17.5Dat de arbeidsdeskundige van het UWV begin november 2017 geoordeeld heeft dat Talententuinen zich voldoende had ingespannen om [appellante] haar werkzaamheden te kunnen laten hervatten, doet aan het voorgaande oordeel niet af. Uit het oordeel van het UWV volgt niet dat de arbeidsdeskundige bekend was met alle relevante feiten en omstandigheden, ook al heeft de arbeidsdeskundige ook telefonisch contact gehad met [appellante] . Overigens leest het hof in het oordeel van de arbeidsdeskundige – anders dan Talententuinen stelt – ook niet terug dat [appellante] onvoldoende zou hebben meegewerkt aan terugkeer op het werk. Wat hiervan ook zij, het hof komt tot een ander oordeel.
18. Met Grief III komt Talententuinen op tegen het oordeel van de kantonrechter dat er geen gewicht kan worden toegekend aan het oordeel van het UWV. Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen, kan deze grief niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden.
18. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat Talententuinen het arbeidsconflict in belangrijke mate in stand gehouden en versterkt heeft en onvoldoende heeft gedaan dat conflict op te lossen.
18. In het licht van het voorgaande kan ook grief I van Talententuinen niet slagen. Die grief houdt kort gezegd in dat de kantonrechter onvoldoende rekening gehouden zou hebben met de door Talententuinen gestelde feiten en omstandigheden waaruit zou moeten volgen dat [appellante] het arbeidsconflict in belangrijke mate heeft veroorzaakt en in stand gehouden heeft.
18. Ook al is het ontstaan en het in stand blijven van het arbeidsconflict in belangrijke mate veroorzaakt door het handelen van Talententuinen en niet door dat van [appellante] , toch ziet het hof aanleiding om te bepalen dat de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:669 lid 3 sub g BW komt te eindigen. De verhouding tussen partijen is dermate verstoord dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat deze nog binnen redelijke termijn kan worden hersteld. Mediation heeft niet tot een oplossing geleid, de verhouding is in de visie van [appellante] – wat het hof ook onderschrijft – nog verder en onherstelbaar verstoord geraakt door de handelwijze van Talententuinen gedurende en na de procedure in eerste aanleg (de voor de mondelinge behandeling doorgevoerde maar niet met de kantonrechter gedeelde turbo-liquidatie van Xiezoo B.V. terwijl ook betoogd werd dat Xiezoo B.V. werkgever van [appellante] was en het niet-betalen van het loon na de beschikking van de kantonrechter) en [appellante] heeft inmiddels tijdelijk ander werk gevonden. Daar komt nog bij dat ter zitting namens Talententuinen is verklaard dat de financiële situatie van Talententuinen zorgwekkend is en Talententuinen op niet al te lange termijn waarschijnlijk zal ophouden te bestaan (waarbij overigens is toegezegd dat turbo-liquidatie niet aan de orde zal zijn), zodat ook vanuit dat oogpunt voortzetting van de arbeidsrelatie niet wenselijk lijkt.
18. Het hof acht bovendien voldoende termen aanwezig om te bepalen dat de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn eindigt en wel op de datum van deze beschikking Het hof wijst er daarbij op dat het bij het bepalen van dit tijdstip niet is gebonden aan de geldende opzegtermijn (HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182) en laat hierbij ook nog meewegen dat [appellante] al sinds16 augustus 2017 geen werkzaamheden meer voor Talententuinen heeft verricht en zij sinds 26 maart 2018 elders in dienst is. Nu de arbeidsovereenkomst eindigt mede op verzoek van [appellante] en onder toekenning van de door haar verzochte vergoedingen, mist art. 7:686a lid 7 BW toepassing, waardoor een eventuele intrekking van het verzoek door Talententuinen op grond van art. 7:686a lid 6 BW geen effect zal hebben. Er is aldus evenmin aanleiding om bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met een redelijke termijn zoals bedoeld inart. 7:686a lid 6 BW. Transitievergoeding
23. [appellante] verzoekt een transitievergoeding toe te kennen van € 5.724,60 bruto. Het hof zal dat verzoek toewijzen, omdat de arbeidsovereenkomst eindigt op grond van art. 7:669 lid 3 sub g BW althans omdat de arbeidsovereenkomst eindigt op grond van art. 7:671c BW en – zoals hierna onder het kopje “Ernstig verwijtbaar handelen Talententuinen” nader uiteen zal worden gezet – sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Talententuinen.
