In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van studiekosten in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013. De belanghebbende, een juridisch adviseur, heeft kosten opgevoerd voor de Editie Cremers (losbladig) en Ars Aequi ter hoogte van € 5.592. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft deze kosten niet als aftrekbaar aangemerkt, omdat deze niet verplicht waren gesteld door de onderwijsinstelling. De belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.
De rechtbank had eerder de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, waarbij de belanghebbende in zijn bezwaar was afgewezen. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de keuze van de belanghebbende voor fiscaal partnerschap en de studiekosten die zijn opgevoerd. Het Hof oordeelt dat de kosten voor de Editie Cremers en Ars Aequi niet voldoen aan de criteria voor aftrekbaarheid zoals vastgelegd in artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001, die bepaalt dat alleen kosten voor door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leermiddelen aftrekbaar zijn.
Het Hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de wetgever met de wijziging van de wet in 2013 de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven heeft beperkt. De belanghebbende kan geen beroep doen op de onredelijkheid van de wetgeving, aangezien de rechter niet bevoegd is om de wet op haar billijkheid te toetsen. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.