In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van haar kinderen is verleend aan de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI). De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de beschikking te schorsen en de beschikking te vernietigen. De kinderen staan sinds 29 juli 2019 onder toezicht van de GI, en de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend op 11 december 2020, maar niet ten uitvoer gelegd binnen de wettelijke termijn van drie maanden. Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging is vervallen omdat deze niet is uitgevoerd. De moeder stelt dat zij nog steeds belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling, omdat de beslissing van de rechtbank inbreuk heeft gemaakt op haar gezinsleven, beschermd onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof oordeelt echter dat de moeder geen rechtens relevant belang heeft, omdat de machtiging niet ten uitvoer is gelegd en er geen inbreuk meer kan worden gemaakt op haar gezinsleven. Het hof wijst het hoger beroep van de moeder af, evenals het verzoek om benoeming van een bijzondere curator voor de minderjarige. De beslissing is op 15 april 2021 uitgesproken in het openbaar.