ECLI:NL:GHARL:2025:44

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
200.327.347
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude bij inboedelverzekering leidt tot verval van uitkeringsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen ASR Schadeverzekering N.V. en een particuliere verzekerde, hierna aangeduid als [geïntimeerde]. De kern van het geschil betreft de vraag of ASR terecht een verzekeringsuitkering heeft teruggevorderd van [geïntimeerde] naar aanleiding van een brand in zijn bedrijfspand. Het hof oordeelt dat ASR de uitkering op basis van de inboedelverzekering terecht heeft teruggevorderd, omdat er sprake was van fraude. De rechtbank had eerder de vorderingen van ASR afgewezen, maar het hof komt tot de conclusie dat de frauduleuze handelingen van [geïntimeerde] voldoende zijn aangetoond. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] onjuiste informatie heeft verstrekt over de inboedel en dat hij opzettelijk heeft geprobeerd ASR te misleiden om een hogere uitkering te verkrijgen. De rechtbank had de bewijsvoering van ASR terzijde gelegd op grond van schending van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek, maar het hof oordeelt dat de schending niet zo ernstig was dat het bewijs niet gebruikt kon worden. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verklaart voor recht dat [geïntimeerde] zijn mededelingsplicht niet is nagekomen, waardoor zijn recht op uitkering is komen te vervallen. ASR wordt in het gelijk gesteld en [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van de ontvangen uitkering en een deel van de onderzoekskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.347
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 402822)
Arrest van 7 januari 2025
in de zaak van:
ASR Schadeverzekering N.V.,
die is gevestigd in Utrecht,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: ASR,
advocaat: mr. W. Knoester,
tegen:
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W. van Dijk

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Na het tussenarrest van 6 februari 2024 heeft ASR een akte genomen, is namens [geïntimeerde] het verstek gezuiverd en heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord genomen. Vervolgens heeft op 6 november 2024 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt. Partijen hebben arrest gevraagd. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

Het gaat in deze zaak om de vraag of ASR terecht van [geïntimeerde] een verzekeringsuitkering heeft teruggevorderd en [geïntimeerde] heeft laten opnemen in diverse registers. Het hof is van oordeel dat een uitkering op grond van de opstalverzekering niet en een uitkering op grond van de inboedelverzekering wel terecht is teruggevorderd. Omdat sprake is van fraude bij de claim onder de inboedelverzekering, is de opname in de registers terecht geweest. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot deze beslissingen is gekomen.

3.De feiten

3.1
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.14) van het bestreden vonnis van 8 maart 2023 (ECLI:NL:RBGEL:2023:1202) een aantal tussen partijen vaststaande feiten opgesomd. Gecorrigeerd en aangevuld met enkele in hoger beroep gebleken feiten, staat het volgende tussen partijen vast.
3.2
In februari 2019 is het bedrijfspand van [geïntimeerde] in [plaats1] door brand verwoest.
3.3
Op 15 maart 2019 heeft [geïntimeerde] bij ASR onder meer een Woonhuisverzekering (hierna: Gebouwenverzekering) en een Inboedelverzekering afgesloten.
3.4
Op deze overeenkomsten zijn van toepassing de Algemene voorwaarden VP 2018-01 (hierna: de algemene voorwaarden) alsmede de volgende bijzondere voorwaarden: de Voorwaarden verzekering Woonhuis VP WH 2018-01 en de Voorwaarden verzekering Inboedel VP IB 2018-01.
3.5
Artikel 6 van de algemene voorwaarden luidt als volgt:

