar slaapkamer en tegen haar zeggen: "jij bent zo'n mooie vrouw, ik moet je neuken," althans woorden van gelijke aard/strekking en/of
en/of
- naakt voor haar gaan staan en/of (vervolgens/daarbij) tegen haar zeggen: "Pijp mij, pijp mij", althans woorden van gelijke aard/strekking
en/of
- het voorover duwen/brengen van haar lichaam en/of vasthouden van haar pols(en) en/of (vervolgens) zijn penis in haar anus brengen/houden en/of
- misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, bestaande dat uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht uit:
* het feit dat hij haar vanaf 2011 (bioresonantie)therapie en/of therapie heeft gegeven en/of hulpverlening heeft geboden en/of
* het feit dat hij vanaf 2011 haar geestelijk leider was en/of
* het feit dat hij/de stichting waaraan hij (mede) leiding gaf haar vanaf 2011 onderdak heeft verschaft en/of zij geen alternatieve verblijfplaats had en/of (aldus) voor een verblijfplaats van hem, verdachte, afhankelijk was en/of
* haar kwetsbaarheid en/of beinvloedbaarheid en/of psychische gesteldheid,
en bestaande dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voorvloeiend overwicht uit het:
* bevragen (in het kader van de therapie) over haar huwelijk en/of seksuele leven en/of met haar spreken over haar huwelijk en/of seksuele leven en/of
* het (vervolgens) (meermalen) mededelen dat:
- zij een mooie vrouw was en/of dat zij met meerdere mannen seks moest hebben en/of
- hij zich eenzaam voelde in de relatie met zijn vrouw en/of
- hij zo geil als boter was en/of
- hij (de volgende avond/nacht) naar haar kamer zou komen voor seks, althans woorden van gelijke aard/strekking en/of
- het feit dat verdachte (aldus) een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend op die [slachtoffer 1], en/of (aldus) die [slachtoffer 1] in een zodanige afhankelijkheidsrelatie en/of -positie heeft gebracht dat zij zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen/aan zijn, verdachtes, handelingen en gedragingen heeft kunnen verzetten en/of onttrekken;
en/of
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2011 tot en met 15 september 2014 te Hoogblokland, gemeente Giessenlanden en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd,
immers heeft hij als therapeut en/of hulpverlener in zijn relatie met haar (meermalen) (telkens) ontuchtig:
- haar borsten en/of vagina betast en/of aan/over de vagina gelikt en/of
- zijn penis in haar anus en/of mond gebracht en/of gehouden en/of
- zijn penis door haar laten betasten en/of zich door haar laten aftrekken;

(ZAAK 5: [slachtoffer 2)

5.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met 31 december 2012 te Ridderkerk en/of elders in Nederland
meermalen, althans eenmaal, (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer 2, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het meermalen, althans eenmaal,
- betasten en/of likken van de vagina en/of borsten
- het brengen en/of houden van zijn penis in haar vagina en/of mond en/of
- het brengen en/of houden van zijn vinger(s) in de anus en/of
- het brengen en/of houden van zijn penis tussen de billen en/of
- het laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het/de meermalen, althans eenmaal
- misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, bestaande dat uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht uit:
* het feit dat hij haar vanaf 2000 therapie heeft gegeven en/of hulpverlening heeft geboden en/of onderdak heeft gegeven en/of
* het feit dat zij woonachtig was in een woning/kamer die toebehoorde aan hem/de stichting waaraan hij (mede) leiding gaf en/of
* het feit dat hij haar voorganger en/of geestelijk leider was en/of
* het feit dat zij inkomsten (te weten een vrijwilligersbijdrage) van hem, althans die stichting, ontving en/of (aldus) financieel van hem/die stichting afhankelijk was en/of
* het feit dat hij/die stichting vanaf 2008 haar werkgever/leidinggevende was en/of zij (aldus) financieel afhankelijk van hem/die stichting was en/of
* er (aldus) een afhankelijkheidsrelatie tussen hem en haar was ontstaan en/of
* haar kwetsbaarheid en/of beinvloedbaarheid en/of psychische gesteldheid,
en bestaande dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht uit het (meermalen):
* tijdens een therapiesessie tegen die [slachtoffer 2] zeggen: "Ga maar lekker op de bank liggen", althans woorden van gelijke aard/strekking, en/of (vervolgens) op die [slachtoffer 2] gaan liggen en/of (daarbij) zijn onderlichaam te bewegen en/of
* tegen die [slachtoffer 2] zeggen dat het (seksuele handelingen) goed voor haar was en/of dat het genezend was, althans woorden van gelijke aard/strekking en/of
- zijn lichaam op handen en knieen boven haar lichaam plaatsen (met zijn penis in de directe omgeving van haar hoofd) en/of (vervolgens)zijn hand(en) tegen de achterzijde van haar hoofd plaatsen en/of
- het feit dat verdachte (aldus) een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend op die [slachtoffer 2], en/of (aldus) die [slachtoffer 2] in een zodanige afhankelijkheidsrelatie en/of -positie heeft gebracht dat zij zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen/aan zijn, verdachtes, handelingen en gedragingen heeft kunnen verzetten en/of onttrekken;
en/of
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 09 september 2004 tot en met 31 december 2012 te Ridderkerk en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd,
immers heeft hij als therapeut en/of hulpverlener in zijn relatie met haar (meermalen)(telkens) ontuchtig
- haar vagina en/of borsten betast en/of gelikt en/of
- zijn penis in haar vagina en/of mond en/of tussen haar billen gebracht en/of gehouden;
- zijn vinger(s) in haar anus gebracht en/of gehouden
- zijn penis door haar laten betasten en/of aftrekken;

(GEVOEGDE ZAAK: [slachtoffer 3])

7.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december 2011 tot en met 28 juli 2015 te Meerkerk, gemeente Zederik, en/of Hoogblokland, gemeente Giessenlanden, en/of Ridderkerk en/of Uitgeest en/of Barendrecht, in elk geval in Nederland,
(meermalen) (telkens) terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij als therapeut en/of hulpverlener in zijn relatie met haar (telkens) ontuchtig
- haar (over) haar borst(en) betast en/of gewreven en/of gestreeld en/of
- haar op haar buik gekust en/of
- zijn geslachtsdeel tegen haar lichaam aangedrukt en/of - zijn penis in haar vagina en/of anus en/of mond gebracht/gehouden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 5 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd:
- dat de verdachte zal worden veroordeeld tot ontzetting van het recht om direct of indirect een beroep als therapeut en hulpverlener uit te oefenen in de gezondheidszorg en maatschappelijke zorg, voor de duur van 8 jaren en
- dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in art. 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) zal worden opgelegd, inhoudende een (direct en indirect) contactverbod met [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor een periode van 2 jaren, met 2 weken hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 maanden en met bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De vonnissen waarvan beroep
De vonnissen waarvan beroep kunnen niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
I. Integrale vrijspraken feit 3 en feit 4
Feit 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde (zaak: [benadeelde partij 3])
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde seksuele handelingen hetgeen in de gegeven situatie volgens haar zowel aanranding van de eerbaarheid als ontucht met misbruik van gezag/vertrouwen oplevert.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vooropgesteld zij dat volgens het tweede lid van art. 342 Sv. het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (hierna: HR) kan worden afgeleid dat bij seksueel misbruikzaken – waar het veelal gaat om zaken waarin slechts twee personen aanwezig zijn geweest en het derhalve niet zelden het woord is van de aangever/aangeefster tegen dat van de verdachte - niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband (zie ECLI:NL:HR:2018:1117,ECLI:NL:PHR:2015:926 en ECLI:NL:HR:2010:BM2452).
Ten aanzien van de vraag of wettig en overtuigend bewezen is of de verdachte seksuele handelingen bij aangeefster [benadeelde partij 3] (hierna: [benadeelde partij 3]) heeft verricht, overweegt het hof het volgende.
[benadeelde partij 3] heeft verklaard over vier gevallen waarin zij door de verdachte betast is. De ontuchtige handelingen hebben telkens plaatsvonden wanneer zij in een crisis verkeerde. In de aangifte en haar verhoor bij de rechter-commissaris heeft zij - kort weergegeven - verklaard dat zij twee maal, in juni en juli 2013, in Meerkerk door de verdachte is betast. De verdachte streelde haar toen over haar borsten en haar buik. In maart en april 2014 vonden er volgens haar in Hoogblokland soortgelijke handelingen plaats, maar toen ging de verdachte verder door haar ook over haar kont te aaien en via haar bovenbenen naar haar kruis toe. Dit gebeurde telkens doordat de verdachte bij haar op bed
althans op haar dekbed kroop.
De verdachte heeft deze seksuele handelingen steeds, zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, ontkend, en bovendien weersproken dat hij ooit alleen met [benadeelde partij 3] is geweest in een crisissituatie.
Het dossier behelst een aantal verklaringen van getuigen, die verklaren over wat ze hebben gehoord van [benadeelde partij 3]. Zo heeft [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) verklaard dat [benadeelde partij 3] haar heeft verteld dat zij door de verdachte was betast (maar dat zij geloofde dat [benadeelde partij 3] zich vergiste). [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2]) heeft in haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat [benadeelde partij 3] haar tijdens een gesprek op 23 september 2014 heeft verteld dat de verdachte haar betast had. Getuige [getuige 2] (hierna: getuige 2) heeft verklaard dat [benadeelde partij 3] haar had verteld over seksueel misbruik door de verdachte.
