ECLI:NL:GHARL:2025:5269

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
200.351.102
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over rechtsgeldigheid van ontslag op staande voet en verzoek tot vernietiging van de opzegging

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 18 november 2024 het ontslag op staande voet door haar werkgever, Coolways B.V., rechtsgeldig heeft verklaard. [appellante] was sinds januari 2024 in dienst als productiemedewerker en werd op 14 augustus 2024 op staande voet ontslagen na een incident op de werkvloer. Coolways stelde dat [appellante] zich agressief had gedragen tegenover haar leidinggevende, terwijl [appellante] betwistte dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat Coolways voldoende dringende redenen had om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het hof heeft de verzoeken van [appellante] om de opzegging te vernietigen en om loon te vorderen afgewezen. Het hof heeft ook het verweer van Coolways dat [appellante] niet-ontvankelijk moest worden verklaard verworpen. De beslissing van het hof is dat het hoger beroep niet slaagt en dat [appellante] de proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.351.102
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 11294580)
beschikking van 25 augustus 2025
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
hierna: [appellante]
advocaat: mr. J.W. Menkveld
tegen:
Coolways B.V.
die is gevestigd in Nieuwersluis
hierna: Coolways
advocaat: mr. P.M. Hoogstad

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift van 13 februari 2025;
- het verweerschrift;
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 4 juni 2025 is gehouden. Voor de volledigheid merkt het hof op dat een deel van deze mondelinge behandeling, met instemming van Coolways, in het Engels heeft plaatsgevonden omdat [appellante] de Nederlandse taal niet althans onvoldoende machtig is en er geen tolk aanwezig was. Het proces-verbaal is echter zoals gebruikelijk opgesteld in het Nederlands.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof een datum voor de beschikking bepaald. Deze datum is later vastgesteld op heden.

2.Waar gaat het om

2.1.
[appellante] , geboren in 1982, is op 11 januari 2024 bij Coolways in dienst getreden als productiemedewerker. Haar tijdelijke dienstverband is in juli 2024 verlengd tot en met 10 januari 2025. [appellante] ontving een salaris van € 2.442,96 bruto per maand, inclusief vakantietoeslag.
2.2.
Op 14 augustus 2024 heeft zich een incident op de werkvloer voorgedaan tussen [appellante] en haar direct leidinggevende, mevrouw [naam1] (hierna: [naam1] ). [appellante] is diezelfde dag op staande voet ontslagen. De dag daarna heeft Coolways het ontslag op staande voet per brief aan [appellante] bevestigd. In de brief staat dat [appellante] is ontslagen omdat ze zich agressief heeft gedragen tegen [naam1] , toen [naam1] haar vroeg om haar telefoon aan haar te overhandigen omdat ze die onder werktijd gebruikte.
2.3.
[appellante] meent dat zij ten onrechte op staande voet is ontslagen. Om die reden is zij een procedure gestart bij de kantonrechter. Daarin heeft zij, kort gezegd, verzocht om de opzegging te vernietigen en Coolways te veroordelen tot betaling van loon en het afgeven van correcte salarisstroken. Coolways heeft op haar beurt bij wijze van tegenverzoek onder meer gevraagd om [appellante] te veroordelen om aan Coolways de gefixeerde schadevergoeding te betalen. En voor zover het ontslag geen stand houdt, heeft zij ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht.
2.4.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. De verzoeken van [appellante] heeft de kantonrechter daarom afgewezen, en die van Coolways toegewezen. [appellante] is het daar niet mee eens. Haar bezwaren komen er in de kern op neer dat de dringende redenen, die de kantonrechter inhoudelijk heeft beoordeeld, niet de redenen zijn die door Coolways aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd en dat de wel aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen geen ontslag op staande voet rechtvaardigen. [appellante] heeft in haar beroepschrift verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en, opnieuw rechtdoende [het hof begrijpt: beschikkende], het ontslag op staande voet te vernietigen en – kort gezegd – haar oorspronkelijke verzoeken alsnog toe te wijzen.

