Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 9 oktober 2018
[verzoekster] ,
Stichting Christelijk Onderwijs Delft en Omstreken,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
en een aantal leerlingen van haar V5 sinds oktober;
‘pro forma beroep(heeft)
ingesteld bij de Commissie van Beroep tegen het mij indirect onthouden van promotie’.
- 10 uur: gesprek met mij.
- 10:30 gesprek met [verzoekster]
- 11:30 gesprek met [verzoekster] en mij en evt [A]
- maandag
- woensdag
- donderdag
- Je voelt je, zoals Dhr Keijser verwoordde, door mij “in een hoek gedreven”. en dat zou niet goed zijn voor je gezondheid. Hiertegenover stel ik dan: ik heb begrip getoond voor de stress die jij ervaart rond je verhuizing, en heb dat ook 2 maart nogmaals expliciet gemaakt. Hierbij, zij het ten overvloede, dan nogmaals.
- Van mijn kant ervaar ik het als een chotspe dat je mij er de schuld van geeft dat meer druk ervaart dan nodig is, en stelt dat mijn benadering slecht zou zijn voor jouw gezondheid. Mijn stelling, en die heb ik maandag voldoende onderbouwd, is datjij
bij herhaling hinderlijke vergissingen maakt (te laat inleveren cijfers op 2 februari), incorrecte aannames doet (wegblijven op de Open Dag), en je niet houdt aan je eigen toezeggingen (langskomen om een onduidelijkheid te bespreken); in een enkel geval heb je zelfs een duidelijke aanwijzing van mij genegeerd (over jouw aanwezigheid op 2 februari, zie mijn mail van 30 januari). - Over communicatie en overleg gesproken.
Op 13 januari stuurde je mij een op een afgescheurd repetitieblaadje geschreven briefje met een vraag over het toen gepubliceerde conceptrooster voor tijdvak 2; (….) Ik heb je toen daarom geadviseerd naar […] te gaan om te praten over het rooster (hij gaat er namelijk over); je bent niet bij hem geweest.
Daarna heb jij een ongedateerde brief op mijn bureau gelegd, waarin stond dat jij je “oude” rooster weer had gekregen (…) op 22 januari zouden wij het daarover hebben. Jij hebt de afspraak toen gecancelled, met de mededeling dat je nog bij me langs zou komen. (….).
Je bent in weerwil van je toezegging (zie vorige punt) nooit langs geweest, totdat je mij op vrijdagmiddag 30 januari 17:40 een uitgebreide mail deed toekomen. Ik heb daar toen klip en klaar op geantwoord dat ik de volgende week inhoudelijk zou reageren, en dat je het voorlopig moest doen met het rooster zoals het voorlag.
Zondagnacht 2 februari om 03:00 uur mailde je mij dat je maandag 2 februari niet zou komen en dat je overdag slecht bereikbaar zou zijn, maar ‘s avonds wel. Naar mijn maatstaven is dat geen fatsoenlijk overleg maar een overval met de kennelijke bedoeling mij voor een fait accompli te stellen. (…)
Ten slotte: je hebt een aan mij persoonlijk gerichte brief verstuurd op 3 februari, met aan het eind het verzoek of ik deze wilde doorgeleiden naar de interne klachtencommissie. Die brief was overduidelijk onontvankelijk geweest. Ik heb je verteld hoe je het wel moest doen; een klacht is nooit ontvangen door de interne klachtencommissie.
Op 7 maart was jij zonder overleg met je leidinggevende afwezig op de Open Dag. Je deed dat op basis van ongecontroleerde en onjuiste beeldvorming.
- De feiten geven voldoende aanleiding tot een disciplinaire actie, zoals bedoeld in de cao, (…). Dit te meer omdat ik van het bestuur niet de ruimte heb om een afwezigheid als op 30 januari en de communicatie daarover onopgemerkt te laten passeren.
- Redelijk overleg tussen ons blijkt mogelijk, gezien eerdere afspraken zoals bijvoorbeeld gemaakt op 15 december 2014.
- Ik heb begrip voor de stress die een life-event als een verhuizing voor iemand in jouw situatie met zich meebrengt. Begrip betekent echter niet dat ik me onterechte beschuldigingen van jouw kant zo maar kan en wil laten aanleunen.
het woord zal voeren namens haar.
‘ [verzoekster] had haar uitgebreid en blijkbaar nogal vervelend verteld hoe slecht alles hier op school wel niet was’.
- Je heb bij een surveillant-ouder uitvoerig gemopperd op de school en de leiding. (Ik heb uitleg gevraagd in een mail van 10 januari; je hebt vanmiddag bevestigd dat je dit niet had moeten doen; je had het alleen nog niet gemaild).
- Van je psycholoog krijg je het dringende advies niet naar een sectiebijeenkomst (19 januari) te gaan, omdat er gesproken zal worden over onderlinge communicatie. Je volgt het advies niet op, maar je komt te laat op de bijeenkomst, en je gaat eerder weg. Daarna drop je zonder uitleg of toelichting de verklaring van je psycholoog in mijn postvak.