Het hof acht deze de-auditu verklaringen ontoereikend om in dit geval het benodigde steunbewijs te bieden. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat al deze de-auditu verklaringen uitsluitend [benadeelde partij 3] als bron hebben. Verder bieden bedoelde de-auditu verklaringen ook meer inhoudelijk onvoldoende steun. Zo heeft [benadeelde partij 3] verklaard dat ze het alle keren aan [getuige 1] heeft verteld; [getuige 1] heeft dat echter weersproken en heeft verklaard dat ze het maar 1 keer van haar heeft gehoord. [getuige 2] heeft op de vraag van de politie wat [benadeelde partij 3] dan precies zei verklaard dat het inhoudelijk niet heel duidelijk was. Ze zou wel verteld hebben dat de verdachte bij haar
inbed kroop. Het hof stelt vast dat dit afwijkt van de verklaring van [benadeelde partij 3], die in haar aangifte slechts benoemt dat de verdachte een van de keren
naasthaar bed kwam zitten. [benadeelde partij 2] tenslotte heeft verklaard dat ze niet meer exact weet wat [benadeelde partij 3] heeft verteld.
De advocaat-generaal heeft verzocht schakelbewijs toe te passen en de aangiftes/verklaringen van [benadeelde partij 2], [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) te bezigen voor de bewezenverklaring. Het hof zal hiertoe niet overgaan, reeds omdat de ‘modus operandi’ in de aangifte van [benadeelde partij 3] te weinig specifieke overeenkomsten vertoont met die in de aangiftes/verklaringen van [benadeelde partij 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], anders dan dat sprake is geweest van seksueel misbruik.
Het voorgaande leidt ertoe dat hetgeen aan de verdachte onder 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal hiervan integraal worden vrijgesproken.
Feit 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde (zaak: [slachtoffer 1])
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde seksuele handelingen hetgeen in de gegeven situatie volgens haar zowel verkrachting als ontucht met misbruik van gezag/vertrouwen oplevert.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Wettig bewijs
[slachtoffer 1] heeft bij de politie en later bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte de in de tenlastelegging opgenomen seksuele handelingen bij haar heeft verricht. Hiervoor is in het dossier enig steunbewijs te vinden. Naast een enkele – vrij algemene - de-auditu-verklaring gaat het daarbij in het bijzonder om de verklaring van een getuige die inhoudt dat de verdachte tijdens een gesprek in het huis van [getuige 1] aan de Lekdijk met verschillende aanwezigen heeft toegegeven seks te hebben gehad met [slachtoffer 1].
De verdachte heeft steeds, zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, ontkend de aan hem verweten seksuele handelingen bij of met [slachtoffer 1] te hebben verricht. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er inderdaad een gesprek aan de Lekdijk heeft plaatsgevonden, maar dat hij daar niet heeft toegegeven seks te hebben gehad met [slachtoffer 1]; hij zou verkeerd zijn begrepen.
Het hof is van oordeel dat in het bijzonder gelet op de genoemde bewijsmiddelen – de verklaringen van [slachtoffer 1] en de verklaring van de getuige over de “bekentenis” door de verdachte - wat betreft dit feit aan het bij de bespreking van feit 3 nader aangeduide wettelijke bewijsminimum is voldaan en daarmee dat sprake is van voldoende wettig bewijs.
Overtuiging
De vraag is vervolgens of het hof op grond van dat wettige bewijs ook de overtuiging heeft gekregen dat de verdachte de aan hem verweten en in de tenlastelegging beschreven gedragingen heeft verricht. Die vraag beantwoordt het hof in de omstandigheden van dit geval ontkennend. Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dienen de verklaringen van [slachtoffer 1] in dit geval als uitgangspunt te worden genomen. Enkel in die verklaringen staan immers de specifieke seksuele handelingen beschreven die ook in de tenlastelegging worden genoemd. Het hof is van oordeel dat de door [slachtoffer 1] bij de politie en later bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen op een aantal punten evenwel weinig houvast bieden dan wel vragen oproepen met betrekking tot de betrouwbaarheid daarvan.
Het hof zal ter illustratie een aantal van deze punten kort uitlichten.
(i) Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] valt niet duidelijk op te maken wanneer, in welk tijdvak, de seksuele gedragingen zouden hebben plaatsgevonden. [slachtoffer 1] heeft in de aangifte verklaard dat zij niet meer weet wanneer de laatste keer was, en dat zij niet meer weet wanneer zij de plek waar de gedragingen zouden zijn voorgevallen - locatie Hoogblokland aan de Bazeldijk - heeft verlaten. In het informatief gesprek heeft [slachtoffer 1] verklaard dat de eerste keer plaatsvond in 2011. Later heeft zij bij de rechter-commissaris verklaard dat zij denkt dat de feiten in 2013 door de verdachte zijn gepleegd.
(ii) Pas nadat zij met de verklaring van een getuige is geconfronteerd, heeft [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte met een fles wijn kwam, dat die fles wijn door hen is opgedronken en dat dit gebeurde tijdens ‘het seksuele spel’. Deze opvallende elementen bleven in haar eerdere verklaringen onvermeld.
(iii) In de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen lijkt het er sterk op dat zij in een aangesloten periode bij Hoeve Jedidja, waaronder op de locatie Hoogblokland, heeft verbleven. Het dossier bevat echter aanwijzingen dat [slachtoffer 1] in die periode ook een ruime periode Hoeve Jedidja heeft verlaten en elders (in Almkerk) heeft gewoond. Het hof heeft uit haar eigen verklaringen in ieder geval geen duidelijk beeld gekregen van haar woon- en verblijfsituatie in de tenlastegelegde periodes. Het heeft er daarom de schijn van dat [slachtoffer 1] zich op dit punt niet alles goed kan herinneren.
(iv) De verbalisanten hebben in de aangifte de opmerking opgenomen dat [slachtoffer 1] tijdens het verhoor - op verschillende momenten - heeft gezegd: “God wat heb ik stom gedaan met [naam ex-man], dit komt niet goed he” en dat [slachtoffer 1] daarmee doelde op haar relatie met [naam ex-man] (opmerking hof: uit het dossier volgt dat de voornaam van de (ex-)man van [slachtoffer 1] [naam ex-man]), maar dat zij tegenover de verbalisanten niet kan uitleggen waarom zij dit telkens zegt.
(v) Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] zelf kan worden afgeleid dat zij kampt met serieuze psychiatrische klachten. [slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris daarnaast verklaard dat haar geheugen slecht is.
Met het voorgaande wil het hof allerminst tot uitdrukking brengen dat [slachtoffer 1] opzettelijk in strijd met de waarheid zou hebben verklaard. Het hof is evenwel van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] al met al teveel twijfels oproepen om daarop het vereiste wettig en overtuigend bewijs te kunnen baseren. Dit brengt met zich dat de verdachte integraal van feit 4 zal moeten worden vrijgesproken.
II. Deelvrijspraken feit 2 en feit 5 telkens als eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde en nadere bewijsoverwegingen

Aan de deelvrijspraken en bewezenverklaring voorafgaande beschouwingen

Art. 242 en art. 246 Sr.
De rechtbank heeft in haar vonnis met parketnummer 10-680438-15, waarvan beroep, tot uitdrukking gebracht dat volgens de HR vereist is om tot een bewezenverklaring van art. 242 Sr. of art. 246 Sr. te kunnen komen dat de verdachte binnen de bestaande afhankelijkheidsrelatie handelingen heeft verricht, waardoor een dreigende sfeer is ontstaan. Aangeefsters moeten ten gevolge van die ontstane “dreigende sfeer” zijn gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. De rechtbank is op grond van deze maatstaf vervolgens tot een vrijspraak gekomen van de (onder meer) onder 2 en 5 telkens als eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde vormen van ontucht/seksueel binnendringen van de verdachte overeenkomstig art. 242 Sr. en art. 246 Sr. Zulks omdat naar haar oordeel van een zodanig dreigende sfeer telkens geen sprake is geweest.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 6 november 2020 gerekwireerd dat de rechtbank bij haar beoordeling een verkeerd criterium heeft gehanteerd en daarom ten onrechte is gekomen tot de hiervoor bedoelde vrijspraken. Ter adstructie heeft de advocaat-generaal zich op het volgende door haar uitdrukkelijk onderbouwde standpunt gesteld. Volgens de HR is het criterium van een “dreigende sfeer” geen vereiste wanneer er, zoals in casu, sprake is geweest van het opzettelijk een zodanige psychische druk uitoefenen op het slachtoffer, of het in een zodanige afhankelijkheidssituatie brengen van het slachtoffer, dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de tenlastegelegde seksuele handelingen heeft kunnen verzetten (HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494). De advocaat-generaal concludeert in de kern dat op grond van dit wel toepasselijke criterium telkens tot een bewezenverklaring van de hiervoor bedoelde feiten kan en moet worden gekomen.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Bij de beoordeling van het hiervoor weergegeven standpunt stelt het hof voorop dat van door een 'feitelijkheid dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam' van het slachtoffer als bedoeld in art. 242 Sr. waarop de tenlastelegging onder de feiten 2 en 5 telkens bij eerste cumulatief/alternatief is toegesneden — slechts sprake kan zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn/haar wil heeft ondergaan. Het hof is voorts – met de advocaat-generaal – van oordeel dat van door een feitelijkheid dwingen als hiervoor bedoeld tevens sprake kan zijn indien de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend, of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten, of dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken (zie HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494).
Standaardjurisprudentie van de HR is bovendien dat de vraag of zich zo’n vorm van dwang heeft voorgedaan, zich niet in het algemeen laat beantwoorden, maar afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. Het hof zal daarom hierna telkens per feit en naar aanleiding van de tenlastegelegde uitwerkingen van de feitelijkheden en voorhanden zijnde bewijsmiddelen uiteenzetten op welke gronden het hof tot zijn beoordeling van de individuele feiten is gekomen.
Behandelrelatie conform art. 249 lid 2 sub 3 Sr.
De verdediging heeft bij elk van de feiten de vraag gesteld of de verdachte als behandelaar werkzaam was in de maatschappelijke zorg, althans of de persoon in elk individueel feit zich als patiënt aan diens hulp of zorg had toevertrouwd in de tenlastegelegde periode. De verdachte en zijn raadsman hebben zich hiertoe telkens op het standpunt gesteld dat niet kan worden gesproken van een situatie waarbij verdachte in de betreffende periode als ondersteuner maatschappelijke zorg aan hen heeft verleend.