In welke bijzondere situaties hebt u geen recht op vergoeding?
(…)
6.2
Als u fraude pleegt
Vertrouwen is één van de uitgangspunten van verzekeren. Dit vertrouwen wordt soms misbruikt door fraude te plegen. Met fraude bedoelen wij bijvoorbeeld:
- niet eerlijk vertellen wat er is gebeurd;
- bedragen van nota’s veranderen;
- meer claimen dan de geleden schade;
(…)
Bij fraude nemen wij de volgende maatregelen:
(…)
- Wij vergoeden de schade niet en reeds uitgekeerde schadevergoedingen vorderen wij terug. Dit geldt ook voor een schade die u claimt op een andere verzekering voor dezelfde gebeurtenis.
(…)
- Wij vorderen gemaakte kosten terug.
- Wij nemen de gegevens op in ons incidentenregister. Dit is een eigen register waarin alleen bevoegde medewerkers van a.s.r. kunnen kijken.
- Wij plaatsen de gegevens van de klant die fraude heeft gepleegd in één of meer registers. Andere verzekeraars kunnen deze gegevens raadplegen via de Stichting CIS (…).”
3.6
Artikel 6 van beide sets bijzondere voorwaarden luidt als volgt:
“6.1
Uw verplichtingen
De juiste gegevens opgeven
U bent verplicht om bij het aanvragen en wijzigen van de verzekering en bij schade de juiste gegevens te verstrekken.
(…)
6.2
Gevolgen als u zich niet aan uw verplichtingen houdt
Houdt u zich niet aan de verplichtingen en schaadt u onze belangen? Dan vergoeden wij uw schade niet. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als u beschadigde zaken hebt weggegooid en wij de schade niet meer kunnen vaststellen.
Ontdekken wij achteraf dat de gegevens op uw aanvraag, wijzigingsverzoek, polisblad of schademelding niet kloppen, dan kan dat gevolgen hebben voor de schadevergoeding en de voortzetting van de verzekering (…).”
3.7
In de nacht van 29 op 30 mei 2019 heeft er een brand gewoed in de schuur achter de woning van [geïntimeerde] in [woonplaats1] . In die schuur was onder andere het kantoor van [geïntimeerde] gevestigd. De schuur (met de zich daarin bevindende inboedel) is geheel uitgebrand.
3.8
De schade is door de schade-experts van beide partijen geïnventariseerd. De deskundigen hebben de schade aan de schuur gezamenlijk vastgesteld op een bedrag van
€ 354.796,73. De schade aan de inboedel hebben zij vastgesteld op een bedrag van
€ 71.470,00, een en ander zoals neergelegd in twee aktes van taxatie.
3.9
ASR heeft de schade aan de inboedel in 2 tranches aan [geïntimeerde] vergoed.
3.1
Met betrekking tot de schade aan de schuur heeft ASR aan [geïntimeerde] in een e-mail van 14 november 2019 een afwikkelingsbrief toegezonden, waarin onder meer het volgende wordt vermeld:
“2. Van de schade aan de opstal en het vervangen van de fundering wordt eerst 50% betaald. Vervolgbetalingen vinden plaats naarmate de herbouw en het vervangen vordert en de herbouwnota’s door ons zijn ontvangen. De totale vergoeding bedraagt nooit meer dan de werkelijke gemaakte kosten met een maximum van het vastgestelde schadebedrag.
(…)
Welk bedrag wordt nu uitgekeerd?
Gelet op het voorgaande komt het volgende bedrag voor vergoeding in aanmerking:
• Opstal (op basis van herbouw) 50% van € 337.839,87= € 168.919,87
(…)
• Vervangen fundering 50% van € 10.000,00 = € 5.000,00
(…)
Indien de nota’s deze eerste betaling van € 168.919,87 respectievelijk € 5.000,00 te boven gaan, kan aanvullend betaald worden (…).”
3.11
ASR heeft daarop een bedrag van € 173.919,87 aan [geïntimeerde] betaald.
3.12
ASR heeft vervolgens aan [geïntimeerde] gevraagd om de nota’s aan te leveren met betrekking tot de herbouw van de schuur.
3.13
In januari 2020 ontving ASR via de assurantietussenpersoon van [geïntimeerde] een tip van iemand die zich voordeed als [naam1] . Die tip bevatte enkele belastende verklaringen over “fraudepraktijken” van [geïntimeerde] (laten maken van valse facturen) en het gerucht dat de brand is aangestoken. Voor ASR is dat reden geweest om onderzoeksbureau I-Tek in te schakelen. Een onderzoeker van I-Tek heeft enkele keren met de tipgever gesproken.
3.14
Op 16 april 2020 heeft [geïntimeerde] drie nota’s met een totale waarde van € 359.572,00 aan ASR verstuurd. Al deze nota’s waren gericht aan [geïntimeerde] en waren afkomstig van VTD project B.V. (hierna: VTD Project), een vennootschap waarvan [geïntimeerde] indirect enig aandeelhouder en directeur is.
3.15
I-Tek heeft op 24 april 2020 en op 5 november 2020 een bezoek aan [geïntimeerde] gebracht. Verder heeft I-Tek informatie bij derden ingewonnen met betrekking tot de als verloren opgegeven inboedelgoederen.
3.16
Op 9 februari 2021 heeft I-Tek [geïntimeerde] geconfronteerd met haar bevindingen. Van haar onderzoek en de reactie van [geïntimeerde] op haar bevindingen heeft I-Tek op
30 november 2021 een rapport opgemaakt.
3.17
Bij brief van 6 december 2021 heeft ASR aan [geïntimeerde] het volgende medegedeeld:
