De verdachte is van dit tenlastegelegde vrijgesproken. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Verdachte is tenlastegelegd dat hij, terwijl hij werkzaam was als ambtenaar en/of in de maatschappelijke zorg, te weten als arbeidsdeskundige bij het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), ontucht heeft gepleegd met aangeefster, die aan zijn gezag onderworpen was en/of aan zijn waakzaamheid was toevertrouwd of aanbevolen en/of zich als cliënt aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd.
Zowel de verdediging als de advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor wat betreft het onderdeel 'als ambtenaar, te weten als arbeidsdeskundige bij het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) (...) aan zijn gezag onderworpen was en/of aan zijn waakzaamheid was toevertrouwd', nu uit de aanvullende informatie van het UWV is gebleken dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde periode formeel niet meer de arbeidsdeskundige van aangeefster was en ook geen enkele rol meer speelde bij haar verdere reïntegratietraject. Het hof zal daarom, evenals de rechtbank, verdachte vrijspreken voor wat betreft dit onderdeel van te tenlastelegging.
Wat betreft de vraag of de hulpverleningsrelatie tussen verdachte en aangeefster valt onder het begrip 'maatschappelijke zorg' zoals bedoeld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht, merkt het hof op dat in de Memorie van Toelichting behorende bij het wetsvoorstel betreffende de Wijziging van de artikelen 242, 243, 246, 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht (Kamerstuk Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 930, nr. 3) hieromtrent het volgende wordt opgemerkt:
'(...) Artikel 249, tweede lid, 2°, beschermt onder andere degenen die in een inrichting zijn opgenomen tegen op hen gerichte seksuele verlangens van degenen die daar werkzaam zijn. In de vorige paragraaf werd gesignaleerd dat het artikel personen die in een inrichting zijn opgenomen geen bescherming biedt tegen anderen dan de in het artikel genoemde functionarissen, wat in het bijzonder ten aanzien van personen die aan een psychische stoornis lijden een ernstige leemte is.
(...)
Ik stel dan ook voor om aan artikel 249, tweede lid, een bepaling toe te voegen waarin strafbaar wordt gesteld het plegen van ontucht door personen werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, met personen die zich als patiënt of cliënt aan hun zorg of hulp hebben toevertrouwd.
(...)
Artikel 249
Met personen werkzaam in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg worden onder andere bedoeld degenen die behoren tot de categorieën werkers in inrichtingen genoemd in artikel 249, tweede lid onder 2°. In de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg zijn echter ook personen werkzaam in beroepen, waarvan de beoefenaren over het algemeen niet binnen inrichtingen werkzaam zijn.
De voorgestelde bepaling heeft ook op hen betrekking.'
Uit de hiervoor aangehaalde paragrafen blijkt dat het de bedoeling van de wetgever was om seksueel misbruik door personen die werkzaam waren in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg en die een formele behandelrelatie met hun slachtoffers hadden tegen te gaan. Anders dan het OM, ziet het hof geen aanknopingspunten voor de stelling dat verdachte als arbeidsdeskundige werkzaam was in de maatschappelijke zorg, zodat verdachte ook ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging behoort te worden vrijgesproken."