- Je komt om onduidelijke redenen veel te laat op een rapportvergadering h4 (20 januari); je licht dit verder niet toe; ook niet als ik het voorval noem.
- Ik heb je in de les zien zitten, onderuitgezakt achter je bureau, met je jas aan (21 januari), terwijl je een leerling te woord stond. Ik vind dit slecht voorbeeldgedrag. Het enige wat je erover zegt is dat je je jas altijd aan hebt.
in strijd met de werkelijke gang van zaken, dat ik er bij uw advocaat op zou hebben aangedrongen “de eer aan u zelf te houden” door met vroegpensioen te gaan. Dit is apert onjuist. Het is uw advocaat geweest die in een verkenning met mij de term “vroegpensioen” heeft laten vallen. (…) De uitbetaling van uw salaris zal worden opgeschort indien u geen medewerking verleent aan het eerst mogelijke gesprek met de mediator, tenzij het deskundigenoordeel van het UWV mij op een eerder moment aanleiding zou geven anders te besluiten. (…)
De procedure in eerste aanleg en hoger beroep
Beoordeling van het verzoek in hoger beroep
In het hierna volgende is de definitie van het begrip ‘beperking’ gebaseerd op de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren in termen van de FML[functionele mogelijkhedenlijst; toevoeging hof]
. Aanwijzingen voor beperkingen binnen de rubrieken worden niet gevonden binnen de items vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht, herinneren, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen, zelfstandig handelen, handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten, samenwerken, vervoer en overige”. In bijlage 1 bij het verslag zijn de bevindingen van de psychiatrische expertise vertaald naar een verzekeringsgeneeskundige beoordeling van de belastbaarheid van [verzoekster] . De vraag om eventuele beperkingen weer te geven in een kritische FML (rubriek 1, 2 en 6) wordt door [medisch adviseur] beantwoord met de opmerking dat er geen aanleiding is tot het aannemen van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren op een functionele mogelijkhedenlijst en dat er ook geen indicatie is voor het aannemen van een urenbeperking op een functionele mogelijkhedenlijst. De conclusie van [arts] in zijn advies van 13 februari 2017 dat er geen beperkingen zijn voor de arbeid wordt daarom in voldoende mate onderbouwd door het onderzoeksverslag van de psychiater en de verzekeringsarts/bedrijfsarts. Dat [psychiater] in zijn rapportage [verzoekster] adviseert haar therapie te continueren, om eventuele verergering van de klachten en het ontwikkelen van een stemmingsstoornis te voorkomen, maakt dat niet anders. [verzoekster] ervaart immers klachten. Deze worden blijkens de rapportage echter niet gekwalificeerd als een beperking voor de arbeid. [verzoekster] stelt dat de vraag of een werknemer arbeidsongeschikt is van meer feiten en omstandigheden afhangt dan de rubrieken waar het rapport van 11 januari 2017 zich toe beperkt, maar zij laat na deze feiten en omstandigheden te benoemen, terwijl evenmin is gesteld of gebleken naar welke andere rubrieken het psychiatrisch onderzoek zich nog meer had moeten uitstrekken, laat staan dat dit tot een andere uitkomst zouden hebben geleid. De overige rubrieken van de FML (zoals zijdens [verzoekster] is overgelegd als productie 16 hoger beroep) te weten, III. Aanpassing aan fysieke omgevingseisen, IV. Dynamische handelingen, en V. Statische houdingen, zien niet op psychische klachten en niet is gesteld of gebleken dat [verzoekster] beperkingen heeft die in deze rubrieken genoemd worden. Het hof verwerpt dan ook de stelling dat aan een te beperkt aantal rubrieken is getoetst. Dat het rapport pas op 23 januari 2017 aan [verzoekster] is toegezonden (derhalve binnen veertien dagen na de totstandkoming) doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de inhoud van de rapportage. De rapportage heeft [psychiater] niet ondertekend maar dat rechtvaardigt niet de conclusie dat het om een concept of een voorlopig oordeel zou gaan; uit de bewoordingen van het rapport blijkt op geen enkele wijze dat daarvan sprake zou zijn. Het hof verwerpt het verweer dat het advies ondeugdelijk is omdat [verzoekster] “zich niet aan de indruk heeft kunnen onttrekken dat de bedrijfsarts niet geheel onpartijdig was”. Het advies van [arts] van 13 februari 2017 wordt immers reeds in voldoende mate ondersteund door het verslag van de externe psychiater en de verzekeringsarts/bedrijfsarts, van wie de onafhankelijkheid en deskundigheid niet zijn betwist. Bovendien heeft [arts] [verzoekster] er op gewezen - omdat zij het niet met zijn advies eens was - dat zij een (onafhankelijk) deskundigenoordeel bij UWV kon aan vragen. [verzoekster] heeft dat nagelaten. Eerst ter zitting in hoger beroep heeft [verzoekster] aangevoerd dat [arts] geen bedrijfsarts is maar arbo-arts en hem daarom niet de bevoegdheid toekwam om een deskundige rapportage aan te vragen dan wel nader te adviseren. Dit verweer is te laat gedaan en wordt reeds op die grond verworpen.
