In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.M. van Swaaij, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 13 september 2016 was gegeven. De zaak betrof de ongeschiktheid van de werknemer om de bedongen arbeid te verrichten, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onder d, van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de kantonrechter te Utrecht en het gerechtshof, die aan de uitspraak zijn gehecht.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Advocaat-Generaal L. Timmerman had eerder geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft in zijn beslissing de verzoeker veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder, ERA CONTOUR B.V., zijn begroot op € 853,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris. De beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer T.H. Tanja-van den Broek.