ECLI:NL:GHSHE:2019:1603

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
20-002413-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing voorlopige hechtenis van verdachte na terugplaatsing naar penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2019 uitspraak gedaan over een verzoekschrift tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die in 2018 was overgeplaatst van een penitentiaire inrichting naar een zorginstelling. Deze overplaatsing was gebaseerd op een selectieadvies en had als doel een detentievervangende behandeling te ondergaan. Echter, na rapporten in de zaak rondom Michael P. is de verdachte in maart 2019 door de directeur van de penitentiaire inrichting teruggeplaatst naar de penitentiaire inrichting. Dit leidde tot een verzoek om schorsing van de beslissing van de directeur, ingediend bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.

De voorzitter van de Raad heeft het verzoek toegewezen en de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur geschorst. Het hof overwoog dat de terugplaatsing onredelijk en onbillijk was, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte in de zorginstelling verbleef en het feit dat er geen verhoogd recidive risico was vastgesteld. De advocaat-generaal stelde dat de directeur bevoegd was om de verdachte opnieuw over te plaatsen, maar het hof oordeelde dat de schorsing van de voorlopige hechtenis moest worden toegewezen, onder voorwaarden die de verdachte verplichtten zich aan de aanwijzingen van de reclassering te houden.

Het hof heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst, met de voorwaarde dat hij zich zal onthouden van strafbare feiten en gehoor zal geven aan oproepingen van politie en justitie. De overplaatsing naar de zorginstelling diende uiterlijk binnen drie werkdagen na de beschikking te geschieden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in het kader van voorlopige hechtenis en de rol van de reclassering in het toezicht op de verdachte.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Parketnummer Hof: 20-002413-15
Parketnummer 1e aanleg: 02-800721-14
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft gezien het verzoekschrift d.d. 10 april 2019 ingediend namens:
naam
[achternaam]
voornamen
[voornamen]
geboren
[geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te
[adres]
adres
[adres]
thans verblijvende
in de [detentieplaats]
strekkende tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door diens raadsman mr. R.T.A.G. Keller.
Uit de stukken blijkt dat verdachte op 21 december 2016 door dit hof is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, wegens kort gezegd het medeplegen van poging tot doodslag. Tegen dat arrest is namens verdachte op 2 januari 2017 beroep in cassatie aangetekend. Op 16 april 2019 heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad geconcludeerd in de zaak. Naar verwachting zal de Hoge Raad arrest wijzen [in het voorjaar] .
Voorts blijkt uit de stukken dat verdachte – hangende het beroep in cassatie en op basis van een daartoe strekkend selectieadvies van de [detentieplaats] van [datum] – ingevolge een beschikking van de selectiefunctionaris van [datum] met ingang van [mei] 2018 is overgeplaatst van de [detentieplaats] naar de zorginstelling voor volwassenen met een verstandelijke beperking [zorginstelling] , teneinde een detentievervangende behandeling te ondergaan bij genoemde zorginstelling. Het ressortsparket ’s-Hertogenbosch [eerder] negatief geadviseerd over deze zogenaamde artikelplaatsing. Vervolgens is verdachte op [maart] 2019 ingevolge een beslissing van de directeur van de penitentiaire inrichting teruggeplaatst naar de [detentieplaats] . Deze beslissing is schriftelijk aan verdachte medegedeeld door middel van een mededelingsbrief d.d. [april] 2019. [Later] heeft de directeur de beslissing van [april] 2019 ingetrokken en vervangen door een nieuwe beslissing. Feitelijk is de inhoud van de beslissing hetzelfde. De directeur heeft de beslissing echter voorzien van andere overwegingen. Deze overwegingen komen er, kort gezegd, op neer dat de directeur met de terugplaatsing van verdachte heeft geanticipeerd op de door de Minister voor Rechtsbescherming aangekondigde beleidswijzigingen die het gevolg zijn van de op 28 maart 2019 door de Inspectie Justitie en Veiligheid, Inspectie Gezondheidszorg en de Onderzoeksraad voor Veiligheid gepubliceerde rapporten in de kwestie rondom Michael P., in het bijzonder omdat in het geval van verdachte door het ressortsparket ’s-Hertogenbosch eerder negatief is geadviseerd over de zogenaamde artikelplaatsing.
Namens verdachte is ex artikel 69, tweede lid van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) een verzoekschrift ingediend bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Het verzoekschrift strekt tot schorsing met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur hangende de uitspraak op het namens verdachte ingediende klaagschrift tegen de beslissing van de directeur van de [detentieplaats] . Bij beslissing van [april] 2019 heeft de voorzitter van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming het verzoek toegewezen en de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang geschorst tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist. De voorzitter heeft daartoe in de kern overwogen, zakelijk weergegeven, dat verzoeker (lees: verdachte) sinds [mei] 2018 een detentievervangende behandeling heeft ondergaan in voornoemde zorginstelling. Op het moment van verzoekers plaatsing aldaar was geen van de betrokken instanties van oordeel dat er een reëel recidivegevaar was. Niet is gebleken dat er ten dien aanzien een verkeerde inschatting is gemaakt noch dat er inmiddels sprake is van een verhoogd (recidive)risico ten aanzien van verzoeker. Daartegenover staat dat verzoeker al bijna een jaar in de zorginstelling heeft verbleven en dat is bevestigd dat het daar goed ging. Bovendien is verzoekers fictieve einddatum zeer nabij is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter moet onder deze omstandigheden de beslissing tot terugplaatsing van verzoeker, waarin een op verzoeker afgestemde belangenafweging ontbreekt, als zodanig onredelijk en onbillijk worden aangemerkt dat er een spoedeisend belang is om tot schorsing van de tenuitvoerlegging van die beslissing over te gaan.