Het hof overweegt in dit verband - vooropgesteld - dat de vraag of sprake is van een behandelrelatie van iemand die werkzaam is in de gezondheidszorg of de maatschappelijke zorg zoals bedoeld in art. 249 lid 2 aanhef en sub 3 Sr. door de HR ruim pleegt te worden uitgelegd. De reden hiervan is dat deze bepaling ertoe strekt om in alle gevallen waarin sprake is van misbruik van psychisch overwicht door hulpverleners, bescherming te bieden. Niet vereist is dat sprake is van een zakelijke overeenkomst of een formele behandelovereenkomst, noch dat sprake is van een erkende hulpverlener (vgl. HR 22 maart 2011, LJN BP 2630 en ECLI:NL:HR:2017:3059).

Bespreking van de feiten

Rol van de verdachte
Op grond van de wettige bewijsmiddelen stelt het hof – met de rechtbank - de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft vanaf 1991 leiding gegeven aan het Christelijke Therapeutisch Centrum De Neshoeve te Ridderkerk en vervolgens vanaf 2013 aan het Christelijk Centrum voor Vitalisering Stichting Hoeve Jedidja met vestigingen in Meerkerk en later ook Hoogblokland.
In een brochure over De Neshoeve werd vermeld dat onder meer door de verdachte zelf hulp geboden werd in de vorm van klassikaal onderwijs, groepsbesprekingen en individuele gesprekken. De verdachte droeg tevens verantwoording voor de Bijbelse en psychologische begeleiding van de gasten op De Neshoeve. De begeleiding bestond uit Bijbels onderwijs en diverse vormen van therapie (genoemd worden regressie therapie, transactionele analyse, rationele emotieve therapie, gestalt therapie en pesso therapie). In een brief die de verdachte zelf namens De Neshoeve schreef noemde hij zich behandelend therapeut. Ook in Hoeve Jedidja gaf de verdachte therapie, voerde hij individuele gesprekken en voerde hij coachingsgesprekken met de bewoners.
De verdachte werd binnen De Neshoeve en Hoeve Jedidja als spiritueel leider beschouwd. Zo wordt hij door verschillende getuigen in het dossier onder
meer omschreven als ‘sekteleider’ en ‘redder van hun leven’, kerkelijk voorganger en adoptief vader.
De verdachte heeft zichzelf in deze lijn omschreven als iemand die door de bewoners op handen werd gedragen en werd naar eigen zeggen gezien als een charismatische persoonlijkheid.
Ook verleende de verdachte vormen van maatschappelijke zorg. Zo gaf hij spraaktherapie, liet hij de bewoners op arbeidstherapeutische basis vrijwilligerswerk
verrichten en/of bood hij hen een functie als teamlid binnen de hoeves aan.
Naar het oordeel van het hof bekleedde de verdachte aldus zowel binnen De Neshoeve als later bij Hoeve Jedidja de rol van zorgverlener en hulpverlener in de zin van art. 249 lid 2 sub 3 Sr.

Bespreking van de individuele feiten

Feit 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief
tenlastegelegde (zaak: [benadeelde partij 2])
Aan de verdachte is onder 2 - kort samengevat -tenlastegelegd dat hij:
in de periode van 1 december 2008 tot en met 30 december 2012 [benadeelde partij 2] meermalen heeft verkracht, door haar te dwingen tot het ondergaan van diverse seksuele handelingen die onder meer bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
en/of
in de periode van 1 december 2008 tot en met 30 september 2012, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met zijn cliënt/patiënt [benadeelde partij 2] door ontuchtig diezelfde seksuele handelingen met haar te verrichten.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van zowel de tenlastegelegde verkrachting als de tenlastegelegde ontucht met misbruik van gezag/vertrouwen.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 tenlastegelegde feiten. De verdediging heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verdachte heeft betwist dat hij op enig moment [benadeelde partij 2] zou hebben gepenetreerd of dat [benadeelde partij 2] hem oraal zou hebben bevredigd. Ook heeft hij betwist dat er seksuele handelingen één op één zouden hebben plaatsgevonden tussen hem en [benadeelde partij 2]. Ten aanzien van de betwiste handelingen is bij gebreke van enig steunbewijs onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden. Voor zover er wel sprake is geweest van seksuele handelingen tussen de verdachte, [getuige 1] en [benadeelde partij 2] hebben deze niet plaatsgevonden binnen een behandelrelatie.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verkrachting
Het hof zal eerst aan de hand van genoemd beoordelingskader nagaan of sprake is geweest van de tenlastegelegde verkrachting. Daaraan vooraf gaat de vraag welke seksuele handelingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Seksuele handelingen
[benadeelde partij 2] heeft van oktober 1996 tot eind 2006 verbleven in De Neshoeve evenals van september 2008 tot oktober 2014.
[benadeelde partij 2] heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat zij kort nadat zij in 2008 terugkeerde in De Neshoeve tot in de zomer van 2012 veelvuldig seksueel contact heeft gehad met de verdachte, al dan niet in bijzijn van en met [getuige 1]. Deze handelingen bestonden ten aanzien van [benadeelde partij 2] uit het elkaar oraal en met de hand bevredigen en het strelen van elkaars lichaam. Tevens, zo verklaart [benadeelde partij 2], had zij zeer regelmatig één op één seksueel contact met de verdachte, waarbij ook sprake was van geslachtsgemeenschap.
Desgevraagd heeft [benadeelde partij 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat alle seksuele handelingen zoals deze zijn vermeld in de haar voorgehouden tenlastelegging zich in de tenlastegelegde periode hebben voorgedaan, waarbij ze dit nader heeft uiteen gezet.
[benadeelde partij 2] heeft consistent verklaard over de handelingen van de verdachte en het hof heeft geen redenen om te twijfelen aan haar verklaring. Het hof acht haar verklaring op deze punten dan ook betrouwbaar. Het hof gaat bij de beantwoording van de vraag welke seksuele handelingen hebben plaatsgevonden derhalve uit van haar verklaringen. Deze vinden bovendien steun in andere bewijsmiddelen.
De verdachte zelf heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het wel gebeurde dat hij samen met [benadeelde partij 2] en [getuige 1] op bed heeft gelegen, soms in kleding, soms ook naakt of in lingerie. Ook bij de politie heeft hij verklaard over deze bijeenkomsten, waarbij ze elkaar gedrieën streelden en het soms tot een erectie kwam bij hem. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij bovendien verklaard dat ze elkaar streelden, en dat hij ook een keer de vagina van [benadeelde partij 2] heeft gestreeld. Ook heeft de verdachte aldaar verklaard dat hij met [benadeelde partij 2] en [getuige 1] meermalen een parenclub heeft bezocht.
[getuige 1] heeft over de handelingen verklaard dat als ze naakt in bed lagen ze elkaar ook over de vagina en de penis streelden, en: “eigenlijk het hele lichaam, de borsten, het hoofd, de mond, eigenlijk alles”. Ze heeft verklaard dat als zij de verdachte streelden hij een stijve had en dat ook zij het voelden in hun vagina. Soms kwamen ze klaar en soms niet, dat gold voor alle drie.
De aangifte van [benadeelde partij 2] vindt derhalve steun in zowel de verklaring van [getuige 1] als die van de verdachte zelf. [getuige 1] heeft bovendien verklaard over een aantal handelingen tussen hen drieën die volgens de verdachte nooit zouden hebben plaatsgevonden, zoals het betasten van borsten en penis. Ten aanzien van de handelingen die volgens [benadeelde partij 2] tussen alleen haar en de verdachte hebben plaatsgevonden, ziet het hof steun in eveneens de verklaring van [getuige 1], waar zij heeft verklaard over de situatie dat [benadeelde partij 2] onderaan de trap op de verdachte stond te wachten en vroeg of hij mee naar boven ging. “Ik was daar dan niet bij omdat ze met hem alleen wilde zijn”, aldus [getuige 1]. Getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3]), in de tenlastegelegde periode werkzaam op De Neshoeve, heeft over de periode dat [benadeelde partij 2] terug was verklaard dat hij 1 à 2 keer heeft waargenomen dat de verdachte in de slaapkamer van [benadeelde partij 2] was, terwijl er bij De Neshoeve een strikt beleid gold dat een man niet alleen met een vrouw samen kon zijn.
Tenslotte heeft getuige [getuige 4] (hierna: [getuige 4]), de schoonzoon van de verdachte, verklaard dat [benadeelde partij 2] in januari 2013 aan hem had verteld dat zij een seksuele relatie had met de verdachte, dat hij de verdachte kort daarna daarmee heeft geconfronteerd en dat de verdachte toen heeft toegegeven dat hij een seksuele relatie met [benadeelde partij 2] had. De verdachte heeft in een door hem opgesteld schriftelijk stuk getiteld ‘mijn seksuele ontwikkeling’ bevestigd dat hij dit erkend heeft.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat alle seksuele handelingen als opgesomd in de tenlastelegging onder feit 2 bewezen kunnen worden verklaard.
Dwang
Vervolgens dient de vraag beantwoord worden of de verdachte met deze seksuele handelingen, die dus mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.
Het hof beantwoordt die vraag in dit geval ontkennend. Hantering van voornoemd criterium laat onverlet dat voor verkrachting sprake moet zijn geweest van een situatie waarin [benadeelde partij 2] gedwongen is de seksuele handelingen te ondergaan. Het hof heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen onvoldoende de overtuiging bekomen dat [benadeelde partij 2] de seksuele handelingen onvrijwillig heeft ondergaan. Het hof kan dan ook met onvoldoende mate van zekerheid vaststellen dat sprake is geweest van een situatie die zodanig was dat deze tot gevolg had dat [benadeelde partij 2] zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten.
De verdachte dient van de onder 2 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde verkrachting te worden vrijgesproken.
Ontucht in een hulp- of zorgrelatie
Vervolgens is de vraag of de vastgestelde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden binnen een hulp- of zorgrelatie in de zin van art. 249 lid 2 sub 3 Sr. Daartoe dient eerst vastgesteld te worden of tussen de verdachte en [benadeelde partij 2] in de ten laste gelegde periode steeds een zodanige hulp- of zorgverlenersrelatie (ook wel: behandelrelatie) heeft bestaan.