“I-TEK heeft diverse gesprekken met u en verschillende relaties van u gevoerd. De bevindingen van I-TEK zijn verwerkt in bijgevoegd rapport (…). Hoewel u, zo lezen wij aan het einde van uw verklaring van 9 februari 2021, stelt dat u niet zou hebben gepoogd a.s.r. meer te laten betalen dan waar u recht op had, volgt het tegendeel uit het rapport van I-TEK. De onderzoeksresultaten laten geen andere conclusie toe dan dat u roerende zaken hebt geclaimd waarover u ten tijde van de brand niet meer of nog niet beschikte, of überhaupt nooit hebt beschikt. Verder blijkt uit het onderzoek dat onbeschadigde zaken toch als verloren zijn opgegeven en bewust onjuiste aankoopdata zijn opgegeven. Bovendien hebt u facturen opgesteld waarmee de schijn is gewekt dat de daarop vermelde werkzaamheden reeds waren uitgevoerd, terwijl dat niet het geval was (en ook nooit zou gaan gebeuren voor het bedrag op de factuur). Dit alles met het kennelijke doel om de resterende 50% uitgekeerd te krijgen. Het bovenstaande brengt ons tot de conclusie dat u ons niet juist hebt ingelicht en dat dit is gebeurd met het oogmerk om een hogere uitkering te krijgen dan waar u recht op had.”
In deze brief vordert ASR van [geïntimeerde] terugbetaling van de aan hem uitgekeerde bedragen alsmede maakt ASR jegens [geïntimeerde] aanspraak op vergoeding van de door
I-Tek aan ASR in rekening gebrachte kosten van het onderzoek ad € 30.340,75.
Tevens maakt ASR melding van het feit dat zij de persoonsgegevens van [geïntimeerde] heeft opgenomen in haar Gebeurtenissenadministratie, in het daaraan gekoppelde Interne Verwijzingsregister, in haar Incidentenregister alsmede in het daaraan gekoppelde Externe Verwijzingsregister van de Stichting CIS.
Tot slot meldt ASR dat onder meer de Gebouwenverzekering en de Inboedelverzekering begin 2020 door haar zijn opgezegd.
3.18
ASR heeft op 21 maart 2022 ten laste van [geïntimeerde] conservatoir beslag gelegd op een aantal registergoederen.
3.19
Op 6 januari 2023 is de ex partner van [geïntimeerde] , mevrouw [naam2] , strafrechtelijk veroordeeld voor onder meer stalking van [geïntimeerde] , die volgens de tenlastelegging onder andere bestond uit:
“- een of meer bedrijven waarmee die [geïntimeerde] zaken doet te benaderen (per telefoon en/of met een of meer e-mailadressen waaronder [naam1] @gmail.com en/of daarbij voornoemde bedrijven op de hoogte stellen van belastende informatie over die [geïntimeerde] /of zijn bedrijf/bedrijven (onder meet dat die [geïntimeerde] niet kan betalen en/of failliet gaat) en/of
- (de tussenpersoon van) de verzekeringsmaatschappij waarbij die [geïntimeerde] aangesloten is, te benaderen en/of daarbij aan te geven dat die [geïntimeerde] gefraudeerd heeft (…)”.
3.2
Ten tijde van de afwikkeling van de brandschade gold voor verzekeraars als ASR bij wijze van zelfregulering de zogenoemde Gedragscode Persoonlijk Onderzoek van het Verbond van Verzekeraars van 21 december 2011 (hierna: de Gedragscode).
De Gedragscode is erop gericht om personen naar wie een persoonlijk onderzoek wordt ingesteld te beschermen tegen onnodige inbreuken op hun persoonlijke levenssfeer en om de gedragingen van verzekeringsmaatschappijen op dit gebied toetsbaar te maken. De Gedragscode stelt de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit centraal. Proportionaliteit wordt in de definitiebepalingen van de Gedragscode als volgt omschreven: “Afweging dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene niet onevenredig mag zijn in relatie tot het doel van de beoogde gegevensbescherming.” Subsidiariteit wordt omschreven als: “Afweging of het doel van het persoonlijk onderzoek (en de daarbij te hanteren bijzondere onderzoeksmethoden en -middelen) in redelijkheid niet op een andere voor betrokkene minder nadelige wijze kan worden bereikt.” De begrippen worden verder uitgewerkt in de artikelen 2 en 3.
Op grond van artikel 1 van de Gedragscode kan een persoonlijk onderzoek worden ingesteld als onder meer bij de verzekeraar gerede twijfel is ontstaan over de juistheid of volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek, zodanig dat bij de verzekeraar een redelijk vermoeden van fraude is ontstaan.
In artikel 7 worden het interviewen van de betrokkene en het inwinnen van informatie bij derden als onderzoeksmethode genoemd waarvan bij een persoonlijk onderzoek gebruik kan worden gemaakt.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1
ASR heeft primaire en subsidiaire verklaringen voor recht en veroordelingen gevorderd, zoals die blijken uit het bestreden vonnis. Volgens ASR heeft [geïntimeerde] fraude gepleegd. Zij beriep zich bij de rechtbank primair op verval van het recht op uitkeringen conform artikel 7:941 lid 5 BW en daaruit voortvloeiende onverschuldigde betaling Subsidiair stelde zij schade te hebben geleden gelijk aan de gemaakte onderzoekskosten ad € 30.340,75, welke schade in mindering moet komen op de gedane uitkeringen ex artikel 7:941 lid 3 BW.
4.2
[geïntimeerde] heeft de vorderingen van ASR bestreden en van zijn kant gevorderd (a) ongedaanmaking van de registraties in de registers en (b) ongedaanmaking van de beëindiging van de verzekeringen door ASR.
4.3
De rechtbank heeft de vorderingen van ASR en vordering (b) van [geïntimeerde] afgewezen en vordering (a) van [geïntimeerde] toegewezen. Volgens de rechtbank heeft ASR in strijd gehandeld met de Gedragscode en dient het aldus verkregen onrechtmatige bewijs terzijde te worden gelegd. De rechtbank heeft ASR niet tot verdere bewijslevering toegelaten. De opzegging van de verzekeringen stond volgens de rechtbank los van de fraude.

