ECLI:NL:RBDHA:2024:18718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
09-842444-1
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen uitstel van beslissing omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling na onherroepelijke veroordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 oktober 2024 een beschikking gegeven in een bezwaar tegen het uitstel van de beslissing omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1980 in de Dominicaanse Republiek en thans gedetineerd, had eerder een gevangenisstraf van 72 maanden opgelegd gekregen, welke onherroepelijk werd op 27 september 2024. Het Openbaar Ministerie (OM) had op 4 oktober 2024 besloten om de beslissing over de v.i. met maximaal 60 dagen uit te stellen, omdat het OM nog niet alle benodigde adviezen had ontvangen. De veroordeelde diende hiertegen een bezwaarschrift in, waarin hij stelde dat het OM niet voortvarend had gehandeld en dat hij niet de dupe moest worden van de inactiviteit van het OM.

De rechtbank heeft de procedure in openbare raadkamer behandeld, waarbij de raadsvrouw van de veroordeelde en de officier van justitie zijn gehoord. De rechtbank oordeelde dat het OM in redelijkheid tot de beslissing om uitstel te verlenen had kunnen komen. De wettelijke regeling omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling vereist dat er een onherroepelijke veroordeling is voordat de veroordeelde in aanmerking kan komen voor v.i. De rechtbank concludeerde dat het OM niet eerder in kennis hoefde te stellen van de beslissing, omdat de onherroepelijke veroordeling pas op 27 september 2024 was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, waarbij zij de termijn van maximaal 60 dagen voor het nemen van een beslissing door het OM als niet onredelijk beschouwde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Strafrecht
parketnummer : 09-842444-19
v.i.-nummer : 89-000219-43
raadkamernummer : 24-025718
datum : 25 oktober 2024
Beschikking van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het bezwaar op grond van artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[de veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaatsnaam] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. N.J.B. Vegelien,
Statenlaan 26, 2582 GM ’s-Gravenhage
(hierna te noemen: de veroordeelde).

Het procesverloop

Tegen de veroordeelde is onder het bovengemelde parketnummer strafvervolging ingesteld door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag. In het kader daarvan is de veroordeelde op 4 oktober 2020 in verzekering gesteld. Vervolgens is hij in voorlopige hechtenis gesteld.
De strafvervolging heeft geleid tot een vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 12 juli 2021, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
De veroordeelde heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 12 september 2024 het vonnis vernietigd en de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden, met aftrek van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Dit arrest is op 27 september 2024 onherroepelijk geworden.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 4 oktober 2024 beslist de beslissing omtrent het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen met een periode van maximaal 60 dagen.
De veroordeelde heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend, dat op 17 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank is ontvangen.
Het OM heeft een schriftelijke conclusie ingediend, die op 23 oktober 2024 is ontvangen.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft op 25 oktober 2024 het bezwaar in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de raadsvrouw van de veroordeelde, mr. J.N. Vanhoutte, en de officier van justitie, mr. S.N. Mentrop-Huliselan, in raadkamer gehoord.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

De beslissing van het OM

Het OM heeft aan de veroordeelde meegedeeld dat hij in aanmerking kan komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze had op zijn vroegst in kunnen gaan op 27 september 2024, de datum waarop het arrest van het hof onherroepelijk werd. Het OM diende de veroordeelde uiterlijk vier weken voor die datum in kennis te stellen van de beslissing over het al dan niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling. Dat was in dit geval niet mogelijk omdat het OM nog niet alle voor het nemen van die beslissing benodigde adviezen had ontvangen en deze eerst op 27 september 2024 konden worden aangevraagd. Om die reden heeft het OM het nemen van de beslissing over de verlening van voorwaardelijke invrijheidstelling met maximaal 60 dagen uitgesteld. Het OM streeft ernaar zo spoedig mogelijk na ontvangst van de benodigde informatie inhoudelijk te beslissen.

Het bezwaar

De veroordeelde kan zich niet verenigen met de beslissing van het OM om de belissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen. Namens de veroordeelde is aangevoerd dat het OM heeft verzuimd voortvarend te handelen. Het OM wist dat het arrest naderde en had daarop moeten anticiperen door alvast adviezen in te winnen. In ieder geval had het OM daarmee niet hoeven te wachten totdat het arrest onherroepelijk werd. De veroordeelde behoort niet de dupe te worden van de inactiviteit van de zijde van het OM. Daarbij komt dat de veroordeelde in beginsel na twee derde van de opgelegde straf in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling, terwijl hij inmiddels al langer gedetineerd is. Bovendien bestaan er prima facie geen aanwijzingen dat de veroordeelde niet in aanmerking zou komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.

