Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 25 juli 2017
[appellant],
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
“concreet worden gezocht en worden gearresteerd ter zake van enige verdenking van het plegen van genocide en misdaden tegen de menselijkheid”. Een dergelijk risico volgde volgens de staatssecretaris evenmin, zo blijkt uit de uitspraak, uit de omstandigheid dat [appellant] bij terugkeer naar Rwanda mogelijk zal worden gearresteerd met het oog op de tenuitvoerlegging van een door een Gacaca-rechtbank (een soort volksrechtbank) in 2008 wegens genocide opgelegde gevangenisstraf van vijftien jaar. Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is op 30 januari 2015 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kennelijk ongegrond verklaard.
“extermination as a crime against humanity”en waarin onder meer het volgende is opgenomen:
;”
“indictment”(beschuldiging) ten aanzien van [appellant] uitgevaardigd.
“diffusion”ontvangen van Rwanda. Bij e-mailbericht van 16 februari 2015 met het onderwerp
“WANTED PERSON DIFFUSION [appellant] (…)”heeft het hoofdkantoor van Interpol in Lyon aan Interpol Nederland onder meer het volgende bericht:
“Rechtshulpverzoek van Rwanda inzake (…) [appellant] (…); internationaal arrestatiebevel”heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een note verbale van de Rwandese autoriteiten van 19 januari 2015 aan AIRS gezonden. Ontvangst van deze brief is op 18 maart 2015 door AIRS ingeboekt. Bij de note verbale zijn gevoegd het internationaal arrestatiebevel en de
indictment.
Transfer Lawvan toepassing. Deze wet bevat een aantal waarborgen ter zake van het recht op een eerlijk proces. De personen die verdacht en veroordeeld worden onder het regime van de
Transfer Lawondergaan hun hechtenis en gevangenisstraf in afzonderlijke, speciaal voor hen ingerichte (afdelingen van) penitentiaire inrichtingen in Rwanda.
Transfer Lawkomt te vallen;
Transfer Lawkomt te vallen;
griefonderdeel Astelt [appellant] dat er sprake is van een uitleveringsverzoek, althans dat het arrestatiebevel van 12 januari 2015 op één lijn moet worden gesteld met een uitleveringsverzoek, en dat uitzetting dus niet mogelijk was omdat uitlevering prevaleert (zie hierboven onder 1.20.). [appellant] verwijst daartoe onder meer naar de in het aanhoudingsbevel voorkomende woorden
“at the time of his extradition”(zie hierboven onder 1.7.). Voor zover het uitleveringsverzoek gebrekkig was, had de Staat aanvulling, verbetering of verduidelijking aan de Rwandese autoriteiten moeten vragen. Zelfs als van een uitleveringsverzoek strikt genomen (nog) geen sprake was, was uitzetten al niet meer toegestaan omdat er in elk geval wel een aanhoudingsbevel lag, hetgeen de voorfase van een uitleveringsprocedure inluidt, aldus [appellant]. Vanaf dat moment is uitzetting al niet meer mogelijk, zo bepleit [appellant] met
griefonderdeel B. Hij verwijst in dat verband naar de wetsgeschiedenis. [appellant] betoogt voorts met
griefonderdeel Cdat sprake is verkapte uitlevering omdat de Staat tot uitzetting werd bewogen door andere drijfveren dan de wens om [appellant] uit Nederland te verwijderen. [appellant] leidt dit onder meer af uit het feit dat de Staat ten tijde van de uitzetting op de hoogte was van het aanhoudingsbevel en van de
indictmenten ervoor heeft gekozen om deze stukken niet te delen met [appellant] en diens advocaat, noch met de betrokken bestuursorganen en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie.
Griefonderdeel D, tot slot, houdt in dat de Staat door deze informatie welbewust achter te houden voorafgaand aan de uitzetting heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat [appellant] hierdoor het recht op een effectief rechtsmiddel in de zin van artikel 13 EVRM is onthouden. Het ligt volgens [appellant] voor de hand dat de bestuursrechter bij bekendheid met het uitleveringsverzoek c.q. arrestatiebevel de uitzetting niet toelaatbaar zou hebben gevonden. Het uitleveringsverzoek c.q. arrestatiebevel zou naar zijn mening dan ook in elk geval hebben gegolden als een nieuw feit of nieuwe omstandigheid op grond waarvan [appellant] had kunnen verzoeken om een voorlopige voorziening en/of een nieuw asielverzoek had kunnen indienen.
Transfer Lawen de bij een uitlevering te bedingen diplomatieke garanties zijn onthouden. De huidige rechtsgang in Rwanda is volgens hem in strijd met artikel 6 EVRM.
indictment, hij eigener beweging naar Mozambique zou zijn gegaan, waar hij familie heeft. De detentie in Rwanda was hem dan bespaard gebleven.
indictmenthad doen uitgaan en dat de procedures een andere uitkomst hadden gekend als die informatie niet was achtergehouden. Daargelaten of dit laatste juist is, uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat het [appellant] vrijstond en -staat om de staatssecretaris met een beroep op nieuwe feiten en omstandigheden te verzoeken terug te komen op zijn eerdere besluit en hem naar Nederland terug te halen. Tegen een afwijzende beslissing stond/staat vervolgens beroep en hoger beroep open, terwijl ook een voorlopige voorziening en een vordering tot schadevergoeding tot de mogelijkheden behoren. De redenering van de voorzieningenrechter dat het volgen van de bestuursrechtelijke procedure niet tot het door [appellant] gewenste gevolg kan leiden omdat daarvoor de medewerking van de Rwandese autoriteiten nodig is, is niet sluitend. Die medewerking is namelijk hoe dan ook nodig, ook als de primaire vordering in dit geding zou worden toegewezen, aangezien [appellant] niet over een reisdocument beschikt. De (voor het eerst) tijdens de pleidooizitting in appel namens [appellant] geponeerde stelling dat hij wel over zo’n document beschikt, is door de Staat betwist, en is niet nader onderbouwd door [appellant].