24. Ten overvloede: het hof is van oordeel dat een transitievergoeding verschuldigd is bij beëindiging door het hof in hoger beroep op grond van art. 7:683 lid 5 BW. Zulks volgt weliswaar niet uit de letterlijke tekst van art. 7:673 BW maar volgt uit het systeem van de wet waarin een transitievergoeding verschuldigd is als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd op initiatief van de werkgever, dan wel op initiatief van de werknemer waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever,. Het is ook in lijn met HR 14 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1617 waarin de Hoge Raad er blijk van gaf dat art. 7:673 BW niet zo strikt moet worden uitgelegd dat de daarin vervatte opsomming onder alle omstandigheden als limitatief moet worden beschouwd. 24. Anders dan Talententuinen heeft gesteld, is van ernstig verwijtbaar handen zijdens [appellante] (wat aanleiding zou kunnen zijn om geen transitievergoeding toe te kennen) bovendien geen sprake. Bij de beoordeling of de uitzonderingsgrond van
art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW van toepassing is, moet worden gekeken naar de verwijtbaarheid van het handelen van de werknemer dat tot het einde van de arbeidsovereenkomst leidt en naar de omstandigheden die daarop van invloed zijn
(HR 8 februari 2019, ECLI:NL:2019:HR:203). Zoals hiervoor werd overwogen, is het hof van oordeel dat het ontstaan en het in stand blijven van het arbeidsconflict (in belangrijke mate) aan Talententuinen te verwijten valt. Talententuinen verwijt het [appellante] ten onrechte dat zij haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen dan wel geen passend werk heeft verricht ondanks de opgelegde loonstop, en dat zij niet heeft willen meewerken aan een oplossing van het geschil. Van een re-integratieverplichting was geen sprake nu [appellante] niet arbeidsongeschikt was wegens een ziekte of gebrek maar sprake was van een arbeidsconflict. Wel dienden werkgever en werknemer zich in te zetten voor oplossing van het arbeidsconflict. De loonstop had echter niet opgelegd mogen worden, zoals hierna overwogen onder Loonvordering. Talententuinen kon in het licht van het arbeidsconflict dat niet was opgelost en dat (in belangrijke mate) door haar veroorzaakt was, niet zonder meer van [appellante] verlangen dat zij haar (gewijzigde) werkzaamheden zou hervatten.
24. Talententuinen stelt ook dat het ernstig verwijtbaar is dat [appellante] per 26 maart 2018 elders in dienst getreden is zonder dat aan Talententuinen mee te delen en in strijd met het nevenwerkzaamhedenbeding. Ook dat verwijt neemt het hof niet over. [appellante] had al sinds 7 september 2017 geen loon van Talententuinen ontvangen, terwijl het in de beschikking van de kantonrechter toegekende loon niet door het reeds geliquideerde Xiezoo B.V. werd betaald en Talententuinen de betaling van het loon niet op zich nam. Het is dan niet verwijtbaar, laat staan ernstig verwijtbaar, dat [appellante] een andere inkomensbron gezocht heeft. Daarbij komt dat Talentenentuinen niet deugdelijk heeft onderbouwd welk belang aan haar zijde geschaad zou zijn door het feit dat [appellante] elders in dienst getreden is. Dat [appellante] na de beschikking van de kantonrechter maandenlang niet van zich heeft laten horen, vormt, anders dan Talententuinen stelt, evenmin ernstig verwijtbaar handelen. Het was, nu het conflict ook volgens de kantonrechter in belangrijke mate door Talententuinen was veroorzaakt en in stand gehouden, niet aan [appellante] om na de mondelinge behandeling dan wel na de beschikking de grootste stap naar oplossing van het arbeidsconflict te zetten.
24. De hoogte van de transitievergoeding is door Talententuinen niet weersproken zodat het door [appellante] berekende bedrag zal worden toegewezen.
Ernstig verwijtbaar handelen Talententuinen en billijke vergoeding
28. [appellante] verzoekt op grond van art. 7:671c lid 2 sub b BW om toekenning van een billijke vergoeding van € 35.000 bruto wegens ernstig verwijtbaar handelen van Talententuinen.
28. Naar het oordeel van het hof is sprake van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Talententuinen B.V. Het hof stelt voorop dat uit de wetgeschiedenis (Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 3, p. 34) volgt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever gaat om uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat, of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren en ontslag langs die weg te realiseren. Zoals hiervoor overwogen en toegelicht, heeft Talententuinen naar het oordeel van het hof met haar handelen het arbeidsconflict in grote mate veroorzaakt, in stand gelaten en verergerd. Het plotselinge besluit het managementteam op te heffen zonder dat er vooraf of zelfs maar achteraf aan [appellante] de mogelijkheid werd geboden daarover met Talententuinen in gesprek te gaan, het herhaaldelijk dreigen met het doorvoeren en handhaven van een onterechte loonstop zonder dat een daadwerkelijke poging gedaan was het door Talententuinen veroorzaakte arbeidsconflict op te lossen, het gedurende lange tijd niet hervatten van de loondoorbetaling (zelfs niet nadat de kantonrechter geoordeeld had dat er geen grond bestond voor de loonstop), laten zien dat van een uitzonderlijke situatie sprake is en dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen.
28. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle), HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878 (Zinzia) en HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2218 (ServiceNow)) volgt dat het er bij de begroting van de billijke vergoeding, kort gezegd, om gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De rechter kan daarbij rekening houden met de gevolgen van het ontslag voor zover die zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever van het ontslag te maken verwijt. De Hoge Raad heeft in dat verband een niet-limitatieve lijst van gezichtspunten geformuleerd die van belang kunnen zijn bij de begroting van de billijke vergoeding. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de rechter de billijke vergoeding dient te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. De billijke vergoeding heeft geen punitief doel. 28. [appellante] heeft de omvang van de door haar verzochte billijke vergoeding van
€ 35.000,-- bruto onder meer onderbouwd met een berekening van haar inkomensachteruitgang (rekening houdende met haar inkomen bij Talententuinen en haar inkomen bij haar nieuwe werkgever), waarbij zij de verzochte billijke vergoeding heeft "afgetopt" op een inkomensachteruitgang van iets minder dan drie jaar, stellende dat zij gedurende drie jaar niet in staat zal zijn een inkomen te genereren zoals zij dat bij Talententuinen had. Talententuinen heeft daarop onder meer gereageerd met de stelling dat het ernaar uitziet dat zij op korte termijn ophoudt te bestaan vanwege haar slechte financiële situatie en heeft de hoogte van de gestelde inkomensschade betwist.
28. Het hof wijst de verzochte billijke vergoeding van € 35.000,-- bruto toe, op basis van de volgende omstandigheden. Het arbeidsconflict dat tot het einde van de arbeidsovereenkomst heeft geleid is, zoals hiervoor overwogen, in overwegende mate veroorzaakt, in stand gehouden en verergerd door het handelen van Talententuinen, terwijl van verwijtbaar handelen (laat staan ernstig verwijtbaar handelen) van [appellante] op geen enkel moment sprake is geweest. Bovendien heeft [appellante] geruime tijd geen inkomen van Talententuinen ontvangen, zelfs niet nadat de kantonrechter had geoordeeld dat er geen gegronde reden was om het loon stop te zetten. Bij dat alles past een billijke vergoeding. Conform het verzoek van [appellante] houdt het hof rekening met de inkomsten die zij bij Talententuinen genoot en de inkomsten die [appellante] inmiddels tijdelijk elders genereert en met een periode van drie jaar waarin zij inkomensverlies zal blijven lijden. Deze nieuwe inkomsten zijn lager, hoofdzakelijk omdat [appellante] voor minder uren (32 uren in plaats van 40 uren per week) moest gaan werken. Daarbij komt dat [appellante] door het ernstig verwijtbaar handelen van Talententuinen ook psychische klachten heeft ondervonden. Zij heeft een invoelbaar zware periode moeten doormaken. Daarmee heeft de billijke vergoeding ook een immateriële kant. Van belang is ook nog dat de vergoeding in dit bijzondere geval een afschrikwekkende werking dient te hebben. Het moet Talentuinen duidelijk worden gemaakt dat zij zich in de toekomst wezenlijk anders jegens haar werknemers dient te gedragen. De stelling van Talententuinen dat de arbeidsovereenkomst mogelijk binnen drie jaar zou zijn geëindigd vanwege haar financiële situatie (zo begrijpt het hof haar stelling althans) is geen reden om een lagere billijke vergoeding toe te kennen, gezien de ernst en lange duur van het ernstig verwijtbaar handelen van Talententuinen.
Geheimhoudingsbeding en concurrentiebeding
33. Talententuinen verzoekt het hof te bepalen dat het geheimhoudingsbeding (art. 11) en het concurrentiebeding (art. 12) in de arbeidsovereenkomst met Stichting Talententuinen nog van kracht zijn. Het hof oordeelt in dat verband als volgt.
33. [appellante] heeft zich niet verzet tegen de toepasselijkheid van het geheimhoudingsbeding, zodat het hof zal bevestigen dat dat beding van toepassing is.