Het standpunt van het OM

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard. Daartoe heeft hij, onder verwijzing naar de schriftelijke conclusie van het OM, aangevoerd dat een veroordeelde pas in aanmerking kan komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling als er een onherroepelijke veroordeling is. Eerder inwinnen van adviezen is dan ook niet aan de orde. Het OM handelt zo voortvarend mogelijk, maar er is tijd nodig voor het opvragen van adviezen en het nemen van een beslissing over het al dan niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling. Zodra de benodigde informatie is ontvangen, zal het OM beslissen. Dat kan ook eerder zijn dan na 60 dagen. Zonder adviezen van de reclassering, de Dienst Justitiële Inrichtingen en het Slachtoffer Informatiepunt kan geen goede beoordeling worden gemaakt. Daarbij komt dat er op grond van de informatie die al wél beschikbaar is, sterke aanwijzingen zijn dat er bijzondere voorwaarden gesteld moeten worden om de risico’s te kunnen beperken.

De beoordeling door de rechtbank

De wettelijke regeling
Ingevolge artikel 6:2:10 , eerste lid, aanhef en onder b, Sv kan voorwaardelijke invrijheidstelling worden verleend aan de veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren wanneer hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan, met dien verstande dat de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, niet langer kan zijn dan twee jaren.
Ingevolge het derde lid worden bij de beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling in ieder geval betrokken de mate waarin en de wijze waarop de veroordeelde door zijn gedrag heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving, de mogelijkheden om eventuele aan de invrijheidstelling verbonden risico’s te beperken en beheersen en de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, waaronder de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden.
Ingevolge artikel 6:2:12, eerste lid, Sv beslist het OM over het verlenen en herroepen van voorwaardelijke invrijheidstelling en over het stellen, wijzigen of opheffen van bijzondere voorwaarden.
Ingevolge artikel 6:2:13, eerste lid, Sv stelt het OM de veroordeelde uiterlijk vier weken voor het in artikel 6:2:10, eerste lid, bedoelde tijdstip in kennis van zijn beslissing over het al dan niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling. De beslissing kan ook inhouden dat een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld voor een termijn van ten hoogste zes maanden.
Ingevolge artikel 6:6:8, eerste lid, aanhef en onder b, Sv kan de veroordeelde bij de rechtbank een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen tegen de beslissing om een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen.
Ingevolge artikel 6:6:9, eerste lid, Sv onderzoekt de rechtbank of het OM bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
Beoordeling
De veroordeelde kon op grond van de hiervoor weergegeven wettelijke regeling in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling nadat hij twee derde van de hem opgelegde gevangenisstraf van 72 maanden had ondergaan, namelijk na 48 maanden. Ervan uitgaande dat de detentie van de veroordeelde is ingegaan met zijn inverzekeringstelling op 4 oktober 2020, was dit op 13 september 2024. [1] Het OM had de veroordeelde in beginsel vier weken daarvóór in kennis moeten stellen van zijn beslissing over het al dan niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling.
Voorwaardelijke invrijheidstelling kan echter alleen worden verleend in geval van een onherroepelijke veroordeling (vgl. ECLI:NL:GHDHA:2017:4260). Daarvan was in deze zaak pas sprake op 27 september 2024, zodat de veroordeelde eerst vanaf die datum daadwerkelijk in aanmerking kon komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Het OM was dan ook niet gehouden om de veroordeelde al eerder in kennis te stellen en ook niet om al eerder adviezen in te winnen ten behoeve van het nemen van een beslissing omtrent het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling. Dat ligt ook niet voor de hand: zolang geen sprake is van een onherroepelijke veroordeling, is immers niet duidelijk wat de duur van de straf zal zijn en op welk moment de veroordeelde in aanmerking zal kunnen komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het OM heeft vervolgens op 4 oktober 2024 beslist de beslissing omtrent het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen met maximaal 60 dagen. De rechtbank is van oordeel dat het OM in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. Bij een beslissing tot het al dan niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling moet het OM de in artikel 6:2:10, derde lid, Sv genoemde aspecten en belangen betrekken. Daarvoor is het OM deels afhankeljk van informatie van andere instanties, zoals de reclassering en de DJI. [2] Dat geldt zeker in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een veroordeling voor ernstige geweldsdelicten en de reclassering reeds eerder zorgen heeft geuit over diverse risicofactoren. Met het verkrijgen van de benodigde informatie bij die instanties is enige tijd gemoeid. Vervolgens heeft het OM nog enige tijd nodig om, bij afweging van alle belangen, een beslissing te nemen. De rechtbank acht voor dit alles een termijn van maximaal 60 dagen niet onredelijk.
Het bezwaar moet dan ook ongegrond worden verklaard.

De beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van S.D. Soekhoe, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2024.

Voetnoten

1.Ingevolge artikel 88 van het Wetboek van Strafrecht telt elke maand 30 dagen.
2.Zie hierover paragraaf 3 van de Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling (Stcrt. 2021, 33409).