Behandelrelatie
Periode 1996-2006
[benadeelde partij 2]’s problematiek bestond uit een traumatische jeugd waarbij zij langdurig was mishandeld door haar vader, zij kampte met ernstige stotterproblemen en kon een tijdlang alleen klanken uitstoten, zij was op haar 16de uit huis geplaatst en had sindsdien een lange reeks aan verschillende therapieën gevolgd. [benadeelde partij 2] zag een verblijf in De Neshoeve als haar laatste strohalm. Aanvankelijk kreeg ze daar frustratie neurose therapie. Verdachte is op enig moment haar “counselor” geworden. Hij heeft haar therapie gegeven om van het stotteren af te komen. [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat toen de verdachte vond dat er geen doorbraak was, hij voorstelde bij haar seksuele gevoelens op te wekken om haar ‘vrouw te maken’. Hij zei dat God haar niet kon helpen, omdat het zo diep zat; alleen sekstherapie kon haar nog helpen, aldus [benadeelde partij 2]. Daarna is het tot verschillende seksuele handelingen tussen [benadeelde partij 2] en de verdachte gekomen.
Periode vanaf 2008
[benadeelde partij 2] heeft tijdelijk samengewoond buiten De Neshoeve en heeft zich - na het mislukken van die relatie - in september 2008 na een onderbreking van een jaar en negen maanden weer gemeld bij De Neshoeve. Zij heeft over haar situatie op dat moment verklaard dat ze ook de tweede keer als cliënt op de Neshoeve kwam en dat ze labiel en kapot was, nog erger kapot dan de eerste keer. Ze werd in 2009 gepromoveerd tot teamlid.
De verdachte zelf heeft verklaard dat hij het heel erg vond dat [benadeelde partij 2], toen ze terug kwam, weer terug bij af was. Ze stotterde weer heel erg en was niet in orde. Ook haar mensenschuwheid was weer erger geworden, hoewel die door hun omgang weer beter werd, aldus de verdachte.
Ook uit verschillende in dit verband gebezigde getuigenverklaringen volgt dat [benadeelde partij 2] toen zij in 2008 terugkeerde op De Neshoeve kwetsbaar en labiel was. [getuige 3] heeft expliciet verklaard dat de relatie tussen de verdachte en [benadeelde partij 2] een afhankelijkheidsrelatie was.
De verdachte zelf heeft bij de politie over [benadeelde partij 2] verklaard dat het altijd zo is geweest dat ze hem heel graag zocht voor hulp en ondersteuning. Zij benaderde hem altijd zeer actief; ze had echt ‘geloof' in hem. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat het bij de sessies met [getuige 1] en [benadeelde partij 2] allemaal om haar (het hof begrijpt: [benadeelde partij 2]’s) genezing ging. In een e-mail aan zijn zoon schrijft de verdachte eveneens dat [benadeelde partij 2] genezing zocht bij [getuige 1] en hem, en dat hij haar vagina moest aanraken om het genezingsproces in gang te zetten. In verband met mogelijk seksueel misbruik in haar jeugd verleende hij, toen bidden niet bleek te helpen, naar eigen zeggen een soort schreeuwtherapie. In dat kader is hij een keer met [benadeelde partij 2] door de Alblasserwaard gaan rijden waar hij haar op een stille weg in de auto streelde over haar bovenbenen, en haar uit alle macht heeft laten schreeuwen. Toen er geen verandering optrad hebben ze gekeken of lief zijn voor elkaar en langzaam strelen ‘het eruit kon halen’.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat [benadeelde partij 2] zich in 2008 (wederom) als patiënt/cliënt heeft gewend tot De Neshoeve. De afhankelijke en kwetsbare positie die zij reeds had uit hoofde van de eerdere behandelrelatie bleef voortbestaan. Naar het oordeel van het hof bevestigen verklaringen van getuigen, maar ook van de verdachte zelf, dat de relatie tussen de verdachte als zorgverlener en [benadeelde partij 2] als patiënt/cliënt voortduurde toen zij in maart 2009 teamlid werd. Daarnaast vervulde de verdachte de rol van geestelijk leidsman binnen De Neshoeve en was [benadeelde partij 2] ook in dat opzicht van hem afhankelijk, alsmede vanwege haar huisvesting.
Dat de verdachte [benadeelde partij 2] in 2009 “teamlid” heeft gemaakt doet naar ’s hofs oordeel niets af aan de feitelijke afhankelijkheidspositie die zij ook vanwege de al langer durende behandelrelatie ten opzichte van hem had. Illustratief in dit verband is wat de getuige [getuige 5] (hierna: [getuige 5]), huisarts van De Neshoeve, hierover heeft verklaard, namelijk – kort gezegd - dat het probleem was dat de verdachte patiënten al teamlid maakte terwijl ze zelf nog volop problemen hadden. De getuige vond dat die mensen zelf nog veel te kwetsbaar waren om therapieën te geven
.
De verdachte was in de tenlastegelegde periode feitelijk werkzaam in De Neshoeve en gaf [benadeelde partij 2] therapie, verleende haar hulp en zorg. Zoals hiervoor uiteengezet dient het begrip “werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg” ruim te worden uitgelegd. Of de verdachte in de tenlastegelegde periode formeel als behandelaar optrad (of dat hij zoals hij zelf heeft verklaard met pensioen was) is derhalve niet doorslaggevend.
Verband tussen hulp- of zorgrelatie en de seksuele handelingen
Niet alleen volgt uit het voorgaande dat aldus sprake was van een hulp- of zorgrelatie, maar de seksuele handelingen vonden ook plaats binnen die relatie, waarbij die seks zelfs als doel in de hulpverlening voorop is komen te staan. Het hof verwijst naar het feit – zoals eerder overwogen - dat de verdachte zelf in deze context over “genezing” spreekt. De hulp- of zorgrelatie tussen de verdachte en [benadeelde partij 2] speelde aldus bij de seksuele contacten tussen hen beiden een prominente rol.
Door de seksuele handelingen binnen de hulp- en/of zorgrelatie te verrichten heeft de verdachte zonder meer misbruik gemaakt van zijn psychisch overwicht ten opzichte van de functioneel van hem afhankelijke [benadeelde partij 2].
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de onder feit 2 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde ontucht in een hulp- of zorgrelatie wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 5 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde (zaak: [slachtoffer 2])
Aan de verdachte is onder 5 - kort samengevat -tenlastegelegd dat hij:
in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2012 [slachtoffer 2] meermalen heeft verkracht, door haar te dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen die onder meer bestonden uit het brengen en/of houden van zijn penis in haar vagina en het brengen en/of houden van zijn vinger(s) in haar anus,
en/of
in de periode van 9 september 2004 tot en met 31 december 2012, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met zijn cliënt/patiënt [slachtoffer 2], onder meer door ontuchtig zijn penis in haar vagina en/of mond te brengen en te houden, zijn vinger(s) in haar anus te brengen en/of te houden en zijn penis door haar te laten betasten en/of aftrekken.
De advocaat-generaal heef gerekwireerd tot een bewezenverklaring van zowel de tenlastegelegde verkrachting als de tenlastegelegde ontucht met misbruik van gezag/vertrouwen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft weliswaar vanaf 2008 een seksuele relatie met [slachtoffer 2] gehad, maar dat was een liefdesrelatie die pas is ontstaan nadat [slachtoffer 2] in loondienst bij De Neshoeve kwam. Betwist wordt voorts dat de verdachte ooit zorg aan [slachtoffer 2] heeft verleend.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Verkrachting
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de in de tenlastelegging van verkrachting opgenomen periode – 31 januari 2000 tot en met 31 december 2012 – meermaals seksuele handelingen bij [slachtoffer 2] heeft verricht mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De vraag is echter of met deze seksuele handelingen in de omstandigheden van dit geval sprake is geweest van verkrachting in de zin van art. 242 Sr. Het hof beantwoordt die vraag aan de hand van het beoordelingskader zoals opgenomen in de aan de bewijsmiddelen voorafgaande beschouwingen.
De bewijsmiddelen bevatten aan de ene kant aanwijzingen dat de verdachte [slachtoffer 2] min of meer gedwongen heeft bedoelde seksuele handelingen te ondergaan. Aan de andere kant bevatten de bewijsmiddelen ook aanwijzingen dat [slachtoffer 2] vanuit haar situatie op zoek was naar de door de verdachte geboden aandacht, warmte en geborgenheid en dat zij de seksualiteit die daarbij een rol ging spelen weliswaar niet leuk vond, maar wel zonder meer accepteerde.
Het hof kan al met al met onvoldoende mate van zekerheid vaststellen dat de situatie of de druk van de zijde van de verdachte zodanig was dat deze tot gevolg had dat [slachtoffer 2] zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten. Aan de hand van de wettige bewijsmiddelen heeft het hof niet volkomen de overtuiging bekomen dat [slachtoffer 2] die handelingen onvrijwillig heeft ondergaan. Hetgeen de advocaat-generaal in dit verband heeft aangevoerd acht het hof hiertoe ontoereikend.
Nu het voorgaande met zich brengt dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft
gedwongentot het ondergaan van die handelingen, dient de verdachte van de aan hem tenlastegelegde verkrachting te worden vrijgesproken.
Ontucht in een hulp- of zorgrelatie
Seksuele handelingen
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de tenlastelegging van ontucht opgenomen periode – 9 september 2004 tot en met 31 december 2012 – een aantal van de in de tenlastelegging opgenomen seksuele handelingen heeft verricht. De overige in de tenlastelegging opgenomen seksuele handelingen worden weliswaar door [slachtoffer 2] in haar verklaringen genoemd, maar niet kan zonder meer worden vastgesteld dat die (ook) in de onderhavige tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden. Van het verrichten van die laatstgenoemde seksuele handelingen zal de verdachte dan ook partieel worden vrijgesproken.
