ECLI:NL:GHDHA:2017:4260
Gerechtshof Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing van voorlopige hechtenis in verband met voorwaardelijke invrijheidstelling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 augustus 2017 een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. De verdachte was bij arrest van het hof op 7 maart 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en zes maanden. Op 13 maart 2017 heeft de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De verdachte verzocht op grond van artikel 75 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) om opheffing van de voorlopige hechtenis, omdat hij in beginsel voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld op 26 juli 2017, indien het arrest onherroepelijk zou zijn. Het hof overweegt dat de voorlopige hechtenis van kracht blijft totdat de einduitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. De beslissing omtrent de opheffing van de voorlopige hechtenis is voorbehouden aan het hof, en de advocaat-generaal is niet verplicht om de verdachte in vrijheid te stellen.
Het hof stelt vast dat de voorwaardelijke invrijheidstelling sinds 1 juli 2008 onder voorwaarden plaatsvindt, en dat de verdachte in deze zaak niet in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat hij heeft verklaard aan geen enkele voorwaarde te willen meewerken. Het Openbaar Ministerie heeft ook aangegeven dat de verdachte alleen onder voorwaarden in vrijheid zou moeten worden gesteld. Het hof concludeert dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis in strijd zou zijn met de ratio van de huidige regeling betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het hof wijst het verzoek af, omdat de verdachte niet voldoet aan de voorwaarden voor een voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorlopige hechtenis derhalve gehandhaafd blijft.