I. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente gebruik maak van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. Gebruik door leden van een huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de gemeenteambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet aan te wijzen lid van die huishouding.
Artikel 3 Maatstaf van heffing en belastingtarief
1. De belasting per perceel bedraagt per belastingjaar € 287,64.
2. Het in het eerste lid bedoelde tarief wordt per kalenderjaar verminderd met:
a. € 53,76 voor een perceel dat wordt gebruikt door één persoon;
b. € 24,72 voor een perceel dat wordt gebruikt door twee personen.
Hierbij blijft het bepaalde in artikel 2, derde lid, buiten toepassing.
3. Indien het heffingstijdvak korter is dan een kalenderjaar, wordt de in het tweede lid genoemde vermindering toegepast over zoveel twaalfde delen als het heffingstijdvak kalendermaanden omvat.
4. Voor de toepassing van het tweede lid is beslissend de gebruikssituatie op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht.
5. Voor de vaststelling van de gebruikssituatie is beslissend hetgeen ter zake in de basisregistratie personen is geregistreerd, tenzij blijkt dat de gebruikssituatie anders is.
Artikel 4 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 5 Wijze van heffing en aanwijzing lid van een huishouden
1. De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
2. De aanwijzing van een lid van een huishouding als bedoeld in artikel 2, derde lid, vindt plaats door het aan dit lid opleggen van de aanslag.
Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
1. De belasting voor een bepaald perceel is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar, of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht voor een bepaald perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting voor dat perceel verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Daarbij telt bij de aanvang van de belastingplicht voor de zestiende van een kalendermaand die maand mee.
3. Indien de belastingplicht voor een bepaald perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar voor dat perceel verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,00. Daarbij telt bij beëindiging van de belastingplicht na de vijftiende van een kalendermaand die maand niet mee voor de ontheffing.
4. Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet opgelegd.