Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld het arrest van 4 december 1991 van de Hoge Raad (Belastingblad 1992/72 en BNB 1992/47), is een onroerende zaak in hoofdzaak bestemd voor de openbare eredienst als deze voor tenminste 70% daarvoor wordt gebruikt. In zijn arrest van 7 mei 1980 (BNB 1980/177) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het begrip openbare eredienst moet worden opgevat overeenkomstig het algemeen geldend spraakgebruik.
Tijdens de eredienst op zondagmorgen in de naastgelegen kerk wordt de onroerende zaak gebruikt als crèche. Op zondagmiddag wordt de onroerende zaak gebruikt voor Bijbelonderricht aan twee groepen (Bijbelklas). Tijdens de eredienst op zondagavond wordt in de onroerende zaak de [E] -club gehouden en eens per maand een jeugddienst. Doordeweeks wordt de onroerende zaak gebruikt voor jeugdclubs, catechisatie en bijeenkomsten van [G] .
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat de crèche, de Bijbelklas, de [E] -club, de jeugdclubs, de catechisatie en de bijeenkomsten van [G] niet zijn aan te merken als openbare erediensten. In het algemeen geldende spraakgebruik wordt in een christelijke context als hier aan de orde onder een openbare eredienst, anders dan eiseres stelt niet alleen in 1980 maar ook vandaag de dag, een kerkdienst ter gezamenlijke verering van God verstaan en dat zijn deze activiteiten niet. Het beroep van eiseres op de uitbreiding van de kerkenuitzondering per 1 januari 1995, in die zin dat ook openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard daar nu onder vallen, kan haar niet baten. Met deze uitbreiding heeft de wetgever beoogd onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor dergelijke bijeenkomsten onder de vrijstelling te brengen teneinde geen onderscheid te maken tussen – kort gezegd – godsdienstige en andere levensbeschouwingen, niet om christelijke activiteiten die niet zijn aan te merken als een openbare eredienst alsnog onder de vrijstelling te brengen. Het ontgaat de rechtbank waarom het aldus gewijzigde artikel 220d, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet discriminatoir zou zijn, zoals eiseres stelt. Voor zover in de door eiseres genoemde rechterlijke uitspraken een ruimere uitleg wordt gegeven aan de begrippen openbare eredienst of openbare bezinningssamenkomst van levensbeschouwelijke aard, volgt de rechtbank die uitspraken gelet op het voorgaande niet.
Overigens heeft eiseres geen nadere informatie verstrekt over het gebruik van de onroerende zaak. Zo is niet duidelijk in hoeverre in de onroerende zaak ook andere dan de door verweerder bij zijn besluitvorming betrokken activiteiten plaatsvinden en hoeveel tijd daarmee is gemoeid. Anders dan eiseres in beroep lijkt te stellen, is het aan haar en niet aan verweerder om het gebruik van de onroerende zaak inzichtelijk te maken.