In raadkamer is gebleken dat de directeur thans nog steeds geen uitvoering heeft gegeven aan de beslissing van de voorzitter van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.
Voorts blijkt uit de stukken dat de fictieve datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte gelegen is op 12 april 2019.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot schorsing dient te worden afgewezen aangezien de directeur van de penitentiaire inrichting bevoegd is verdachte alsnog te doen overplaatsen naar de [zorginstelling] .
De raadsman heeft bepleit dat verdachte, wanneer hij geen beroep in cassatie had aangetekend, in aanmerking zou zijn gekomen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. De advocaat-generaal heeft dat niet weersproken. Indien de CVv.i. gevraagd zou worden te adviseren over voorwaardelijke invrijheidstelling, zou de CVv.i. adviseren verdachte in aanmerking te laten komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Desgevraagd heeft de raadsman, tijdens de behandeling in raadkamer, zijn verzoekschrift beperkt tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het hof overweegt als volgt.
De voorwaardelijke invrijheidstelling vervangt sinds 1 juli 2008 de vervroegde invrijheidstelling omdat de wetgever met het voorwaardelijk maken van een deel van de straf de maatschappij meer wilde beveiligen en de kans op recidive kleiner wilde maken doordat de veroordeelde op deze wijze langer onder toezicht van justitie staat.
Op grond van artikel 15, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht wordt een veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren voorwaardelijk in vrijheid gesteld als hij twee derde van zijn straf heeft ondergaan. Artikel 15a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat een voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt onder van rechtswege geldende algemene voorwaarden en dat het Openbaar Ministerie de beslissing neemt omtrent het stellen van bijzondere voorwaarden als bedoeld in artikel 15a, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (artikel 15a, leden 3 tot en met 5 van het Wetboek van Strafrecht). Uit artikel 15d, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 15d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht volgt dat een voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld of achterwege kan blijven, bijvoorbeeld indien is gebleken dat de veroordeelde zich ernstig heeft misdragen (artikel 15d, eerste lid onder b van het Wetboek van Strafrecht) of als het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van bijzondere voorwaarden, dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart zich aan de gestelde voorwaarden te houden (artikel 15d, eerste lid onder d van het wetboek van Strafrecht). Het Openbaar Ministerie kan in een dergelijk geval vorderen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld of achterwege blijft. De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt dus niet standaard verleend, maar kan uitgesteld worden of achterwege blijven. De huidige regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft het karakter van de invrijheidstelling veranderd van een recht tot invrijheidstelling naar een invrijheidstelling waaraan voorwaarden kunnen worden verbonden, waaraan de verdachte zich dient te houden. Een voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook ingetrokken worden als de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De regelgeving omtrent de voorwaardelijke invrijheidsstelling is voorts eerst van toepassing indien een veroordeling onherroepelijk is, nu artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht spreekt van “veroordeelde” (ECLI:NL:GHDHA:2017:4260).
In de onderhavige zaak is het hof niet gebleken dat verdachte niet in aanmerking zou zijn gekomen voor voorwaardelijke invrijheidstelling indien hij geen beroep in cassatie zou hebben aangetekend. Echter, indien verdachte in aanmerking zou zijn gekomen voor voorwaardelijke invrijheidstelling, dan zou die invrijheidstelling gepaard zijn gegaan met tenminste de algemene voorwaarden als genoemd in artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht. Gebleken is dat het Openbaar Ministerie aan de invrijheidstelling nog bijzondere voorwaarden zou willen stellen, te weten reclasseringstoezicht en opname in de zorginstelling [zorginstelling] . Tijdens de behandeling in raadkamer is voorts gebleken dat verdachte nog steeds in de zorginstelling [zorginstelling] terecht kan. Verdachte heeft, desgevraagd, ingestemd met alle in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis door het hof te stellen voorwaarden, waaronder opname in de zorginstelling [zorginstelling] en zich in dat kader zal houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de voorlopige hechtenis schorsen
met ingang van het moment dat verdachte door het openbaar ministerie overgedragen wordt aan hieronder te noemen zorginstelling, met dien verstande dat dit uiterlijk geschiedt binnen drie werkdagen na datum van deze beschikkingonder de na te noemen voorwaarden.

