ECLI:NL:HR:2015:3224

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
14/04967
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid heffingsambtenaar en formele gebreken bij legesaanslagen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende legesaanslagen opgelegd door de gemeente Hellevoetsluis. De belanghebbende had in 2005 aanvragen ingediend voor bouwvergunningen voor een zorgcentrum, waarna de gemeente leges in rekening bracht. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze legesaanslagen, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. De belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank, die de uitspraken op bezwaar vernietigde en de heffingsambtenaar opdroeg een nieuwe beslissing te nemen. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar opnieuw ongegrond, waarna de belanghebbende opnieuw in beroep ging, maar ditmaal werd het beroep ongegrond verklaard door de Rechtbank.

Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de legesaanslagen bevoegdelijk waren opgelegd, ondanks een formeel gebrek in het Aanwijzingsbesluit 2005, dat niet op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt. Het Hof stelde dat dit gebrek was hersteld door de inhoudelijke beoordeling van de uitspraken op bezwaar door de bevoegde heffingsambtenaar. De belanghebbende stelde dat het bevoegdheidsgebrek niet kon worden hersteld, omdat de aanslagtermijn al was verstreken. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat er geen benadeling van de belanghebbende was, aangezien het gebrek geen sanctie met zich meebracht volgens artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest bevestigt de noodzaak van zorgvuldige bekendmaking van besluiten, maar ook dat formele gebreken niet altijd leiden tot ongeldigheid van besluiten, mits er geen benadeling van de belanghebbende is.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 14/04967
6 november 2015
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 16 september 2014, nr. BK-13/00146, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. AWB 10/4312) betreffende ten aanzien van belanghebbende geheven leges. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Het geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 21 augustus 2015 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft in 2005 bij de gemeente Hellevoetsluis aanvragen ingediend tot het verkrijgen van reguliere bouwvergunningen ten behoeve van de oprichting van een zorgcentrum.
2.1.2.
Ter zake van die aanvragen zijn door het hoofd van de afdeling Centrale Financiële Administratie (hierna: CFA) van de gemeente Hellevoetsluis aan belanghebbende bij een viertal nota’s met dagtekening 20 juni 2006 bedragen aan bouwleges in rekening gebracht (hierna: de legesaanslagen).
2.1.3.
Bij het ‘Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar 2005’ (hierna: Aanwijzingsbesluit 2005) is de coördinator belastingen CFA aangewezen als heffingsambtenaar belastingen en zijn het afdelingshoofd CFA en het afdelingshoofd Begroting Control en Treasury (hierna: BECT) aangewezen als eerste en tweede vervanger. Het Aanwijzingsbesluit 2005 is vastgelegd in de ‘Besluitenlijst B&W’ die door het College is ondertekend op 25 oktober 2005. Het besluit is niet gepubliceerd.
2.1.4.
De afdelingen CFA en BECT zijn bij het ‘Samenvoegingsbesluit 2006’ formeel samengevoegd tot de afdeling Begroting/Economie/Control/Treasury/
Administratie (hierna: BECTA).
2.1.5.
Bij het ‘Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar 2006’ (hierna: Aanwijzingsbesluit 2006) zijn het afdelingshoofd van de afdeling BECTA en diens plaatsvervanger en de coördinator belastingen en diens plaatsvervanger aangewezen als heffingsambtenaar belastingen. Het Aanwijzingsbesluit 2006 is vastgelegd in de ‘Besluitenlijst B&W’ en door het College ondertekend op 8 augustus 2006. Het Aanwijzingsbesluit 2006 is gepubliceerd in ‘Hellevoetse Gemeenteberichten’ van 15 augustus 2006.
2.1.6.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de legesaanslagen.
2.1.7.
Het hoofd van de afdeling BECTA, handelend als heffingsambtenaar, heeft het bezwaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 4 maart 2009 ongegrond verklaard.
2.1.8.
Tegen die uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en bepaald dat de heffingsambtenaar een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
2.1.9.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 september 2010 de bezwaren van belanghebbende met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank wederom ongegrond verklaard.
2.1.10.
Tegen die uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2.2.1.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de legesaanslagen bevoegdelijk zijn opgelegd. Het Hof heeft dienaangaande geoordeeld dat de formele onbevoegdheid van de heffingsambtenaar ten tijde van het opleggen van de legesaanslagen, bestaande in het niet gepubliceerd zijn van het op dat moment van kracht zijnde Aanwijzingsbesluit, is gedekt met het na inhoudelijke beoordeling doen van de uitspraken op bezwaar door de bevoegde heffingsambtenaar. Dat de datum waarop de uitspraken op bezwaar zijn gedaan gelegen is na het verstrijken van de termijn waarbinnen de legesaanslagen konden worden opgelegd laat dit oordeel onverlet, aldus het Hof. Voorts oordeelde het Hof dat van een nadeel als bedoeld in artikel 6:22 Awb, zo al aan de orde, geen sprake is.
2.2.2.
Tegen deze oordelen komt het middel op. Daartoe betoogt het middel dat het bevoegdheidsgebrek dat bestond ten tijde van de aanslagregeling niet kon worden hersteld door de (bevoegde) heffingsambtenaar bij het doen van uitspraak op bezwaar, omdat de aanslagtermijn al was verstreken toen die uitspraak op bezwaar werd gedaan. 2.3.1. Voor zover het middel opkomt tegen het oordeel van het Hof dat het Aanwijzingsbesluit 2005 is vastgesteld faalt het. Het oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
2.3.2.
Het afdelingshoofd CFA was als heffingsambtenaar aangewezen in het Aanwijzingsbesluit 2005.
2.3.3.
Aan het Aanwijzingsbesluit 2005 kleeft evenwel een formeel gebrek doordat het niet op de in artikel 3:42 Awb voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Aan dit gebrek behoeft ingevolge artikel 6:22 Awb echter geen sanctie te worden verbonden, tenzij de belanghebbende daardoor zou zijn benadeeld (vgl. HR 14 augustus 2015, nr. 14/02492, ECLI:NL:HR:2015:2162
,BNB 2015/208).
2.3.4.
Voor zover het middel inhoudt dat belanghebbende is benadeeld door dit aan het Aanwijzingsbesluit 2005 klevende formele gebrek, faalt het eveneens. Een benadeling als bedoeld in artikel 6:22 Awb doet zich niet voor in het geval dat de belanghebbende een voordeel ontgaat doordat, zou het aan het besluit klevende gebrek niet worden geheeld, door tijdsverloop niet opnieuw een aanslag kan worden opgelegd.
2.3.5.
Het vorenoverwogene brengt mee dat aan het bevoegdheidsgebrek geen sanctie wordt verbonden. Het middel faalt reeds op die grond. Het behoeft derhalve voor het overige geen behandeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2015.