6.3.1.Wettelijk kader
Om tot een juiste, althans een aanvaardbare, verdeling van de kosten van het watersysteembeheer over de heffingsplichtigen van de Wsh te komen, is allereerst nodig dat het waterschap de kosten van de zorg voor het watersysteem bepaalt. De kosten van de zorg voor het watersysteem worden afgeleid uit de begroting van het waterschap. Het Besluit van 29 november 2007, houdende regels met betrekking tot de waterschappen,
Stb.2007, 497, sedertdien gewijzigd (Waterschapsbesluit) stelt eisen aan de boekhouding van het waterschap. De begroting moet de volgende kostendragers bevatten:
- watersysteembeheer;
- zuiveringsbeheer;
- wegenbeheer (indien als taak opgedragen).
(artikel 4.24, eerste lid, Waterschapsbesluit)
Dat de kosten van een zuiveringsinstallatie aan de kostendrager zuiveringsbeheer en de kosten van een gemaal aan de kostendrager watersysteembeheer moeten worden toegerekend, ligt voor de hand. Hetzelfde geldt voor toerekening van de kosten van een dijkverzwaring aan de kostendrager watersysteembeheer, de kosten van werkzaamheden aan de weg aan de kostendrager wegenbeheer en de kosten van het passieve kwaliteitsbeheer, bijvoorbeeld vergunningverlening, aan de kostendrager zuiveringsbeheer. Er zijn echter ook kosten waarbij de toerekening aan de kostendragers om keuzes van het waterschap vraagt, zoals kosten die ten behoeve van twee of meer taken worden gemaakt. Ten slotte zijn er de indirecte of overheadkosten: kosten die niet specifiek ten behoeve van een of meer bepaalde taken van het waterschap, maar ten behoeve van de organisatie van het waterschap als geheel worden gemaakt. Ook voor de toerekening van die kosten aan de kostendragers moet het waterschap keuzes maken.
De begroting van het waterschap geeft per kostendrager weer:
a. de nettokosten die worden toegerekend;
b. het bedrag voor onvoorzien;
c. de gederfde opbrengst als gevolg van kwijtscheldingen en oninbaarverklaringen;
d. de dividenden en overige algemene opbrengsten;
e. de verwachte opbrengsten uit belastingheffing (saldo voorgaande onderdelen);
f. de geraamde toevoegingen en onttrekkingen aan reserves;
g. de tarieven van de betreffende waterschapsbelastingen
(art. 4.24, derde lid, Waterschapsbesluit)
Het waterschap kan reserves en voorzieningen vormen (artikel 4.52 tot en met 4.55 van het Waterschapsbesluit). De kosten van het waterschap kunnen voor een deel ten laste van een reserve of een voorziening komen. Anderzijds kunnen toevoegingen aan een reserve of een voorziening tot de aan de kostendragers toe te rekenen kosten behoren. Ook dit vereist keuzes van het waterschap. Deze keuzes moeten voldoen aan voorschriften van het Waterschapsbesluit.
Nadat de toerekening van kosten aan de kostendragers is afgerond, dient – wat betreft de kosten van het watersysteembeheer – een toedeling van de kosten aan de vier in artikel 117 van de Wsw genoemde categorieën van heffingsplichtigen plaats te vinden. In artikel 120, eerste lid, van de Wsw is bepaald dat het algemeen bestuur van een waterschap met betrekking tot de Wsh daartoe een zogenoemde kostentoedelingsverordening vaststelt. De kostentoedelingsverordening wordt ten minste eenmaal per vijf jaar herzien (artikel 120, vijfde lid, Wsw). In de kostentoedelingsverordening is voor elke categorie van heffingsplichtigen vastgelegd welk deel van de kosten op tot die categorie behorende heffingsplichtigen wordt verhaald.
De kostentoedeling richt zich naar het belang van de categorieën van heffingsplichtigen bij de taakuitoefening door het waterschap.
De eerste stap is het toedelen van de kosten aan de categorie ingezetenen. Ingezetenen zijn, kort gezegd, personen die wonen in het gebied van het waterschap en aldaar het gebruik van een woonruimte hebben (artikel 116, aanhef en onderdeel a, Wsw). Het kostenaandeel van de ingezetenen wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer van een waterschap. Een directe relatie van het kostenaandeel ingezetenen met het profijt dat zij hebben van de taakuitoefening van het waterschap is er niet. Evenmin houdt het kostendeel van de categorie ingezetenen verband met de waarde in het economische verkeer van de woonruimten waarvan zij het gebruik hebben. Voor de andere categorieën heffingsplichtigen (kort gezegd: de eigenaren van ongebouwde eigendommen die geen natuurterreinen zijn, eigenaren van natuurterreinen en eigenaren van gebouwde onroerende zaken) is er wél een verband met de waarde in het economische verkeer van ongebouwde eigendommen, de natuurterreinen en de gebouwde onroerende zaken. Voor deze andere categorieën ligt de waardepeildatum waarnaar de waarde in het economische verkeer moet worden bepaald maximaal twee jaar voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft (artikel 6.11, eerste lid, Waterschapsbesluit). Omdat het kostendeel van de categorie ingezetenen geen verband houdt met de waarde in het economische verkeer van de woonruimten waarvan zij het gebruik hebben, geldt de waardepeildatum niet voor de toedeling van kosten aan deze categorie.
In artikel 120, eerste lid, Wsw zijn onder- en bovengrenzen aan het kostendeel voor de ingezetenen gesteld. Het kostendeel bedraagt:
a. a) minimaal 20% en maximaal 30% wanneer het aantal inwoners per vierkante kilometer niet meer bedraagt dan 500;
b) minimaal 31% en maximaal 40% wanneer het aantal inwoners per vierkante kilometer meer bedraagt dan 500, maar niet meer dan 1000;
c) minimaal 41% en maximaal 50% wanneer het aantal inwoners per vierkante kilometer meer bedraagt dan 1000.
Binnen de bandbreedte is het waterschapsbestuur vrij om het percentage te bepalen.
Bij amendement (Kamerstukken II 2006/07, 30 601, nr. 18 (Amendement van de leden Lenards en Van Lit)) is aan de bovenstaande regels over het kostenaandeel van de ingezetenen een extra regel toegevoegd. De regel houdt in dat het algemeen bestuur van het waterschap het maximum van 30%, 40% of 50% kan verhogen tot respectievelijk 40%, 50% en 60%. De wet stelt geen voorwaarden aan de verhoging van het maximum.