Naar mijn idee is ze sinds jaren zo ziek dat van haar geen normale arbeidsprestatie te verwachten is”. Psychosociaal therapeut […] schrijft in haar brieven van 10 oktober 2016 en 20 januari 2017 (productie 23 en 24 beroepschrift) dat [verzoekster] alle kenmerken van een zware burn-out heeft en zij zeker anderhalf à twee jaar nodig heeft om weer volledig arbeidsgeschikt te zijn. Mevrouw […] , GZ-psycholoog, schrijft in haar brief van 23 mei 2016 (productie 21 beroepschrift) dat [verzoekster] zich heeft gemeld met ernstige stressklachten en dat haar draagkracht momenteel erg zwak is. Mevrouw […] , de hoofdbehandelaar, voegt hieraan toe dat een langduriger herstelproces en stabilisatie geadviseerd wordt (productie 22 beroepschrift). Het hof kent aan de adviezen van deze behandelaars van [verzoekster] minder gewicht toe dan aan het gemotiveerde advies van [arts] . Het hof weegt daarbij mee dat de huisarts, noch de GZ-psycholoog, noch de psychosociaal therapeut, deskundig zijn in het geven van een medisch oordeel over de arbeids(on)geschiktheid van [verzoekster] . Een bedrijfsarts en een verzekeringsarts zijn dat wel. Bovendien kan een behandelaar, juist gelet op de behandelrelatie met de patiënt, bezwaarlijk als onafhankelijk worden aangemerkt. Het hof wijst erop dat ook volgens de gedragsregels van de KNMG een behandelend arts geen (waarde)oordeel mag geven over de arbeidsongeschiktheid van een patiënt die onder behandeling van deze arts staat of stond. Dergelijke verklaringen mogen alleen worden afgegeven door een onafhankelijke, deskundige arts. De verklaring van internist dr. […] van 19 juni 2014 over ijzergebrek (bij ernstige buikklachten) bij [verzoekster] acht het hof, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet relevant voor de beoordeling van haar medische situatie op 15 februari 2017. Dat geldt ook voor de verklaring van psycholoog drs. […] over de behandeling van [verzoekster] vanaf medio 2017 en de brieven van het UWV vanaf augustus 2017 over toekenning van een Ziektewetuitkering. Deze zien immers op een latere periode dan het tijdstip van indiening dan het verzoekschrift. Ingevolge artikel 7:671b lid 7 BW geldt het opzegverbod immers niet indien de ziekte een aanvang heeft genomen nadat het verzoek om ontbinding door de kantonrechter is ontvangen. Indien [verzoekster] wel arbeidsongeschikt wegens ziekte zou zijn geweest ten tijde van het indienen van het ontbindingsverzoek, dan moet worden geoordeeld dat het opzegverbod ingevolge artikel 7:671b lid 6 onder a BW niet van toepassing is nu het ontbindingsverzoek geen dan wel onvoldoende verband houdt met de dan veronderstellenderwijs aan te nemen ziekte van [verzoekster] . De arbeidsverhouding is bovendien verstoord geraakt voordat er discussie is ontstaan over de vraag of [verzoekster] wel of niet arbeidsongeschikt is wegens ziekte terwijl de aard van het arbeidsconflict niet gelegen is in de door [verzoekster] gestelde ziekte.
Tot mijn verbazing zag ik dat er van alles is veranderd en jullie opeens andere zaken moeten doen. Lijkt me voor jullie vooral erg onduidelijk. Ik begrijp het zelf ook niet. ik hoop dat het jullie niet zal schaden”). Ook het feit dat [verzoekster] desgevraagd geen afstand heeft willen nemen van de niet op verzoenende toon gestelde brief van professor [B] , heeft naar het oordeel van het hof geen positieve bijdrage geleverd aan een goede verstandhouding tussen [verzoekster] en de Stichting. [verzoekster] heeft ten slotte nog aangevoerd dat het pestgedrag van de Stichting zou blijken uit het feit dat bijles werd gegeven tijdens de lessen [vak] van [verzoekster] . Dit lijkt echter een kwestie uit november 2012 te zijn (productie 4 verzoekschrift eerste aanleg) waarbij uit het gespreksverslag van 27 november 2012 blijkt dat het een hulples betrof die de leerlingen “onder valse voorwendselen” hadden geregeld en waar geen voorzetting van lijkt te hebben plaatsgevonden en welke kwestie ook niet door [verzoekster] in de correspondentie opnieuw is opgebracht. Ook dit acht het hof onvoldoende, ook in samenhang met de andere door haar opgebrachte voorbeelden, om tot de conclusie te komen dat zij zou zijn weggepest.
Beslissing
- bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter Den Haag van 29 juni 2017;
- veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 318,-- aan verschotten en € 4.148,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.