Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[geïntimeerde 1] ,
2.[geïntimeerde 2] ,
3. [geïntimeerde 3] ,
4. [geïntimeerde 4] ,
5. [geïntimeerde 5] ,
6. [geïntimeerde 6] ,
7. [geïntimeerde 7] ,
8.[geïntimeerde 8] ,
13 maart 2018. Met
grief IIIkomt [appellante] op tegen r.o. 4.6 van het bestreden vonnis en betoogt zij onder meer dat het niet juist is dat NCH een professioneel fondsenwervingsbureau is. Dit feit is ook tot uitgangspunt genomen in
r.o. 2.1 onderdeel vi) van het arrest van 13 maart 2018. Deze grief faalt op dit punt van aanduiding van NCH, omdat uit de toelichting op deze grief blijkt dat niet zozeer wordt bestreden dat NCH zich bedrijfsmatig bezig houdt met het werven van sponsors en fondsen – waarmee de kwalificatie als professionele fondsenwerver op zijn plaats is – maar wordt betoogd dat
de taakvan NCH als centrum voor (internationale) handelsbevordering in dit geval was beperkt tot het ontwikkelen van een business-to-business-programma op de World Expo Milaan en dat zij uitsluitend daarvoor tegen beloning sponsors zou werven (memorie van grieven sub 4.14 en 4.15). Dit betoog over de taak van NCH zal worden betrokken in de beoordeling.
World Expo Milaan 2015.
grieven I tot en met IXgaan alle over de persoonlijke aansprakelijkheid van
[geïntimeerde 1] voor zijn handelen als [functienaam] van SWEM. Deze grieven vormen een (overlappend) betoog en lenen zich om die reden voor gezamenlijke behandeling.
“bijzondere zorgvuldigheidsbeginselen”gelden. Volgens [appellante] mocht [geïntimeerde 1] namens SWEM alleen verplichtingen aangaan indien voldoende zeker is dat (a) hij er op mocht vertrouwen dat de door hem als [functienaam] van SWEM aanvaarde financiële risico’s voldoende waren afgedekt dan wel (b) dat hij een reëel uitzicht had om voldoende financiering te realiseren om aan de verplichtingen van SWEM te voldoen. [geïntimeerde 1] is persoonlijk aansprakelijk indien deze zorgvuldigheid niet in acht is genomen. De stelplicht en de bewijslast op dit punt rusten op [geïntimeerde 1] , aldus nog steeds [appellante] .
‘hard and fast rule’bestaat niet. Voor omkering van de bewijslast op het punt van het persoonlijk te maken ernstig verwijt ziet het hof geen grond. Dit verwijt is als gezegd afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Van een bijzondere situatie als aan de orde in het arrest Romme/Bakker (ECLI:NL:HR:1994:ZC1393) is geen sprake. Ook [appellante] wist bij het sluiten van de overeenkomst dat SWEM volledig afhankelijk was van sponsortoezeggingen door derden, die te gelde moesten worden gemaakt om aan haar financiële verplichtingen te kunnen voldoen.
- De mededelingen die [geïntimeerde 1] aan (vertegenwoordigers van) [appellante] heeft gedaan over de voortgang van sponsortoezeggingen in de periode na 22 januari 2015.
- De rol van NCH bij de sponsorwerving.
grieven X tot en met XIVgaan alle over de persoonlijke aansprakelijkheid van de leden van de RvT van SWEM. Ook deze grieven vormen een (overlappend) betoog en lenen zich om die reden voor gezamenlijke behandeling.
- laat [appellante] toe te bewijzen dat [geïntimeerde 1] op het moment van sluiten van de overeenkomst van opdracht jegens [appellante] had verzekerd dat voor alle posten die [geïntimeerde 1] op dat moment in opdracht gaf het geld voorhanden was en dat hij pas andere posten in opdracht zou geven als ook hiervoor een financiële basis was, en heeft gezegd dat er alleen nog geen voldoende financiering was om vervolgopdrachten te kunnen verstrekken,
- laat [appellante] toe te bewijzen dat de overeenkomst op verzoek van [geïntimeerde 1] een ontbindingsclausule bevat, die enkel bedoeld was om haar de gelegenheid te geven de overeenkomst te ontbinden indien SWEM de oplopende verplichtingen niet met sponsorinkomsten zou kunnen dekken, waarna SWEM zou voldoen aan de tot de datum van die ontbinding ontstane verplichtingen
- bepaalt dat, indien [appellante] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van alle partijen en de te horen getuigen in de maanden oktober 2020 tot en met februari 2021, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.