3.De beslissing van het hof en de toelichting daarop

De beslissing in het kort
3.1.
Het hof komt tot de conclusie dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Dat leidt ertoe dat het hoger beroep zal worden verworpen. Het hof legt die beslissing hierna uit, waarbij het hof eerst in zal gaan op het verweer van Coolways dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.
De verzoeken van [appellante]
3.2.
Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid, inmiddels tien jaar geleden, bepaalt artikel 7:683 lid 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor zover hier relevant dat het hof twee opties heeft als de kantonrechter het verzoek van de werknemer om de opzegging te vernietigen ten onrechte heeft afgewezen. Het hof kan namelijk i) de (werkgever veroordelen de) arbeidsovereenkomst (te) herstellen, of ii) een billijke vergoeding toekennen aan de werknemer. Wat het hof niet kan, is de opzegging vernietigen, zoals [appellante] hier verzoekt. Het hof heeft de advocaat van [appellante] tijdens de mondelinge behandeling gevraagd hoe het hof, gelet op wat hiervoor is overwogen, het petitum moet begrijpen. De advocaat van [appellante] heeft daarop onder meer geantwoord dat voor zover het hof oordeelt dat de kantonrechter het verzoek van [appellante] om de opzegging te vernietigen ten onrechte heeft afgewezen, de keuze tot herstel of toekenning van een billijke vergoeding uit de wet volgt, en daar niet specifiek om gevraagd hoeft te worden. Gelet op artikel 24 Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) gaat dat niet op. Dit artikel behelst namelijk een gebod om te beslissen op het gevorderde en een verbod om meer of anders toe te wijzen dan is verzocht. Het is dus aan de verzoekende partij om duidelijk te maken waarop de rechter moet beslissen: zij kan dit niet in het midden laten.
3.3.
De situatie is dus zo dat het petitum van [appellante] , waarop het hof moet beslissen, een verzoek behelst dat strikt genomen op grond van de wet niet toewijsbaar is. Het is echter vaste rechtspraak dat het petitum moet worden uitgelegd in het licht van de daaraan ten grondslag gelegde stellingen en van het processuele debat, zoals dit zich heeft ontwikkeld. [1] In dit geval volgt uit het beroepschrift van [appellante] dat zij opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter dat er sprake is van (een) dringende reden(en) die het ontslag op staande voet rechtvaardigt/rechtvaardigen. In eerste aanleg heeft zij vernietiging van de opzegging gevraagd in combinatie met een veroordeling tot betaling van loon over de periode van het ontslag op staande voet tot de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou zijn geëindigd. Dat verzoek heeft zij in hoger beroep in feite herhaald. Hieruit, en uit de inhoud van haar beroepschrift maakt het hof op dat [appellante] van mening is dat haar verzoek in eerste aanleg om de opzegging te vernietigen ten onrechte is afgewezen en dat het haar erom gaat de gevolgen van het gegeven ontslag ongedaan te maken in de zin dat zij alsnog haar loon krijgt over de periode tot de einddatum van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Voor toewijzing van die loonvordering is in hoger beroep noodzakelijk dat het hof de arbeidsovereenkomst herstelt (en niet zoals in eerste aanleg de opzegging vernietigt). Alhoewel [appellante] dit dus niet correct in haar petitum heeft opgenomen, zal het hof het verzoek tot vernietiging van de opzegging