ECLI:NL:GHDHA:2017:3508

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
BK-17/00486
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de onverbindendheid van de Tarieventabel 2015 voor leges omgevingsvergunningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de Tarieventabel 2015 voor leges omgevingsvergunningen onverbindend werd verklaard. De belanghebbende, [X] B.V., had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de verbouw van een kantoorpand tot vier woningen, waarvoor leges van € 37.914 waren geheven. De rechtbank oordeelde dat de aanslag op basis van de Tarieventabel 2015 onredelijk en willekeurig was, wat leidde tot de vernietiging van de aanslag en de verplichting voor de heffingsambtenaar om het griffierecht en proceskosten te vergoeden.

In hoger beroep betwist de heffingsambtenaar de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de Tarieventabel 2015 wel degelijk verbindend is. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar gelijk heeft en dat de rechtbank ten onrechte de Tarieventabel onverbindend heeft verklaard. Het Hof verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat gemeenten de bevoegdheid hebben om leges te heffen op basis van tariefklassen die gerelateerd zijn aan de hoogte van de bouwsom. Het Hof concludeert dat de verschillen in belasting tussen de tariefklassen niet in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel.

Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond, waarmee de aanslag van de heffingsambtenaar wordt bevestigd. De belanghebbende kan binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00486

Uitspraak van 21 november 2017

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar,

op het hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 11 april 2017, nummer 16/4543, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij aanslag van 9 februari 2016 ten aanzien van belanghebbende leges omgevingsvergunning geheven ten bedrage van € 37.914.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard, de aanslag herroepen, de heffingsambtenaar gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 te vergoeden en de heffingsambtenaar veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 495.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
De heffingsambtenaar is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten.

Vaststaande feiten

3.1.
Op 2 november 2015 heeft belanghebbende een aanvraag omgevingsvergunning ingediend ter zake van de verbouw van een voormalig kantoorpand tot vier woningen. In de aanvraag heeft belanghebbende de bouwkosten geschat op € 700.000 exclusief omzetbelasting.
3.2.
Bij brief van 20 november 2015 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende verzocht de aanvraag aan te vullen. Bij brief van 22 december 2015 heeft de heffingsambtenaar de ontvangst van de aanvulling door belanghebbende bevestigd.
3.3.
Op 15 januari 2016 is, op verzoek van de heffingsambtenaar, per e-mail een nadere aanvulling op de aanvraag ingezonden.
3.4.
De aanslag is met dagtekening 9 februari 2016 opgelegd op basis van de Verordening leges omgevingsvergunning 2015 van de gemeente Rotterdam (hierna: de Verordening 2015) naar een maatstaf van heffing (totale bouwkosten exclusief omzetbelasting) van
€ 700.000.

Verordening

4.1.
Op grond van artikel 1 van de Verordening 2015 worden onder de naam ‘leges omgevingsvergunning’ rechten geheven ter zake van het genot door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de Verordening 2015 en de daarbij behorende tarieventabel.
4.2.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening 2015 worden de leges omgevingsvergunning geheven naar de heffingsmaatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de Verordening 2015 behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel (de Tarieventabel 2015).
4.3.
Op grond van artikel 1.1 van de Tarieventabel 2015 is de maatstaf van heffing bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen: de totale bouwkosten van de zaak waarop de aanvraag van een vergunning betrekking heeft.
4.4.
Op grond van artikel 1.3 van de Tarieventabel 2015 bedraagt het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht):
Categorie
Totale bouwkosten in €
Tarieven in €
0,00 t/m 7.700,00
316,00
I
7.700,01 t/m 15.400,00
466,00
II
15.400,01 t/m 35.900,00
1.072,00
III
35.900,01 t/m 71.900,00
1.580,00
IV
71.900,01 t/m 113.000,00
2.709,00
V
113.000,01 t/m 154.200,00
4.158,00
VI
154.200,01 t/m 267.000,00
9.808,00
VII
267.000,01 t/m 530.000,00
19.206,00
VIII
530.000,01 t/m 1.100.000,00
37.914,00
IX
1.100.000,01 t/m 2.800.000,00
75.513,00
X
2.800.000,01 t/m 5.350.000,00
144.408,00
XI
5.350.000,01 t/m 10.700.000,00
190.739,00
XII
10.700.000,01 t/m 26.700.000,00
290.346,00
XIII
26.700.000,01 t/m 53.500.000,00
578.366,00
XIV
53.500.000,01 en hoger
1.015.985,00