33. Ten aanzien van het concurrentiebeding geldt dat art. 7:653 lid 4 BW bepaalt dat de werkgever aan een concurrentiebeding geen rechten kan ontlenen indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Het hof heeft hiervoor (onder Ernstig verwijtbaar handelen) geoordeeld dat Talententuinen ernstig verwijtbaar jegens [appellante] heeft gehandeld. Dat oordeel heeft tot gevolg dat Talententuinen aan het concurrentiebeding geen rechten kan ontlenen. Daarmee behoeven het verzoek van Talententuinen om te bepalen dat het concurrentiebeding nog van kracht is en het tegenverzoek van [appellante] om het concurrentiebeding gedeeltelijk te vernietigen, geen verdere bespreking.
Loonvordering
36. [appellante] heeft verzocht Talententuinen B.V. en Stichting Talententuinen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van achterstallig loon over de periode van 7 september 2017 tot 26 maart 2018 (de datum waarop zij elders in dienst trad) ter hoogte van € 35.180,70 bruto, te verhogen met de maximale wettelijke verhoging van 50% van € 17.590,39 bruto en de wettelijke incassokosten van € 952,54, alsmede met de wettelijke rente over het achterstallig loon, de wettelijke verhoging en de incassokosten. Ook verzoekt zij het hof te bepalen dat Talententuinen B.V. en Stichting Talententuinen hoofdelijk verplicht zijn tot het afdragen van wettelijke afdrachten en (pensioen)premies en tot het verstrekken van een deugdelijke eindafrekening en jaaropgave.
36. Aangezien [appellante] sinds 1 augustus 2017 in dienst is van Talententuinen B.V., zal het hof [appellante] niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoeken jegens Stichting Talententuinen.
36. [appellante] heeft sinds 16 augustus 2017 geen werkzaamheden meer verricht. De bedrijfsarts en de verzekeringsarts van het UWV hebben geoordeeld dat sprake is van een arbeidsconflict, en niet van ziekte of gebrek. Dat betekent dat aan [appellante] loon toekomt indien zij de bedongen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen (art. 7:628 BW) en dat art. 7:629 BW en art. 7:629a BW toepassing missen. Anders dan Talententuinen heeft gesteld, was het ter onderbouwing van de loonvordering derhalve niet nodig dat [appellante] een deskundigenoordeel overlegde.
36. Uit HR 27 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7669 (Mak/SGBO) volgt dat de werknemer die zich erop beroept dat hij als gevolg van zogenoemde ‘‘situatieve arbeidsongeschiktheid’’ zijn werkzaamheden niet heeft verricht en over de betrokken periode doorbetaling van zijn loon vordert, feiten en omstandigheden zal moeten stellen en zonodig aannemelijk moeten maken die tot het oordeel kunnen leiden dat in de betreffende periode de arbeidsomstandigheden, door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, voor hem zodanig waren dat, met het oog op de (dreiging van) psychische of lichamelijke klachten, van hem redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden zou verrichten. Hierbij verdient, aldus de Hoge Raad, aantekening dat de werknemer in een zodanig geval van ‘‘situatieve arbeidsongeschiktheid’’ in beginsel gehouden is alle medewerking te verlenen aan inspanningen die erop gericht zijn de oorzaken daarvan weg te nemen. 36. Zoals hiervoor al werd overwogen, is het hof van oordeel dat het arbeidsconflict tussen partijen in belangrijke mate is veroorzaakt door Talententuinen en dat Talententuinen onvoldoende gedaan heeft om dat conflict op te lossen.
36. Het was voor [appellante] vanaf 16 augustus 2017 aldus ondoenlijk om haar werkzaamheden te verrichten en vervolgens hervatten. De oorzaak voor het niet verrichten van de overeengekomen arbeid, behoort aldus in redelijkheid voor rekening van Talententuinen te komen. Het hof ziet niet in welk verwijt [appellante] in redelijkheid gemaakt kan worden voor het feit dat zij haar werkzaamheden niet heeft hervat. Het had vooral op de weg van Talententuinen gelegen om met redelijke voorstellen voor een oplossing van het conflict te komen, hetgeen zij niet heeft gedaan.
36. Het hof zal de loonvordering van [appellante] aldus toewijzen voor zover deze zich richt tot Talententuinen B.V. Voor een hoofdelijke veroordeling tot betaling van Stichting Talententuinen is geen aanleiding; [appellante] is in dienst van Talententuinen B.V. heeft onvoldoende onderbouwd gesteld waarom dan ook Stichting Talententuinen aansprakelijk zou zijn voor de loonbetaling.
36. Talententuinen heeft het hof verzocht om de loonvordering te matigen tot nihil, maar heeft dat verzoek gebaseerd op haar stelling – kort gezegd – dat het niet-verrichten van de werkzaamheden niet aan Talententuinen maar aan [appellante] te wijten is, welke stelling zoals hiervoor is toegelicht niet door het hof wordt gevolgd.