in haar petitum gelet op het voorgaande verstaan als een verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst. Daarbij is van belang dat gelet op de inhoud van de processtukken en de stellingen van [appellante] voor Coolways ook redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat dit het doel van [appellante] ’ hoger beroep was. Coolways heeft zich ook, subsidiair, inhoudelijk verweerd tegen de inhoudelijke bezwaren van [appellante] tegen de bestreden beschikking zodat zij niet in haar mogelijkheid tot het voeren van verweer geacht kan worden te zijn geschaad. Het geeft te denken dat de advocaat van [appellante] zelfs desgevraagd op de mondelinge behandeling geen toereikende toelichting heeft kunnen geven op het hoe en waarom het petitum in hoger beroep zo is geformuleerd, althans hoe dit in het licht van wat artikel 7:683 lid 3 BW bepaalt, moet worden begrepen. Maar nu Coolways in dit geval niet in haar procesrechtelijke belangen geacht kan worden te zijn geschaad, is het hof van oordeel dat het belang van [appellante] om het petitum zodanig uit te leggen dat haar hoger beroep inhoudelijk kan worden beoordeeld, prevaleert.
3.4.
Voor de volledigheid merkt het hof ten slotte op dat een wijziging van het petitum, zoals opgenomen in de spreekaantekeningen van de advocaat van [appellante] voor de mondelinge behandeling bij het hof, niet mogelijk is. [appellante] heeft daarbij in plaats van vernietiging en betaling van loon verzocht om haar een billijke vergoeding toe te kennen. Maar dat is in strijd met de tweeconclusieregel die in hoger beroep geldt, en er doet zich geen situatie voor die een uitzondering op die regel rechtvaardigt. Dat laat overigens onverlet dat het hof op grond van artikel 7:683 lid 3 BW ook ambtshalve een billijke vergoeding kan toekennen, in plaats van de arbeidsovereenkomst te (laten) herstellen.
3.5.
De conclusie van het voorgaande is dat het hof het niet-ontvankelijkheidsverweer van Coolways verwerpt. Daarmee komt het hof toe aan een inhoudelijke beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet.
Coolways mocht [appellante] op staande voet ontslaan
3.6.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is elk van de partijen bevoegd om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij (artikel 7:677 lid 1 BW). Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging, maar moeten ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, in de afweging worden betrokken. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals haar leeftijd en de gevolgen die een ontslag voor haar zullen hebben. Ook als deze gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
3.7.
Coolways draagt als werkgever de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan van (een) dringende reden(en) die het ontslag op staande voet rechtvaardigen. Volgens Coolways is [appellante] ontslagen wegens haar verbale en fysieke bedreigingen en intimiderende houding. Dit ontslag is op 14 augustus 2024 mondeling aan haar verleend en vervolgens de dag daarna per brief bevestigd, aldus Coolways. [appellante] brengt daartegenin dat Coolways haar vanwege andere redenen heeft ontslagen, namelijk omdat zij i) is weggegaan na een gesprek over haar agressieve gedrag, en ii) spullen die aan een ander toebehoren niet heeft teruggegeven. Daartoe wijst zij op het Whatsappbericht dat de ceo van Coolways, de heer [naam2] (hierna: [naam2] ) op 14 augustus 2024 aan haar heeft gestuurd, Daarin staat:

