ECLI:NL:GHDHA:2017:1535
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- C. van Nievelt
- E.A. Mink
- R.G. Kok
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van uithuisplaatsing en belang bij hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had op 7 februari 2017 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter van 14 november 2016, waarin een machtiging was verleend aan een gecertificeerde instelling om de minderjarige gedurende een bepaalde periode uit huis te plaatsen. De moeder stelde dat zij belang had bij een inhoudelijke beoordeling, ondanks het feit dat de machtiging inmiddels was verstreken en niet ten uitvoer was gelegd.
Het hof overwoog dat, op basis van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek, zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. Het hof concludeerde dat de moeder geen rechtens relevant belang had bij de toetsing van de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing, omdat de machtiging niet ten uitvoer was gelegd en de moeder inmiddels naar het buitenland was vertrokken. De rechtbank had eerder een verzoek van de gecertificeerde instelling om de machtiging te verlengen afgewezen. Het hof verwerpt het hoger beroep van de moeder, omdat er geen procesbelang meer is en de situatie niet meer kan worden hersteld.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in zaken van uithuisplaatsing en de voorwaarden waaronder een ouder recht heeft op toetsing van dergelijke maatregelen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep verworpen.