In dit verband overweegt het hof nog dat de verklaringen van [slachtoffer 2] dat de seksuele handelingen van de verdachte al ver vóór 2008 (en zelfs al geruime tijd vóór de tenlastegelegde periode) een aanvang hadden genomen, consistent en geloofwaardig zijn. Het hof hecht in de omstandigheden van het geval aan die verklaringen meer waarde dan aan de verklaringen van de verdachte dat het seksuele contact tussen hem en [slachtoffer 2] pas in 2008 is begonnen.
Behandelrelatie
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat er gedurende de gehele tenlastegelegde periode een behandelrelatie heeft bestaan tussen de verdachte, in de rol van therapeut/zorgverlener, en [slachtoffer 2], in de rol van patiënt/cliënt.
De bedoelde behandelrelatie ontstond in feite reeds vóór 2001, en dus ruim vóór de tenlastegelegde periode, toen de individuele therapiesessies van de verdachte met [slachtoffer 2] begonnen. [slachtoffer 2] nam in die tijd ook deel aan therapielessen die door de verdachte samen met een ander werden gegeven en aan bidstondes die door onder anderen de verdachte werden gegeven. Deze betrokkenheid van de verdachte bij verschillende vormen van behandeling en/of therapie, passen bij de hiervóór onder het hoofd “Rol van de verdachte” geschetste rol en positie die hij toentertijd bekleedde. De individuele therapiesessies van [slachtoffer 2] met de verdachte vonden eerst twee à drie keer per week plaats. Toen [slachtoffer 2] in een woning aan de [adres slachtoffer 2] in Ridderkerk ging wonen – het hof maakt uit de bewijsmiddelen op dat dit omstreeks 2007 moet zijn geweest – werden deze één op één sessies minder frequent, te weten één keer per week. De individuele therapiesessies zijn doorgegaan tot in 2012 en hebben dus, zo volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen, in de gehele tenlastegelegde periode plaatsgevonden.
De omstandigheid dat [slachtoffer 2] in 2008 in loondienst kwam bij De Neshoeve maakt in dit opzicht geen verschil. [slachtoffer 2] werd nadat zij in 2008 in loondienst was gekomen, door de verdachte op dezelfde voet begeleid als daarvoor. Anders gezegd: weliswaar was er vanaf 2008 wellicht niet langer een formele behandelrelatie, de feitelijke behandelrelatie tussen de verdachte en [slachtoffer 2] ging gewoon door en bleef dus bestaan. Deze feitelijke situatie is doorslaggevend bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een behandelrelatie als bedoeld in art. 249 lid 2 sub 3 Sr.
Gelet op het voorgaande gaat het hof voorbij aan het betoog van de raadsman dat zijn cliënt betwist dat hij ooit zorg heeft verleend aan [slachtoffer 2].
Verband tussen hulp- of zorgrelatie en de seksuele handelingen
Bij de beoordeling is voorts van belang dat de seksuele toenadering door de verdachte onder meer plaatsvond tijdens de individuele therapiesessies. De verdachte zei tijdens zijn handelingen tegen [slachtoffer 2] dat “het” (het hof begrijpt: de seks) goed en genezend voor haar was. De zorgrelatie tussen de verdachte en [slachtoffer 2] speelde aldus bij de seksuele contacten tussen hen beiden een prominente rol.
Tevens is hierbij van belang dat [slachtoffer 2] zich op verschillende manieren afhankelijk van de verdachte voelde. Hierover heeft [slachtoffer 2] onder meer verklaard: “Eerst emotioneel. Hij bepaalde wat ik voelde. Als hij vrolijk was, was ik vrolijk. Als hij boos was, was ik wanhopig. Ik was ook afhankelijk via huisvesting. Ik woonde daar. Financieel was ik afhankelijk. Ik had een baan op de Hoeve. Ik was ook afhankelijk qua contacten. Alle contacten waren via hem en op de Hoeve.” Als [slachtoffer 2] de verdachte afweerde, dan werd hij boos en liep hij weg. Dat vond [slachtoffer 2] vreselijk. Ze probeerde weer bij de verdachte in een goed blaadje te komen, door seks, zo is door [slachtoffer 2] zelf verklaard.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aan hem tenlastegelegde ontucht in een hulp- of zorgrelatie heeft gepleegd.
Feit 7 (gevoegde zaak: T.M. [slachtoffer 3])
Onder feit 7 is – in essentie samengevat - tenlastegelegd dat de verdachte, in de periode van 1 december 2011 tot en met 28 juli 2015, [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]), die zich als patiënt of cliënt had toevertrouwd aan de zorg van de verdachte, die toen in de maatschappelijke- of gezondheidszorg werkzaam was, meermalen ontuchtig heeft benaderd, door gedurende die hulpverlenersrelatie diverse seksuele handelingen met haar te plegen.
Behandelrelatie
De verdediging heeft de vraag geopperd of de verdachte als behandelaar werkzaam was in de maatschappelijke zorg, althans of [slachtoffer 3] zich als patiënt aan diens hulp of zorg had toevertrouwd in de tenlastegelegde periode. De raadsman heeft zich hiertoe op het standpunt gesteld dat aanvankelijk enkel sprake was van een - naar het hof begrijpt: zuiver - vriendschappelijke relatie, en pas vanaf 1 januari 2014, toen [slachtoffer 3] naar Hoogblokland is gegaan, kan worden gesproken van een situatie waarbij verdachte als ondersteuner zorg aan [slachtoffer 3] heeft verleend.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen maakt het hof op dat [slachtoffer 3] zich eind 2011 bij De Neshoeve in Ridderkerk heeft aangemeld voor haar complexe problematiek, bestaande uit onder meer een eetstoornis en diverse fobieën. Ze kwam daar voor hulp en geestelijke verzorging (verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg). De verdachte heeft in november 2011 samen met een medewerkster haar
intakegedaan; hij werd vervolgens binnen evangelische zorgcentrum De Neshoeve in Ridderkerk en later vanaf 1 januari 2014 in Hoeve Jedidja in Hoogblokland haar hulpverlener. Deze hulp bestond onder meer uit het voeren van één op één gesprekken en het samen bidden en demonen verdrijven bij [slachtoffer 3] (aangifte [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) bij de politie, p. 6-30, proces-verbaal van politie, dossier E). In december 2011 is [slachtoffer 3] aangemeld bij De Neshoeve; op 1 mei 2012 is zij naar Hoeve Jedidja verhuisd (proces-verbaal houdende de verklaring van [slachtoffer 3] als getuige). Over de relatie met de verdachte schreef [slachtoffer 3] aan haar psychiater dat zij de verdachte dagelijks zag en sprak, dat zij hem geloofde en hem volledig vertrouwde, en zij zich aan niemand anders kon vasthouden dan aan de verdachte (e-mail van [slachtoffer 3] aan [psychiater], p. 446-450, proces-verbaal van politie, dossier F). Op 28 juli 2015 is de hulpverlening van de verdachte aan [slachtoffer 3] gestopt, na een inval van de politie op Hoeve Jedidja en de arrestatie van de verdachte (aangifte [aangever 1] bij de politie, p. 6-30, proces-verbaal van politie, dossier E).
Gelet op deze bewijsmiddelen, bezien in samenhang met de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat de verdachte al vanaf de eerste tenlastegelegde datum van 1 december 2011 een behandelrelatie met [slachtoffer 3] heeft ontwikkeld en gehad als bedoeld in art. 249 lid 2 sub 3 Sr. Het verweer van de raadsman en de verdachte gaat dus reeds hierom niet op. De enkele omstandigheid dat de verdachte eerst op 1 januari 2014 formeel in loondienst van de Stichting van Hoeve Jedidja is gekomen en daarmee een periode volgde waarin volgens de verdachte sprake was van een patiënt-behandelaar-relatie met [slachtoffer 3] waarin hij haar zorg verleende en haar coach werd, doet hier niet aan af. Het hof volgt de verdachte dan ook niet in zijn eigen kwalificaties dat hij in de eerste periode enkel haar begeleider was in de zin van “vriend” of “grootvader”; hij was toen ook al haar (mentale) coach die haar hulp en (geestelijke) zorg verleende als bedoeld in de hiervoor genoemde bepaling.
Het hof verwerpt daarom het gevoerde verweer.
Beperking ondervragingsrecht en art. 6 EVRM
In eerste aanleg is onder meer de aangifte van [aangever 1] houdende de door haar gereleveerde verklaringen van [slachtoffer 3] aan deze [aangever 1] en [aangever 1]’s collega-pastoraal werker [pastoraal werker] in bijzijn van [slachtoffer 3]’s vader, tot het bewijs gebezigd van feit 7. In dit bewijsmiddel wordt de vermeende seksuele relatie tussen [slachtoffer 3] en de verdachte uiteengezet.
De verdachte heeft het bestaan van zo’n relatie met [slachtoffer 3] steeds ontkend.
De verdediging heeft - in essentie samengevat - in hoger beroep aangevoerd dat sprake is geweest van een ontoelaatbare beperking van het ondervragingsrecht zoals bedoeld in art. 6 lid 3 EVRM. Dit wegens het niet kunnen horen van de overleden [slachtoffer 3]. De verdediging heeft zich hiertoe op het standpunt gesteld dat de aangifte van [aangever 1] - houdende de de-auditu verklaringen van [slachtoffer 3] over het vermeende seksuele handelen van de verdachte met [slachtoffer 3] - als
sole and decisivebewijs dient te worden beschouwd; zonder deze getuige als bron zou in de optiek van de verdediging niet tot een bewezenverklaring kunnen worden gekomen. Het voorgaande maakt dat de raadsman op grond van de vigerende rechtspraak in hoger beroep wederom de vraag heeft opgeworpen of in onderhavige zaak wel voldoende compenserende maatregelen zijn geboden voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht door de verdediging. Het door de verdediging bij regie in hoger beroep verzochte rapport dat in opdracht van het hof en met instemming van de advocaat-generaal in appel is uitgebracht door de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (hierna: LEBZ) kan volgens de verdediging in elk geval niet als een voldoende
counterbalancing factorworden beschouwd; deze deskundigen zijn in hun rapport op de stoel van de rechter gaan zitten door een oordeel te geven over vragen die buiten de onderzoeksopdracht van deze deskundigen vallen. De conclusie van de verdediging luidt op grond hiervan dat de aangifte van [aangever 1] niet tot het bewijs kan worden gebezigd zonder in strijd te komen met art. 6 lid 3 EVRM. Derhalve dient een integrale vrijspraak van feit 7 te volgen.
