In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en de Nederlandse Nietrokersvereniging CAN. De zaak betreft de rechtmatigheid van een uitzondering op het rookverbod voor kleine cafés, zoals vastgelegd in het Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten. CAN vorderde een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door deze uitzondering in te voeren, en dat deze uitzondering in strijd is met het WHO Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, dat Nederland heeft ondertekend.
De Hoge Raad oordeelde dat de uitzondering voor kleine cafés onverbindend is, omdat deze in strijd is met de verplichtingen die voortvloeien uit het WHO Kaderverdrag. De Raad benadrukte dat de bepalingen van het verdrag rechtstreekse werking hebben en dat de Staat verplicht is effectieve maatregelen te nemen ter bescherming tegen blootstelling aan tabaksrook in openbare ruimtes, waaronder kleine cafés. De Hoge Raad verwierp het verweer van de Staat dat de bepalingen van het verdrag geen rechtstreekse werking hebben en concludeerde dat de uitzondering voor kleine cafés niet alleen onterecht was, maar ook onrechtmatig, omdat deze de reeds bestaande bescherming tegen tabaksrook ondermijnt.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor de Staat om de verplichtingen uit internationale verdragen na te komen en onderstreept het belang van bescherming tegen tabaksrook in alle openbare ruimtes. De Hoge Raad heeft de Staat veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.