Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[de veroordeelde] ,
Statenlaan 26, 2582 GM ’s-Gravenhage
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 oktober 2024 een beschikking gegeven in een bezwaar tegen het uitstel van de beslissing omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1980 in de Dominicaanse Republiek en thans gedetineerd, had eerder een gevangenisstraf van 72 maanden opgelegd gekregen, welke onherroepelijk werd op 27 september 2024. Het Openbaar Ministerie (OM) had op 4 oktober 2024 besloten om de beslissing over de v.i. met maximaal 60 dagen uit te stellen, omdat het OM nog niet alle benodigde adviezen had ontvangen. De veroordeelde diende hiertegen een bezwaarschrift in, waarin hij stelde dat het OM niet voortvarend had gehandeld en dat hij niet de dupe moest worden van de inactiviteit van het OM.
De rechtbank heeft de procedure in openbare raadkamer behandeld, waarbij de raadsvrouw van de veroordeelde en de officier van justitie zijn gehoord. De rechtbank oordeelde dat het OM in redelijkheid tot de beslissing om uitstel te verlenen had kunnen komen. De wettelijke regeling omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling vereist dat er een onherroepelijke veroordeling is voordat de veroordeelde in aanmerking kan komen voor v.i. De rechtbank concludeerde dat het OM niet eerder in kennis hoefde te stellen van de beslissing, omdat de onherroepelijke veroordeling pas op 27 september 2024 was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, waarbij zij de termijn van maximaal 60 dagen voor het nemen van een beslissing door het OM als niet onredelijk beschouwde.