In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld had de waarde van de woning vastgesteld op € 355.000 per waardepeildatum 1 januari 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, met een eigen conclusie van € 310.000. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 2 juli 2025 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn echtgenote, terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door een taxateur. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende tegen de vastgestelde waarde beoordeeld, waaronder de onderhoudstoestand van de woning en de vergelijkbaarheid met andere woningen in de buurt. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de vergelijkingsobjecten adequaat waren. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.