In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende legesaanslagen opgelegd door de gemeente Hellevoetsluis. De belanghebbende had in 2005 aanvragen ingediend voor bouwvergunningen voor een zorgcentrum, waarna de gemeente leges in rekening bracht. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze legesaanslagen, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. De belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank, die de uitspraken op bezwaar vernietigde en de heffingsambtenaar opdroeg een nieuwe beslissing te nemen. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar opnieuw ongegrond, waarna de belanghebbende opnieuw in beroep ging, maar ditmaal werd het beroep ongegrond verklaard door de Rechtbank.
Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de legesaanslagen bevoegdelijk waren opgelegd, ondanks een formeel gebrek in het Aanwijzingsbesluit 2005, dat niet op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt. Het Hof stelde dat dit gebrek was hersteld door de inhoudelijke beoordeling van de uitspraken op bezwaar door de bevoegde heffingsambtenaar. De belanghebbende stelde dat het bevoegdheidsgebrek niet kon worden hersteld, omdat de aanslagtermijn al was verstreken. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat er geen benadeling van de belanghebbende was, aangezien het gebrek geen sanctie met zich meebracht volgens artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest bevestigt de noodzaak van zorgvuldige bekendmaking van besluiten, maar ook dat formele gebreken niet altijd leiden tot ongeldigheid van besluiten, mits er geen benadeling van de belanghebbende is.