Het hof overweegt hieromtrent - vooropgesteld - als volgt.
Met het Openbaar Ministerie en de verdediging stelt het hof ten eerste vast dat er sprake is geweest van een beperking van het ondervragingsrecht van de verdediging. De bron van het bewijsmiddel houdende de aangifte van [aangever 1] - de overleden getuige [slachtoffer 3] – heeft de verdediging in het geheel niet kunnen horen als getuige. Dit klemt nu haar verklaringen in essentie de grondslag vormen voor het tenlastegelegde feit onder 7. De vraag rijst daarmee of deze (in casu uit zijn aard noodzakelijke) beperking in het ondervragingsrecht in de onderhavige casus ook een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten oplevert, ten gevolge waarvan niet meer sprake zou zijn van een eerlijk proces wanneer het hof deze aangifte voor het bewijs zou bezigen.
Sole and decisive?
De eerste vraag die de verdediging in dit kader bij pleidooi terecht doet rijzen, is of de aangifte van [aangever 1] en [pastoraal werker]] als – mede in de terminologie van de rechtspraak van het EHRM – ‘
sole and decisivebewijs’ dient te worden beschouwd.
Deze vraag beantwoordt het hof – anders dan de verdediging – ontkennend om de navolgende redenen. Voor de beoordeling van de voorliggende stelling dat de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van de niet door de verdediging ondervraagde getuige en daarmee
sole and decisivebewijs is, is van doorslaggevend belang in hoeverre die aangifte houdende de verklaring van [slachtoffer 3] nog steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat benodigde steunbewijs moet - zo luidt de vaste jurisprudentie van de HR op dit punt - betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van het steunbewijs in het licht van de bewijsvoering als geheel.
Het hof stelt vast dat de aangifte steun vindt in ander bewijsmateriaal, waaronder in de e-mail van [slachtoffer 3] aan haar psychiater van 8 september 2016. In deze e-mail schrijft [slachtoffer 3] achtereenvolgens (bewust enigszins impliciet) over de door anderen afgelegde getuigenissen, dat de situatie zo herkenbaar is voor haar en dat zij zich toch schuldig en dom blijft voelen dat zij het niet zag aankomen, dat zij niet beter wist, alsmede over de eerdere toezegging van de verdachte om met haar te trouwen wanneer verdachte’s vrouw zou komen te overlijden (proces-verbaal houdende geschriften, p. 446 en 448).
De aangifte vindt voorts steun op hoofdlijnen in de verklaringen van [slachtoffer 3]’s vader als getuige, en ook in nauwer verband in de latere verklaringen van [slachtoffer 3]’s moeder als getuige, waaronder met betrekking tot de wens van de verdachte om als een trio seks te hebben met deze getuige en met [slachtoffer 3].
En tot slot - en vanwege de bewijsbron bovenal – is er het bewijsmiddel van de seksueel ronduit expliciete chatgesprekken van maart en april 2013 tussen [slachtoffer 3] en de verdachte, waarin [slachtoffer 3] onder (veel) meer het bericht verstuurt: “neem je me gauw
weer? (onderstreping door het hof) Hard en diep? Neuk me”. En waarin de verdachte met [slachtoffer 3] chat over zijn eigen wensen en verlangens, hij stelt haar “mooi en opwindend” te vinden, hij aan [slachtoffer 3] vraagt of zij “dinsdag al zonder” (het hof begrijpt: condoom) “kunnen”, “met condoom is ook heerlijk hoor”, en verdachte aan [slachtoffer 3] vraagt: “we gaan een worden he?”, “helemaal naakt”, en voorts dat hij [slachtoffer 3] “graag wil neuken”, “langdurig”, “je kutje is vast slijmig” en “mijn vriend moet je echt zien hoor”. Aan dit gesprek neemt – zoals hij heeft erkend – ook de verdachte zelf deel, zodat de inhoud van dit bewijsmiddel niet alleen [slachtoffer 3] als bron heeft.
Het met name door de verdachte zelf gevoerde verweer, dat door de verdediging is gekwalificeerd als een reëel alternatief scenario, inhoudende dat de tot het bewijs gebezigde teksten in de chatgesprekken in een soort toneelscript met afgesproken codetaal zijn gevoerd, waardoor deze geenszins seksueel expliciet of erotisch van aard maar volkomen onschuldig zijn, verwerpt het hof. Het hof is in dit opzicht – met de rechtbank – van oordeel dat letterlijke lezing van de chatgesprekken een coherent beeld opleveren van twee personen die elkaar expliciete en niet mis te verstane mededelingen doen over de seksuele verlangens die zij jegens elkaar koesteren, terwijl deze sessies juist volkomen onbegrijpelijk worden als de door de verdachte gegeven interpretaties zouden worden gevolgd. Het hof gaat uit van de letterlijke tekst van de chats en van de betekenis die daaruit volgt, waaronder begrepen de chat van de verdachte aan [slachtoffer 3] dat hij [slachtoffer 3] graag wil neuken, langdurig, dat [slachtoffer 3] zo’n prachtig mooi lichaam heeft, en andere teksten waaruit de seksuele relatie onmiskenbaar naar voren komt.
Het voorhanden zijnde steunbewijs waaronder in het bijzonder de chatsessies tussen de verdachte en [slachtoffer 3] - zoals hiervoor al is weergegeven - is in dit geval naar ’s hofs oordeel onderscheidend van aard, het past volledig in het scenario waarop de tenlastelegging stoelt, past niet in het contraire alternatieve scenario van de verdachte dat enkel van een onschuldige niet seksueel gerichte relatie sprake was, en staaft daarmee dus niet alleen het scenario van het Openbaar Ministerie maar ondergraaft bovendien dat van de verdediging.
Daarmee voldoen deze bewijsmiddelen aan de eisen van de HR dat het benodigde steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de de verdachte belastende verklaring die de verdachte juist betwist. Het hof acht het steunbewijs in het licht van de bewijsvoering als geheel van voldoende gewicht.
Gelet op het voorgaande levert de aangifte van [aangever 1] geen sole and decisive-bewijs op. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt reeds op deze grond afgewezen.
Voldoende counterbalancing factors
Strikt genomen is de redenering van de
counterbalancing factorsin het licht van het gevoerde verweer niet meer relevant voor de beantwoording van de vraag of de aangifte van [aangever 1] voor het bewijs kan worden gebezigd, omdat de aangifte van [aangever 1] geen
sole and decisivebewijs oplevert. Voor zover de verdediging echter nog heeft bedoeld te bepleiten dat de verdedigingsrechten hier dermate zijn geschonden en dat dit zelfstandig een strijd oplevert met art. 6 lid 3 EVRM, overweegt het hof op dit punt nog het volgende.
De verdediging is in eerste aanleg in staat gesteld om alle op dit punt door de verdediging gewenste getuigen ook daadwerkelijk als getuigen te horen en hen die vragen te stellen waarmee hun betrouwbaarheid kon worden getoetst. Dit waren achtereenvolgens [aangever 1] en [pastoraal werker]], en daarnaast zowel de vader als moeder van [slachtoffer 3].
In hoger beroep is bovendien het aldaar herhaalde in eerste aanleg afgewezen verzoek van de verdediging toegewezen om de LEBZ een rechts-psychologisch deskundigenrapport op te laten stellen, waaronder zo mogelijk begrepen - wegens de sterke voorkeur van de verdediging – door de deskundige gerechtspsycholoog prof. dr. Van Koppen. Zowel de LEBZ als de deskundige prof. dr. Van Koppen hebben in appel hun afzonderlijke rapportages uitgebracht.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep niet verzocht om andere onderzoekshandelingen ter compensatie van de beperking van haar verdedigingsrechten. Het hof ziet de noodzaak daartoe ook ambtshalve niet in, mede nu geen audio- of videomateriaal meer aanwezig is van de verhoren van [slachtoffer 3] tegenover de politie op basis waarvan bijvoorbeeld die verhoren alsnog op andere wijze zouden kunnen worden getoetst op hun betrouwbaarheid.
Op grond van het voorgaande en hetgeen hiervoor al is overwogen is het hof concluderend van oordeel dat in alle redelijkheid niet kan worden gesteld dat onvoldoende compensatie is geboden voor de gestelde inperking van de verdedigingsrechten. Ook gelet hierop heeft het de verdediging niet ontbroken aan voldoende instrumenten om te komen tot een behoorlijke en effectieve verdediging als bedoeld in art. 6 EVRM.
Betrouwbaarheid aangifte en deskundigenrapportage LEBZ
De verdediging heeft in hoger beroep de betrouwbaarheid van de aangifte ter discussie gesteld; zij heeft klaarblijkelijk mede in dit kader uitdrukkelijk verzocht om de uitkomsten van het deskundigenrapport van de LEBZ uit te sluiten voor het bewijs. De verdediging kan zich niet met het rapport verenigen: de deskundigen zijn in haar visie buiten hun onderzoeksopdracht getreden door mede een inhoudelijk oordeel over het bewijs te geven. De verdediging heeft bij haar pleitnota aangegeven op welke punten dat is gebeurd.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt ambtshalve voorop dat het de verklaringen van [slachtoffer 3] zoals weergegeven in de aangifte met behoedzaamheid tot het bewijs zal dienen te bezigen, gelet op de uiterst slechte mentale staat waarin zij verkeerde, te meer in de periode (vlak) voor haar dood.