You left after an argument about your aggressive behavior and the fact that you do not want to return property belonging to others. Therefore I will mention this again: you are fired with cause.”
[appellante] is, zo begrijpt het hof, daarbij van mening dat de ontslaggronden met dit bericht gefixeerd zijn. De ontslagbrief die Coolways de volgende dag aan [appellante] heeft gestuurd is daarmee volgens haar niet (langer) relevant voor zover het gaat om de redenen die aan het ontslag ten grondslag zijn gelegd. En de redenen opgenomen in het Whatsappbericht rechtvaardigen geen ontslag op staande voet, aldus [appellante] . Dit verweer faalt.
3.8.
Uit bovenstaand Whatsappbericht waar [appellante] zich op beroept, kan worden opgemaakt dat i) er een gesprek tussen [naam2] en [appellante] heeft plaatsgevonden over haar agressieve gedrag, ii) [appellante] daarna is vertrokken, en iii) zij voordat dit bericht is verstuurd, is ontslagen. De link die [appellante] legt tussen het ontslag op staande voet én haar vertrek leest het hof hier niet in. [appellante] heeft geen andere feiten of omstandigheden aangedragen op basis waarvan dat alsnog zou moeten worden aangenomen. Daartoe acht het hof het volgende redengevend.
[naam2] schrijft in zijn Whatsappberichten van 14 augustus 2024 onder meer: “
Therefore I will mention thisagain: you are fired with cause.” en
The letter you will get will repeat what I told youprior to your departure[onderstreping hof]
(…).” Dat ondersteunt het standpunt van Coolways dat [naam2] [appellante] in het gesprek mondeling heeft ontslagen. Coolways heeft haar stelling op dit punt verder onderbouwd met de verklaringen van twee collega’s van [appellante] . Zij verklaren allebei dat [appellante] toen zij uit het gesprek kwam tegen haar leidinggevende heeft gezegd: “
door jou ben ik ontslagen”. In haar beroepschrift erkent [appellante] ook dat zij dit na het gesprek heeft gezegd. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft zij dit weliswaar alsnog ontkend, maar gelet op het voorgaande, is dat een onvoldoende concrete betwisting. Aangenomen moet dus worden dat [naam2] [appellante] tijdens het gesprek op 14 augustus 2024 op staande voet heeft ontslagen. Daarmee valt zonder nadere toelichting, die [appellante] ook desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling bij het hof niet heeft gegeven, niet in te zien hoe een feit dat zich ná dat gesprek heeft voorgedaan (namelijk haar vertrek) aan het ontslag dat ín het gesprek is gegeven ten grondslag kan zijn gelegd. Het ligt ook niet in de rede om een werknemer te ontslaan niet vanwege de inhoud van het gesprek, te weten het agressieve gedrag dat ter discussie is gesteld, maar vanwege het na dit gesprek vertrekken. In ieder geval had het op de weg van [appellante] gelegen om nader toe te lichten waarom dat vertrek voor Coolways aanleiding zou vormen om haar op basis daarvan op staande voet te ontslaan. Voor zover zij dat heeft willen doen door te betogen dat het gesprek op 14 augustus 2024 over iets heel anders ging, namelijk het feit dat zij naar de huisarts moest en [naam2] daar geen toestemming voor wilde geven, gaat het hof daaraan voorbij. Nog los van het gegeven dat in het betreffende Whatsappbericht zelf expliciet wordt vermeld dat het gesprek ging over [appellante] ’ agressieve gedrag, zijn daar ook overigens onvoldoende aanknopingspunten voor. Zo heeft [naam2] tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat hij werknemers van Coolways juist bijstand verleent bij het maken van medische afspraken. Dit omdat Coolways er, mede gelet op het personeelstekort en haar productieproces, groot belang bij heeft dat haar werknemers, voor zover zij iets mankeren, zo snel mogelijk worden geholpen en weer inzetbaar zijn. Ook valt niet in te zien waarom [appellante] haar leidinggevende direct na afloop van het gesprek een verwijt zou maken van het feit dat zij ontslagen is als het over dit doktersbezoek ging waar [naam2] het niet mee eens zou zijn. Verder schrijft [appellante] pas rond 16.00 uur in het Whatsapp-gesprek van 14 augustus 2024 aan [naam2] dat ze een afspraak bij de dokter had, wat de indruk wekt dat [naam2] daarvoor nog niet op de hoogte was van het feit dat ze naar de dokter moest. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, vallen deze omstandigheden en de verwijzing in het Whatsappbericht in kwestie niet te rijmen met de stelling van [appellante] dat het gesprek over een voorgenomen doktersbezoek ging.
3.9.
De conclusie van het voorgaande is dat tot uitgangspunt strekt dat Coolways het agressieve gedrag van [appellante] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd dat haar in het gesprek op 14 augustus 2024 mondeling is verleend, en niet het vertrek van [appellante] ná dit gesprek. Daarmee is de vraag of de ontslaggronden met het Whatsappbericht van [naam2] aan [appellante] zijn gefixeerd, niet langer relevant. De brief waarin het ontslag wordt bevestigd, vermeldt namelijk diezelfde ontslaggrond en breidt deze, anders dan [appellante] betoogt, niet uit. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking dus de juiste ontslaggrond inhoudelijk beoordeeld.
