Uitspraak
Uitspraak d.d. 1 juni 2016
[X] te [Z] , belanghebbende,
Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
Loop van het geding in hoger beroep
Vaststaande feiten
Oordeel van de rechtbank
Beoordeling van het geschil
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 oktober 2015 het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking niet-ontvankelijk heeft verklaard. De heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag had de waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 570.000 per 1 januari 2014. Belanghebbende, die de woning huurt van een vennootschap waarvan hij de aandelen houdt, stelde dat hij belang had bij de WOZ-beschikking omdat deze invloed heeft op zijn inkomstenbelasting. De rechtbank oordeelde echter dat belanghebbende geen belang had bij de beschikking, aangezien hij geen eigenaar is van de woning en de WOZ-waarde niet relevant is voor zijn belastingpositie. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het Hof concludeerde dat de stelling van belanghebbende over de manipulatie van de Euribor benchmark en de gevolgen voor de WOZ-waarde niet relevant waren voor zijn situatie, omdat hij geen belasting verschuldigd was die afhankelijk was van de WOZ-waarde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.