BESCHIKKENDE

Wijst toe het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
Beveelt dat de voorlopige hechtenis van verdachte zal worden geschorst
met ingang van het moment dat verdachte door het openbaar ministerie overgedragen wordt aan hieronder te noemen zorginstelling, met dien verstande dat dit uiterlijk geschiedt binnen drie werkdagen na datum van deze beschikking.
Stelt aan verdachte als voorwaarden der schorsing:
dat verdachte -indien de opheffing der schorsing mocht worden bevolen- zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis, niet zal onttrekken;
dat verdachte -ingeval hij wegens het feit waarvoor voorlopige hechtenis is bevolen- tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;
dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de Reclassering Nederland, zo lang als de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan (huis)bezoeken. Verdachte houdt zich aan de door de reclassering te geven aanwijzingen;
verdachte zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [zorginstelling] , althans een soortgelijke instelling. Verdachte houdt zich aan het (dag)programma dat de zorginstelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de zorginstelling en de reclassering dat nodig vinden. Verdachte houdt zich aan de door de zorginstelling te geven aanwijzingen;
6. dat verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis zal onthouden van het plegen van strafbare feiten;
7. dat verdachte gehoor zal geven aan alle oproepingen van politie en justitie.
Het hof geeft voorts de opdracht dat:
  • de reclassering zorg draagt voor de begeleiding van verdachte;
  • dat het openbaar ministerie zorg draagt voor de overplaatsing naar voornoemde zorginstelling. Overplaatsing dient uiterlijk te geschieden op 30 april 2019.
Aldus gedaan op 25 april 2019
door mr. R.A.T.M. Dekkers, voorzitter, mr. J.P.F. Rijken en mr. G.P.M.F. Mols, in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier.
Fiat betekening en tenuitvoerlegging:
's-Hertogenbosch,
De advocaat-generaal,
Gezien d.d.
De directeur van de [detentieplaats]