3.10.
De kantonrechter heeft ook uitgebreid gemotiveerd waarom deze ontslaggrond een ontslag op staande voet naar haar oordeel rechtvaardigde, met andere woorden dat er daarmee sprake was van een dringende reden. [appellante] geeft in haar beroepschrift aan dat zij het met de betreffende rechtsoverwegingen waarin deze motivering is opgenomen (te weten r.o. 3.5, 3.6 en 3.7 van de bestreden beschikking) niet eens is. Dat bezwaar is er enerzijds (wederom) op gebaseerd dat de kantonrechter ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat het agressieve gedrag van [appellante] aan het ontslag ten grondslag is gelegd. Gelet op wat daarover hiervoor is overwogen, gaat dat bezwaar niet op. Anderzijds betwist [appellante] dat zij zich onacceptabel heeft gedragen. Maar de enige onderbouwing die zij daarvoor geeft is dat de kantonrechter haar oordeel dat [appellante] zich onacceptabel heeft gedragen ten onrechte (alleen) baseert op de verklaringen van haar twee collega’s. En aan die verklaringen kan volgens [appellante] geen waarde worden gehecht omdat zij als werkneemsters van Coolways afhankelijk van Coolways zijn. Daar volgt het hof [appellante] niet in. Los van het argument dat de betreffende collega’s in dienst en daarmee in zekere mate afhankelijk zijn van Coolways, heeft [appellante] niet concreet gemaakt op welke punten de verklaringen van de twee collega’s niet kloppen. Dit terwijl de verklaringen van de collega’s consistent met elkaar en met het door [naam2] opgestelde gespreksverslag van 14 augustus 2024 zijn. Eén van de twee collega’s, [appellante] ’ leidinggevende, heeft ook strafrechtelijk aangifte tegen [appellante] gedaan. In die strafrechtelijke aangifte verklaart de leidinggevende ook op dezelfde manier. Daarbij komt dat gesteld noch gebleken is dat Coolways er belang bij had om [appellante] (op onheuse gronden) op staande voet te ontslaan. Integendeel, Coolways heeft meermaals bevestigd dat zij inhoudelijk zeer tevreden was over de manier waarop [appellante] haar werkzaamheden verrichtte. Zeker gelet op het personeelstekort was er voor haar geen reden om afscheid van [appellante] te willen nemen, zo heeft [naam2] ter zitting bij het hof verklaard. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is er dus ook geen aanleiding om aan te nemen dat Coolways de betreffende werknemers onder druk zou hebben gezet om in strijd met de waarheid te verklaren. Tegenover dit alles staat alleen de blote betwisting van [appellante] dat zij zich onacceptabel heeft gedragen. Dat is onvoldoende. Met de kantonrechter is het hof dan ook van oordeel dat het verwijt dat Coolways [appellante] maakt over verbale en fysieke bedreigingen en een intimiderende houding terecht is. Ook rechtvaardigt dit een ontslag op staande voet. Het hof verwijst in dit kader naar r.o. 3.7 van de bestreden beschikking, verenigt zich met dit oordeel van de kantonrechter en maakt dat tot het zijne.
3.11.
Voor zover [appellante] betoogt dat haar persoonlijke omstandigheden maken dat ontslag op staande voet een te zware remedie is, gaat het hof daaraan voorbij. [appellante] heeft namelijk geen concrete persoonlijke omstandigheden genoemd die het hof in dit kader bij zijn beoordeling moet betrekken.
3.12.
De slotsom van het voorgaande is dat Coolways [appellante] terecht op staande voet heeft ontslagen. De verzoeken van [appellante] zullen dus worden afgewezen.
3.13.
Het verzoek van Coolways om [appellante] te veroordelen tot betaling van haar werkelijke proceskosten bij de kantonrechter en in hoger beroep, zal het hof afwijzen. Artikel 241 Rv bepaalt dat in beginsel geen vergoeding voor de werkelijke proceskosten
open staat, maar dat een forfaitair liquidatietarief geldt. Alleen in bijzondere omstandigheden, in het geval van misbruik van procesrecht of van onrechtmatig handelen door het (zonder enige grond) aanspannen van een procedure door één van de partijen, is afwijking van deze regel mogelijk. [2] Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen past terughoudendheid. Het enkele feit dat een werknemer, zonder succes, een ontslag op staande voet in eerste aanleg én in hoger beroep aanvecht en/of de advocaat daarbij onzorgvuldig is in het formuleren van het petitum, levert nog geen misbruik van procesrecht of een onrechtmatige daad op.
De conclusie
3.14.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
3.15.
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
verwerpt het hoger beroep van [appellante] ;
4.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van Coolways:
€ 827,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van Coolways (2 procespunten x het tarief II);
4.7.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.13.
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.W.J.M. Kemperink, M.P.C.J. van Bavel en C.C. Oberman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2025.

Voetnoten

1.HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5010, NJ 2006/443, m.nt. G. van Solinge, rov. 3.5
2.HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828.