36. Met Grief IV komt Talententuinen op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Talententuinen de betaling van het loon niet had mogen stopzetten. Uit het voorgaande volgt genoegzaam dat en waarom deze grief faalt.
Bewijsaanbod
45. Aan het bewijsaanbod van Talententuinen wordt voorbijgegaan, omdat het niet terzake doende is, danwel betwiste stellingen betreft die wegens onvoldoende onderbouwing ervan zijn verworpen.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
46. Het hof zal de door [appellante] verzochte wettelijke verhoging van 50% in de zin van art. 7:625 BW en de wettelijke rente toewijzen. Talententuinen heeft verzocht de wettelijke verhoging en de wettelijke rente te matigen omdat [appellante] verwijtbaar gehandeld zou hebben, welke stelling zoals hiervoor is toegelicht door het hof niet wordt gevolgd. Sterker: het hof is zoals hiervoor is toegelicht van oordeel dat Talententuinen het arbeidsconflict in belangrijke mate heeft veroorzaakt, in stand heeft gehouden en heeft vergroot, zodat voor matiging geen reden bestaat, nog daargelaten dat de wettelijke rente niet gematigd kan worden.
Afdrachten
47. Bij deze stand van zaken is ook de verzochte afdracht van wettelijke afdrachten en (pensioen)premies en tot het verstrekken van een deugdelijke eindafrekening en jaaropgave, toewijsbaar. Deze verplichtingen zijn niet betwist.
Buitengerechtelijke incassokosten
48. Het hof zal de door [appellante] verzochte veroordeling van Talententuinen tot vergoeding van haar buitengerechtelijke incassokosten afwijzen. [appellante] heeft dat verzoek onvoldoende onderbouwd.
Proceskosten
49. Als in het ongelijk gestelde partij zal Talententuinen in de kosten van deze procedures in beide instanties worden veroordeeld.
49. Bovendien betekent het voorgaande dat Grief V van Talententuinen, die zich richt tegen de proceskostenveroordeling uitgesproken door de kantonrechter, niet slaagt.
49. Het hof ziet aanleiding de proceskosten in (i) het hoger beroep van [appellante] voor zover dat is gericht tegen Stichting Talententuinen en (ii) in het hoger beroep van Stichting Talententuinen, voor beide instanties op nihil te bepalen.
Beslissing in beide zaken
Het hof:
- vernietigt de bestreden beschikking;
en, rechtdoende op de verzoeken in hoger beroep:
- verklaart Stichting Talententuinen niet-ontvankelijk in haar beroep en veroordeelt haar in de kosten van beide instanties, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op nihil;
- verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar beroep voor zover dat is gericht tegen Stichting Talententuinen en veroordeelt haar in de kosten van beide instanties, aan de zijde van Stichting Talententuinen tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat het geheimhoudingsbeding neergelegd in art. 11 van de arbeidsovereenkomst onverminderd van kracht blijft tussen Talententuinen B.V. en [appellante] ;
- bepaalt dat Talententuinen B.V. geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding neergelegd in art. 12 van de arbeidsovereenkomst;
- veroordeelt Talententuinen B.V. tot betaling aan [appellante] van:
een bedrag van € 35.180,78 bruto aan achterstallig salaris over de periode van
7 september 2017 tot 26 maart 2018;
te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% ter hoogte van
€ 17.590,39 bruto;
de wettelijke rente over de posten onder a. en b. vanaf het moment van opeisbaar worden daarvan tot aan de algehele voldoening;
- bepaalt dat de arbeidsovereenkomst tussen Talententuinen B.V. en [appellante] eindigt per datum van deze beschikking;
- kent [appellante] ten laste van Talententuinen B.V. een transitievergoeding toe van
€ 5.724,60 bruto;
- veroordeelt Talententuinen B.V. tot betaling aan [appellante] van een billijke vergoeding van € 35.000,-- bruto;
- bepaalt dat Talententuinen dient zorg te dragen voor het inhouden en afdragen van de (wettelijke) inhoudingen en (pensioen)premies op de aan [appellante] te betalen bedragen, alsmede voor een deugdelijke eindafrekening en een deugdelijke jaaropgave;
- veroordeelt Talententuinen B.V. in de kosten van het geding in eerste aanleg, zowel op het verzoek als op het tegenverzoek, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 400,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt Talententuinen B.V. in de zaak met nummer
- veroordeelt Talententuinen B.V. in de zaak met nummer
- wijst af het meer of anders verzochte;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.S. van Coevorden, J.A. van Dorp en M.B. Kerkhof en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2019 in aanwezigheid van de griffier.