De LEBZ heeft in hoger beroep aan hen gerichte onderzoeksvragen beantwoord welke het hof in samenspraak met de verdediging en het Openbaar Ministerie heeft opgesteld. Zulks met het oog op de discrepanties tussen enerzijds de eerdere verklaringen van [slachtoffer 3] bij de politie op 31 juli 2015, waarin zij nadrukkelijk seksuele contacten met de verdachte ontkende en hem niet heeft belast, en anderzijds haar latere verklaringen zoals weergegeven in de aangiften van [aangever 1] en [pastoraal werker] van 3 november 2016, waarin zij seksuele contacten met de verdachte erkende en hem juist wel heeft belast. De vraag aan de LEBZ luidde hoe die verklaringen zich tot elkaar verhielden, en of er een rechtspsychologische verklaring valt te geven voor de afwijkingen binnen die verklaringen (a) binnen het scenario dat er wel seksueel contact is geweest tussen verdachte en [slachtoffer 3] enerzijds, en (b) binnen het scenario dat er geen seksueel contact is geweest tussen hen anderzijds.
Het hof is - met de verdediging - van oordeel dat de LEBZ op de door de verdediging bij pleidooi aangegeven onderdelen zich niet slechts heeft uitgelaten over de aan haar gerichte onderzoeksvragen, maar daarnaast en/of daarmee verweven zich mede in bepaalde opzichten en gradaties heeft uitgelaten over kwesties die veeleer liggen op het terrein van de bewijswaardering. Om iedere vrees voor vermenging van juridische en deskundigenoordelen te vermijden zal het hof het deskundigenrapport daarom niet betrekken in zijn overwegingen rond de bewijswaardering van de aangiften. Hetzelfde geldt voor de rapportage van de gerechtsdeskundige prof. dr. P.J. van Koppen (hierna: Van Koppen) nu deze deskundige het LEBZ-rapport in volle omvang onderschrijft.
De vraag of de aangifte van [aangever 1] houdende de verdachte incriminerende verklaringen van [slachtoffer 3] aan de pastoraal werkers betrouwbaar is, en daarom in beginsel mogelijk wel zou kunnen worden gebezigd voor het bewijs, zal het hof daarom zelfstandig dienen te beoordelen. De voorliggende vraag beantwoordt het hof – met de rechtbank in eerste aanleg – om de navolgende redenen bevestigend.
Het hof is van oordeel dat de aangifte houdende de de-auditu verklaringen van [slachtoffer 3] aan [aangever 1] en [pastoraal werker]] ten eerste zeer gedetailleerd is over de seksuele contacten die zouden hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 3]. Ten tweede lijden deze verklaringen niet aan innerlijke inconsistenties. Bovendien en ten derde vindt deze aangifte, zoals hiervóór overwogen, steun in ander bewijsmateriaal.
Het hof acht het zelfstandige feit van de elkaar tegensprekende verklaringen van [slachtoffer 3] bij de politie en haar de-auditu verklaring tegenover de pastoraal werkers bovendien niet zo onbegrijpelijk bezien in het licht van het dossier dat deze reeds om deze reden terzijde zouden moeten worden gesteld.
De gedachte dat [slachtoffer 3] aanvankelijk op 31 juli 2015 - nog maar enkele dagen nadat de verdachte op 28 juli 2015 was aangehouden en opgepakt - de verdachte vanuit gevoelens vanuit loyaliteit hem in bescherming heeft willen nemen, is geenszins als irreëel te bestempelen.
Het hof houdt het ervoor dat [slachtoffer 3] na verloop van tijd wegens het procesverloop (steeds meer) aanwijzingen heeft kunnen krijgen dat haar seksuele relatie met de verdachte niet exclusief van aard was, met het oog op de diverse verklaringen dat de verdachte er nog andere seksuele relaties op nahield met andere – [slachtoffer 3]’s bekende – vrouwen, waarna zij voor het eerst op 7 april 2016 tegenover haar vader en de pastoraal medewerkers [aangever 1] en [pastoraal werker] heeft erkend dat er wel sprake was van een seksuele relatie met de verdachte. In die verklaring heeft [slachtoffer 3] immers uitdrukkelijk nog zelf aangegeven dat zij eerder een “valse verklaring” had afgelegd.
Kortom, het hof houdt de aangifte van [aangever 1] met de de-auditu verklaringen van [slachtoffer 3] voor betrouwbaar, waardoor deze aangifte in beginsel en onder omstandigheden ook kan worden gebezigd tot het bewijs.

Verweren verdachte

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de verdediging ook zelf uitgebreid ter hand genomen. Hij heeft daartoe aan de hand van door hemzelf opgestelde “samenvattingen” van een dossier dat over de 2.600 pagina’s behelst een ordner genaamd Etna I en II overgelegd, waaruit de verdachte ter terechtzitting deels heeft geciteerd. In deze ordner heeft de verdachte, per feit op de tenlastelegging, minutieus aangegeven dat en waarom hij de beweerdelijke gedragingen niet heeft gepleegd, of zelfs niet heeft kunnen plegen. Hiertoe heeft hij tal van - door hem als zodanig gekwalificeerde - “bewijzen” aangedragen die het tenlastegelegde zouden (kunnen) ontzenuwen. Onder (veel) meer, bijvoorbeeld op grond van de door hem betrokken stelling dat hij een erectiestoornis heeft, waar meerdere mensen van afweten, en dat geen vrouw die zijn min of meer permanent ontstoken genitale wratjes zou zien op zijn voorhuid hem (seksueel) zou (willen) benaderen.
Het hof overweegt ten aanzien van al deze ter terechtzitting aangedragen “verweren” en “bewijzen” van de verdachte als volgt.
Het is vaste rechtspraak van de HR dat de selectie en waardering van het bewijs aan de feitenrechter is voorbehouden. Hiertoe heeft de HR het volgende gesteld. “
Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Hetzelfde heeft te gelden in het tegenovergestelde geval dat de rechter op grond van de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen. De nadere motivering van de vrijspraak maakt de gegeven beslissing niet onbegrijpelijk doordat het beschikbare bewijsmateriaal - al dan niet op grond van een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard - een andere (bewijs)beslissing toelaat(vgl. HR 4 mei 2004, NJ 2004, 480)”.
Het voorgaande betekent dat wanneer het hof een verklaring van een verdachte omtrent de feitelijke toedracht niet geloofwaardig acht, gezien de andersluidende door het hof weergegeven bewijsmiddelen, het het hof vrij staat om die andersluidende (getuigen)verklaringen en aangiften tot het bewijs te bezigen, en de verklaringen van de verdachte terzijde te stellen. Eén en ander gelet op de aan hem als feitenrechter voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, rov. 3.8.1 en 3.8.2).
Het hof passeert de door de verdachte ter zitting aangedragen redeneringen en “bewijzen” welke volgens hem tot zijn integrale vrijspraak zouden moeten leiden. Het hof acht deze redeneringen van de verdachte niet of onvoldoende overtuigend voor het bewijs. De bewijsredeneringen van de verdachte vinden hun weerlegging in de door het hof in zijn arrest en bewijsbijlage aangegeven bewijsmiddelen. Dit geldt ook voor het specifieke – niet nader met medische stukken onderbouwde - verweer van de door de verdachte geclaimde erectiestoornis. Het hof gaat daaraan dan ook voorbij.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tweede cumulatief/alternatief,
5 tweede cumulatief/alternatief en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op een of meerdere tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 01 december 2008 tot en met 30 september 2012 te Ridderkerk en
/ofBarendrecht en/
ofMoordrecht
en/of Maarssenen/of elders in Nederland,
meermalen,
althans eenmaal, (telkens)
terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg
en/of
demaatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [benadeelde partij 2], die zich als patiënt
en/of cliënt aan verdachtes hulp
en/of zorg had toevertrouwd,
immers heeft hij als therapeut
en/of hulpverlener in zijn relatie met haar
(meermalen) (telkens)ontuchtig
- haar schaamstreek en/of borst(en) betast
)en/of
- zijn penis door haar laten betasten en/of likken en/of zoenen en/of
- aan haar borst(en)/tepel(s) gezogen en/of gelikt en/of - zijn vinger(s) in haar vagina gebracht en/of gehouden en/of
- in/aan haar vagina, althans tussen/aan haar schaamlippen, gelikt en/of
- zijn penis in haar mond gebracht en/of gehouden en/of
- zich door haar laten aftrekken en/of
- zijn penis in haar vagina en/of anus en/of tussen haar schaamlippen gebracht en/of gehouden en/of
- haar ge(tong)zoend;
5.
hij op een of meerdere tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 09 september 2004 tot en met 31 december 2012 te Ridderkerk en
/ofelders in Nederland,
meermalen,
althans eenmaal, (telkens)
terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg
en/of
demaatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2], die zich als patiënt
en/of cliënt aan verdachte's hulp
en/of zorg had toevertrouwd,
immers heeft hij als therapeut
en/of hulpverlener in zijn relatie met haar
(meermalen)(telkens)ontuchtig
- haar vagina en/of borsten betast en/of gelikt en/of
- zijn penis in haar vagina en/of mond
en/of tussen haar billengebracht en/of gehouden;
- zijn vinger
(s)in haar anus gebracht
en/of gehouden
- zijn penis door haar laten betasten en/of aftrekken;
7.
hij op een of meerdere tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 01 december 2011 tot en met 28 juli 2015 te Meerkerk, gemeente Zederik, en
/ofHoogblokland, gemeente Giessenlanden, en
/ofRidderkerk en
/ofUitgeest
en/of Barendrecht, in elk geval in Nederland,
(meermalen
) (telkens
)terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg
en/of
demaatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3], die zich als patiënt
en/of cliënt aan verdachte's hulp
en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij als therapeut
en/of hulpverlener in zijn relatie met haar
(telkens
)ontuchtig
- haar (over) haar borst(en) betast en/of gewreven en/of gestreeld en/of
- haar op haar buik gekust en/of
- zijn geslachtsdeel tegen haar lichaam aangedrukt en/of - zijn penis in haar vagina
en/of anusen/of mond gebracht/gehouden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 tweede cumulatief/alternatief,
5 tweede cumulatief/alternatief en 7 bewezenverklaarde levert – telkens - op:
werkzaam in de gezondheidszorg of de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als leider van een evangelisch therapeutisch centrum met drie vrouwen seksuele handelingen verricht die indruisen tegen alle sociaal-ethische normen en waarden die een therapeut of hulpverlener in acht moet nemen. Het misbruik vond telkens gedurende een periode van jaren herhaaldelijk plaats op een terrein waar de slachtoffers woonden, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig hadden moeten kunnen voelen en waarbinnen zij bescherming mochten verwachten. Het misbruik bestond uit veelomvattende en vergaande seksuele handelingen, waaronder het binnendringen van het lichaam.
