In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 2 november 2016, staat centraal of de uitgeversactiviteiten van belanghebbende als een bron van inkomen kunnen worden aangemerkt. Belanghebbende, een auteur die in 2006 een uitgeverij oprichtte, heeft in de periode van 2006 tot en met 2014 aanzienlijke verliezen geleden met zijn uitgeversactiviteiten. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 vastgesteld op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.017, waarbij hij de uitgeversactiviteiten niet als bron van inkomen beschouwde. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is in hoger beroep gegaan.
Het Hof heeft vastgesteld dat er in de jaren voorafgaand aan de aanslag geen positieve resultaten zijn behaald en dat de kosten van de uitgeversactiviteiten aanzienlijk hoger waren dan de omzet. Belanghebbende stelde dat de activiteiten, ondanks de verliezen, een bron van inkomen vormden vanwege het maatschappelijke en literaire belang van zijn boeken. Het Hof oordeelde echter dat de vraag of er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van het betreffende jaar. Aangezien belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in de toekomst positieve opbrengsten te verwachten zijn, concludeerde het Hof dat de uitgeversactiviteiten geen bron van inkomen vormen.
De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde deze uitspraak. De conclusie was dat de activiteiten van belanghebbende niet voldoen aan de voorwaarden voor een bron van inkomen, en dat het negatieve resultaat uit deze activiteiten niet in aanmerking kan worden genomen voor de belastingheffing. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in cassatie te gaan.