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1.
Tussen partijen is in geschil of de Rechtbank terecht de Tarieventabel 2015 onverbindend heeft verklaard, zoals de heffingsambtenaar betwist en belanghebbende stelt. Voor het geval het gelijk aan de heffingsambtenaar is, is in geschil of sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet.
5.2.
Niet in geschil is dat de aanslag is opgelegd in overeenstemming met de Verordening 2015 en de Tarieventabel 2015.
5.3.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1.
Het hoger beroep van de heffingsambtenaar strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
6.2.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 4.4 vermelde tarief tot onredelijke en willekeurige legesheffing leidt die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges op de voet van artikel 229, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet niet op het oog kan hebben gehad, zodat aan de Tarieventabel 2015 verbindende kracht moet worden ontzegd. De Rechtbank heeft, met verwijzing naar de uitspraak van dit Hof van 7 september 2016, nrs. BK-15/01025 en BK-15/01026, ECLI:NL:GHDHA:2016:2592 en op grond van de vaststelling dat het systeem van het onder 4.4 vermelde tarief gelijk is aan dat van het in de zo-even genoemde uitspraak aan de orde zijnde tarief (Tarieventabel behorende bij Legesverordening 2013), geoordeeld dat sprake is van willekeurige en onredelijke heffing.
7.2.
Op het beroep in cassatie tegen voormelde hofuitspraak heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 30 juni 2017, nr. 16/05127, ECLI:NL:HR:2017:1174, BNB 2017/173 geoordeeld:
“2.3.2. Bij de behandeling van het middel wordt vooropgesteld dat de wetgever aan gemeenten de bevoegdheid heeft gegeven om, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de plaatselijke praktijk van de belastingheffing (…). Voor de heffing van leges mogen de gemeenten daarom het tarief afhankelijk maken van de bouwsom, maar ook een andere wijze van bepaling van het tarief is toegestaan. Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel (vgl. HR 14 augustus 2009, nr. 43120, ECLI:NL:HR:2009:BI1943, BNB 2009/276).
2.3.3.
Gelet op de hiervoor in 2.3.2 vermelde vooropstellingen staat het gemeenten vrij om voor leges tariefklassen te hanteren die gerelateerd zijn aan de hoogte van de bouwsom (vgl. HR 4 april 2014, nr. 12/05118, ECLI:NL:HR:2014:780, BNB 2014/149). Een dergelijke bepaling van het tarief is niet in strijd met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel.
De verschillen in belasting die in het onderhavige geval in de tabel worden gemaakt tussen de verschillende tariefklassen, zijn ook niet zodanig dat daardoor een inbreuk wordt gemaakt op het gelijkheidsbeginsel of op enig ander rechtsbeginsel.”
7.3.
Zowel in de Tarieventabel bij de Legesverordening 2013 als in de onderhavige Tarieventabel 2015 is voorzien in tariefklassen die gerelateerd zijn aan de hoogte van de bouwsom. Op grond van het arrest van 30 juni 2017 is het Hof van oordeel dat dit tariefsysteem niet in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel. Daarbij komt nog dat de verschillen tussen de tariefklassen in de onderhavige Tarieventabel 2015 kleiner zijn dan die in de Tarieventabel bij de Legesverordening 2013.
7.4.
Belanghebbende heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het onderhavige tarief - uitkomend op afgerond 5,4 percent van de bouwkosten - leidt tot onredelijke en willekeurige legesheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot legesheffing niet op het oog kan hebben gehad. Belanghebbende verbindt daaraan - naar het Hof begrijpt - het gevolg dat categorie VIII van artikel 1.3 van de Tarieventabel 2015 verbindende kracht mist. Naar het oordeel van het Hof kan het voor belanghebbende van toepassing zijnde percentage van de bouwkosten van (afgerond) 5,4, binnen de tariefklasse waarin het percentage varieert van 7,15 tot 3,44 van de bouwkosten, niet worden aangemerkt als onredelijk of willekeurig (vgl. het arrest van 30 juni 2017). De omstandigheid dat bij hogere bouwkosten wordt geheven naar een ander percentage levert niet een ongelijke behandeling van gelijke gevallen op (vgl. HR 4 april 2014, nr. 12/05118, ECLI:NL:HR:2014:780, BNB 2014/149). De heffing naar (mogelijkerwijs) lagere percentages van de bouwkosten in de categorieën onder die waarin belanghebbende valt, leidt niet tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Die percentages zijn immers per categorie zonder onderscheid van toepassing op alle belastingplichtigen (vgl. HR 10 december 2004, nr. 36.776, ECLI:NL:HR:2004:AF7505, BNB 2005/102).
7.5.
Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de Rechtbank de Tarieventabel 2015 ten onrechte onverbindend heeft verklaard. Het hoger beroep is derhalve gegrond.
7.6.1.
Nu het gelijk aan de zijde van de heffingsambtenaar is en de Rechtbank niet is toegekomen aan behandeling van de overige door belanghebbende in bezwaar en beroep ingenomen stellingen, dient te worden beoordeeld of, zoals belanghebbende heeft betoogd, sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet. Hetgeen belanghebbende hieromtrent heeft gesteld ziet op de toetsing van de legesopbrengst aan de kosten van de gemeentelijke dienstverlening op individueel niveau. Daarop ziet het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet evenwel niet. De opbrengstlimiet die in die bepaling is geformuleerd heeft immers uitsluitend betrekking op toetsing van de geraamde opbrengsten aan de geraamde lasten op het niveau van de legesverordening. Dit betekent dat bij de toetsing aan de opbrengstlimiet het niet gaat om de kostendekking per door de gemeente geleverde dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de verordening opgenomen diensten (zie HR 4 februari 2005, nr. 38.860, ECLI:NL:HR:2005:AP1951, BNB 2005/112).
7.6.2.
Voor zover belanghebbende in dit verband heeft betoogd dat niet de Verordening 2015 maar de Verordening 2016 van toepassing is, nu in het jaar 2016 de aanvraag op verzoek van de heffingsambtenaar nog is aangevuld en de aanvraag eerst nadat deze compleet is door de heffingsambtenaar in behandeling kan zijn genomen in de zin van de Verordening, de Tarieventabel 2015 en de Tarieventabel 2016, faalt dat betoog. Het Hof is van oordeel dat, gelet op de brief van 20 november 2015 waarin de heffingsambtenaar belanghebbende heeft verzocht de aanvraag aan te vullen, reeds in 2015 sprake was van het in behandeling nemen van de aanvraag van een omgevingsvergunning (vgl. HR 21 december 2007, nr. 41.303, ECLI:NL:HR:2007:BC0652, BNB 2010/17). Dat eerst in het jaar 2016 alle gegevens voor het nemen van een beslissing op de aanvraag compleet waren, doet hieraan niet af.
7.7.
Gelet op al het vorenoverwogene is de aanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd en dient te worden beslist als hierna vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
  • verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door F.G.F. Peters, G.J. van Leijenhorst en Chr.Th.P.M.Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 21 november 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.