Alle drie de slachtoffers waren zeer kwetsbare vrouwen. Zij hadden te kampen met ernstige persoonlijkheidsproblematiek, waren niet in staat om zelfstandig te wonen en waren zowel in psychisch als in materieel opzicht afhankelijk van de verdachte. De verdachte heeft op genadeloze wijze misbruik van hen gemaakt en heeft voorts onmiskenbaar misbruik gemaakt van zijn rol als hun therapeut/begeleider en voorganger.
De verdachte werd naar eigen zeggen op handen gedragen. Vanuit die positie heeft hij op misleidende wijze de slachtoffers doen geloven dat de seksuele handelingen die hij hen liet ondergaan een helende werking zouden hebben en zouden bijdragen aan hun genezing. Terwijl hij voorwendde dat hij het beste met hen voor had, heeft hij de lichamelijke integriteit van de slachtoffers op grove wijze geschonden en zich overgegeven aan zijn eigen lustgevoelens en seksuele fantasieën. Eén van de slachtoffers “promoveerde” de verdachte tot teamlid en een ander nam hij in loondienst, terwijl zij daarvoor ontegenzeggelijk veel te kwetsbaar waren. Onder die noemer probeerde de verdachte de strafwaardigheid van zijn gedrag te verhullen. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Het is algemeen bekend dat dergelijke zeer ernstige zedenfeiten, waarbij de lichamelijke integriteit keer op keer wordt geschonden, verstrekkende gevolgen hebben voor de slachtoffers. Zij hebben vaak nog jaren last van het seksuele en geestelijke misbruik en de vraag is of zij ooit nog geheel zorgeloos kunnen zijn op het gebied van seksualiteit. Door en namens de slachtoffers is ter terechtzitting in hoger beroep in schriftelijke slachtofferverklaringen verwoord welk effect het handelen van de verdachte voor hen heeft gehad, en nog altijd heeft. Dat effect komt erop neer dat de levens van de slachtoffers door de verdachte zijn verwoest. Een slachtoffer schrijft: “levenslang, zit gevangen in een kapot lijf, in een kapot leven”. Uit de andere slachtofferverklaring volgt dat het leven van het slachtoffer “vernietigd” is door de lusten van de verdachte.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
27 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 23 februari 2016 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie: Pieter Baan Centrum, opgemaakt door M.J. van Haaren, psychiater, en L. Vermeulen, GZ-psycholoog. De verdachte heeft grotendeels niet meegewerkt aan dit onderzoek, maar de deskundigen kunnen op grond van wel verkregen informatie een aantal diagnostische uitspraken doen. Kort samengevat schrijven de deskundigen het volgende. De verdachte heeft narcistische persoonlijkheidskenmerken en er is in juridische zin sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Er bestaan geen aanwijzingen voor een psychiatrische stoornis in engere zin, of voor een ontwikkelingsstoornis. Van voorgenoemde narcistische persoonlijkheidsproblematiek wordt verondersteld dat deze een chronisch karakter heeft en derhalve eveneens aanwezig was ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
De deskundigen adviseren op basis van de beschikbare informatie, concluderend, om de verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten voor de tenlastegelegde feiten.
Het hof neemt voornoemde conclusie van de deskundigen over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over en maakt die tot de zijne: de verdachte dient ten aanzien van het bewezenverklaarde volledig toerekeningsvatbaar te worden geacht.
Op feiten als de onderhavige kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van die duur zal het hof – anders dan de rechtbank – niet in strafmatigende zin rekening houden met de hoge leeftijd van de verdachte. De verdachte heeft de onderhavige feiten immers ook op hogere leeftijd gepleegd.
Een straf zoals door de verdediging bepleit, waarbij de verdachte niet terug zou hoeven naar de gevangenis, acht het hof vanuit de strafdoelen van vergelding en (met name speciale) preventie niet verantwoord. De maatschappij dient nog steeds beschermd te worden tegen de verdachte. Anders dan de reclassering is het hof namelijk van oordeel is dat er nog wel degelijk recidivegevaar bestaat. De verdachte heeft immers gedurende het politieonderzoek en ook tijdens de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep geen blijk gegeven ook maar enig inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen te hebben. Het hof acht het in dit verband zorgelijk dat de verdachte van mening was en blijft dat er met de slachtoffers geen sprake was van een maatschappelijk verzorger/cliënt relatie waarin hij hen juist bescherming moest bieden.
Naar het oordeel van het hof is in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
6 jaren een passende en geboden reactie.
Het hof heeft met de advocaat-generaal en de verdediging evenwel geconstateerd dat in de onderhavige zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden.
Het hof stelt hiertoe het volgende vast.
In de zaak met rolnummer 22-004492-16:
  • is de verdachte op 28 juli 2015 in verzekering gesteld;
  • is op 23 september 2016 door de rechtbank vonnis gewezen;
  • is op 6 en 7 oktober 2016 respectievelijk door de officier van justitie en namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;
  • heeft op 22 september 2017 een eerste regiebehandeling in hoger beroep plaatsgevonden.
In de zaak met rolnummer 22-001038-18:
  • is de verdachte op 22 november 2016 in verzekering gesteld;
  • is op 6 maart 2018 door de rechtbank vonnis gewezen;
  • is op 6 maart 2018 namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;
  • heeft op 27 juni 2019 een regiebehandeling plaatsgevonden.
Na voeging van de strafzaken:
- heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden op
5, 6 en 9 november 2020;
  • is het onderzoek ter terechtzitting op 23 november 2020 gesloten;
  • wordt dit arrest gewezen op 4 december 2020, ruim 2 tot 4 jaren na het instellen van het hoger beroep.
De behandeling van het hoger beroep is derhalve niet binnen 2 jaren nadat hoger beroep is ingesteld afgerond met een eindarrest. Deze overschrijding heeft deels, maar niet geheel, te maken met de ingewikkeldheid van de zaken en de voeging van beide zaken op verzoek van de verdediging in hoger beroep. De vertraging is voorts niet aan de verdediging te wijten. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof - in plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
5 jaren en 6 maanden opleggen.
Voorts acht het hof het passend en geboden aan de verdachte ter voorkoming van strafbare feiten een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid zoals bedoeld in art. 38v, eerste lid, Sr. op te leggen. Het hof neemt daarbij de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in aanmerking. De verdachte zal worden bevolen zich te onthouden van ieder contact met [benadeelde partij 2] en [slachtoffer 2] voor de duur van 2 jaren. Het hof stelt een vervangende hechtenis van twee weken vast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden.
Het hof zal voorts bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Het hof is gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd alsmede de persoon van de verdachte waaronder het gebrek aan inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen, namelijk van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het hof acht het bovendien passend en geboden aan de verdachte, gelet op de aard en de ernst van de feiten en eveneens vanwege genoemd gebrek aan inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen ter bescherming van de maatschappij, ter zake van het bewezenverklaarde als bijkomende straf te ontzetten uit het recht om (direct of indirect) een beroep als therapeut of
hulpverlener uit te oefenen in de gezondheids- of maatschappelijke zorg voor de duur van 8 jaren. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten in die hoedanigheid en jarenlang heeft begaan.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor het slachtoffer zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 2010 (deze datum ligt in het midden van de bewezenverklaarde periode) tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog aan de hand van het sinds 1 mei 2018 in civiele zaken geldende liquidatietarief begroot op:
Eerste aanleg: 2 punten keer € 1.074,00 = € 2.148,00;
Hoger beroep: 1 punt keer € 1.959,00 = € 1.959,00;
Totaal advocaatkosten: € 4.107,00;
De verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 25.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een in hoger beroep gehandhaafde vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Nu de verdachte ter zake het onder 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de verdachte ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich niet in eerste aanleg, doch eerst in hoger beroep als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Blijkens het bepaalde in art. 421, eerste lid, Sv. is de benadeelde partij die zich niet overeenkomstig art. 51g, eerste of derde lid, Sv. in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, daartoe onbevoegd in het geding in hoger beroep.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de verdachte ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam, heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 36f Sr., in die zin dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd ter vergoeding van door het slachtoffer geleden immateriële schade ter hoogte van € 50.000,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van
€ 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de normschending is komen vast te staan dat de verdachte aansprakelijk is voor de immateriële schade die door het onder 5 bewezenverklaarde is toegebracht en dat die schade naar billijkheid moet worden vastgesteld op een bedrag van € 35.000,00. Het hof zal dan ook aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2008 (deze datum ligt in het midden van de bewezenverklaarde periode), aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 63, 249 en 251 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 6 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
2 eerste cumulatief/alternatief, 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 5 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tweede cumulatief/alternatief,
5 tweede cumulatief/alternatief en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 tweede cumulatief/alternatief,
5 tweede cumulatief/alternatief en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
66 (zesenzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de verdachte voor de duur van
2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij 2], geboren op [geboortedag] 1973, en [slachtoffer 2], geboren op [geboortedag] 1968.
Beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 (twee) wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Ontzet de verdachte van het recht om (direct of indirect) een beroep als therapeut of hulpverlener uit te oefenen in de gezondheids- of maatschappelijke zorg voor de duur van 8 jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 november 2010 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 4.107,00 (vierduizend honderdenzeven euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2010 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 160 (honderdzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2008 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 205 (tweehonderdvijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. L.C. van Walree en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 december 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.