In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, een werknemer van Europol, en de Inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2012. Belanghebbende betwist de hoogte van de aanslag en stelt dat het premiedeel van de heffingskortingen ten onrechte niet in aanmerking is genomen. Subsidiair stelt zij dat de forfaitaire rendementsheffing van box 3 in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende heeft in 2012 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.392, maar dit inkomen is vrijgesteld van Nederlandse belastingheffing omdat zij werkzaam is bij Europol. De Inspecteur heeft een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.034, met inachtneming van heffingskortingen van in totaal € 359. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit is afgewezen door de Inspecteur en later door de Rechtbank.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank terecht heeft vastgesteld dat belanghebbende geen recht heeft op het premiedeel van de heffingskortingen, omdat zij niet premieplichtig is. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de forfaitaire rendementsheffing niet in strijd is met het EVRM, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat het veronderstelde rendement niet haalbaar is. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank is bevestigd.