ECLI:NL:GHSHE:2018:5177

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
20-001098-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing of schorsing van voorlopige hechtenis in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis van de verzoeker. De verzoeker, die zich in voorlopige hechtenis bevond, had een beroep in cassatie aangetekend tegen een eerdere veroordeling. Het Openbaar Ministerie had geweigerd om de verzoeker voorwaardelijk in vrijheid te stellen, omdat de veroordeling nog niet in kracht van gewijsde was gegaan. Het hof heeft de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw, gehoord in raadkamer.

Het hof overweegt dat de verzoeker in voorlopige hechtenis zit op basis van artikel 75 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering, en dat deze voorlopige hechtenis voortduurt totdat het arrest in kracht van gewijsde is gegaan. De wetgeving omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling is van toepassing indien een veroordeling onherroepelijk is. Het hof concludeert dat de verzoeker, indien hij geen beroep in cassatie had aangetekend, mogelijk in aanmerking zou zijn gekomen voor voorwaardelijke invrijheidstelling, aangezien hij al in de detentiefasering zat en met proefverlof ging.

Het hof beslist uiteindelijk om de voorlopige hechtenis van de verzoeker te schorsen onder voorwaarden, omdat de fictieve datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling inmiddels was verstreken. Het hof wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af, maar staat de schorsing toe, onder de voorwaarden dat de verzoeker zich aan de gestelde voorwaarden houdt. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Hofnummer: [nummer]
Parketnummer 1e aanleg: [nummer]
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien het verzoekschrift d.d. [datum] ingediend namens:
naam
[naam]
voornamen
[voornamen]
geboren
[geboortedatum en -plaats]
wonende te
[adres]
adres
[adres]
thans verblijvende in
[detentieplaats]
strekkende tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gehoord in raadkamer van dit hof de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw.
Bij het hof is binnengekomen een verzoekschrift strekkende tot opheffing subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis van [verzoeker] , geboren op [datum] , thans verblijvende in de gevangenis [detentieplaats] .
Verzoeker is op [datum] door dit hof veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van [aantal] maanden met aftrek van de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht.
Tegen dat arrest heeft verzoeker op [datum] beroep in cassatie aangetekend.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat op [datum] verzoeker, wanneer hij geen beroep in cassatie zou hebben aangetekend, voorwaardelijk in vrijheid gesteld had moeten worden op grond van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht.
Het Openbaar Ministerie is niet tot invrijheidstelling overgegaan aangezien naar het oordeel van het Openbaar Ministerie er geen sprake kan zijn van voorwaardelijke invrijheidstelling nu verzoeker zich in voorlopige hechtenis bevindt en de veroordeling nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
Het hof overweegt als volgt.
Verzoeker bevindt zich thans in voorlopige hechtenis welke voorlopige hechtenis voortduurt krachtens artikel 75 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering totdat het arrest van het hof van [datum] in kracht van gewijsde is gegaan.
Artikel 75 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de rechter in hoogste feitelijke aanleg het bevel tot voorlopige hechtenis opheft met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
De voorwaardelijke invrijheidstelling vervangt sinds 1 juli 2008 de vervroegde invrijheidstelling omdat de wetgever met het voorwaardelijk maken van een deel van de straf de maatschappij meer wilde beveiligen en de kans op recidive kleiner wilde maken doordat de veroordeelde op deze wijze langer onder toezicht van justitie staat.
Op grond van artikel 15 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht wordt een veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren voorwaardelijk in vrijheid gesteld als hij twee derde van zijn straf heeft ondergaan. Artikel 15a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat een voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt onder van rechtswege geldende algemene voorwaarden en dat het Openbaar Ministerie de beslissing neemt omtrent het stellen van bijzondere voorwaarden als bedoeld in artikel 15a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (artikel 15a leden 3 tot en met 5 van het Wetboek van Strafrecht). Uit artikel 15d lid 1 van het Wetboek van Strafrecht j° artikel 15d lid 2 van het Wetboek van Strafrecht volgt dat een voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld of achterwege kan blijven, bijvoorbeeld indien is gebleken dat de veroordeelde zich ernstig heeft misdragen (artikel 15d lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht) of als het recidive risico onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van bijzondere voorwaarden, dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart zich aan de gestelde voorwaarden te houden (artikel 15d lid 1 onder d van het wetboek van Strafrecht). Het Openbaar Ministerie kan in een dergelijk geval vorderen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld of achterwege blijft. De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt dus niet standaard verleend, maar kan uitgesteld worden of achterwege blijven. De huidige regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft het karakter van de invrijheidstelling veranderd van een recht tot invrijheidstelling naar een invrijheidstelling waaraan voorwaarden kunnen worden verbonden, waaraan de verdachte zich dient te houden. Een voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook ingetrokken worden als de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De regelgeving omtrent de voorwaardelijke invrijheidsstelling is voorts eerst van toepassing indien een veroordeling onherroepelijk is, nu artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht spreekt van “veroordeelde” (ECLI:NL:GHDHA:2017:4260).
In de onderhavige zaak is het hof niet gebleken dat verzoeker niet in aanmerking zou zijn gekomen voor voorwaardelijke invrijheidstelling indien hij geen beroep in cassatie zou hebben aangetekend. Het hof betrekt hierbij dat verzoeker reeds in de detentiefasering zat en al enige tijd met proefverlof ging. Dat betekent dat op grond van artikel 75 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering de voorlopige hechtenis dient te worden beëindigd. Echter indien verdachte in aanmerking zou zijn gekomen voor voorwaardelijke invrijheidstelling, dan zou die invrijheidstelling gepaard zijn gegaan met tenminste de algemene voorwaarden als genoemd in artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht. Niet gebleken is dat het Openbaar Ministerie aan de invrijheidstelling nog bijzondere voorwaarden zou willen stellen.
De opheffing van de voorlopige hechtenis als voorgeschreven in een geval als het onderhavige zonder daaraan voorwaarden te verbinden, zou in strijd zijn met de bedoeling van de wetgever, die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelden op grond van de beveiliging van de samenleving voorwaarden heeft verbonden. Het hof is derhalve van oordeel dat artikel 75 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering in een situatie als de onderhavige analoog aan het bepaalde ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden toegepast. Die toepassing kan door middel van een schorsing van de voorlopige hechtenis onder voorwaarden. Verzoeker heeft verklaard zich aan alle eventueel aan een schorsing van de voorlopige hechtenis te verbinden voorwaarden te zullen houden.
Derhalve zal het hof de voorlopige hechtenis van verzoeker, gelet op het feit dat de fictieve datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling inmiddels is verstreken, met ingang van heden te 17:00 uur schorsen onder na te melden algemene voorwaarden.

BESCHIKKENDE

Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Wijst toe het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, onder na te melden voorwaarden.
Beveelt dat de voorlopige hechtenis van verdachte zal worden geschorst met ingang van
vrijdag 7 december 2018 te 17.00 uur.
Stelt aan verdachte als voorwaarden aan de schorsing:
dat verdachte, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
dat verdachte, ingeval hij wegens het feit waarvoor voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf zou worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;
dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis geen strafbare feiten zal plegen;
dat verdachte gehoor zal geven aan alle oproepingen van politie en justitie.
Aldus gedaan op 7 december 2018 door mr. R.A.T.M. Dekkers, voorzitter, mr. J.P.F. Rijken en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. R. Gloudemans, griffier.
Fiat betekening en tenuitvoerlegging:
's-Hertogenbosch,
De advocaat-generaal,
Gezien d.d.
De directeur van