5.De vorderingen in hoger beroep

5.1
ASR heeft haar vordering gewijzigd en wil dat die gewijzigde vordering in hoger beroep alsnog wordt toegewezen en dat de vordering van [geïntimeerde] tot ongedaanmaking van de registraties alsnog wordt afgewezen. De gewijzigde vordering van ASR luidt:
  • Primairvoor recht te verklaren dat [geïntimeerde] jegens ASR zijn mededelingsplicht niet is nagekomen met het opzet ASR te misleiden, en daarom op grond van de overeenkomst en/of de wet (art. 7:941 lid 5 BW) het recht van [geïntimeerde] op een uitkering uit hoofde van de Gebouwen- en/of de Inboedelverzekering als gevolg van de brand van 29/30 mei 2019, is komen te vervallen, en;
  • [geïntimeerde] te veroordelen tot (terug)betaling aan ASR van € 245.389.87, te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van betaling door ASR aan [geïntimeerde] tot de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met een bedrag van € 30.340,75 vanwege gemaakte onderzoekskosten, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2021 tot de dag der algehele voldoening;
  • Subsidiairvoor recht te verklaren dat [geïntimeerde] jegens ASR zijn mededelingsplicht niet is nagekomen, en daarom op grond van de overeenkomst en/of de wet (art. 7:941 lid 4 BW) het recht van [geïntimeerde] op een uitkering uit hoofde van de Gebouwen- en/of Inboedelverzekering als gevolg van de brand van 29/30 mei 2019, is komen te vervallen, en;
  • [geïntimeerde] te veroordelen tot (terug)betaling aan ASR van € 245.389.87, te
vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van betaling door ASR aan [geïntimeerde]
tot de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met een bedrag van € 30.340,75 vanwege gemaakte onderzoekskosten, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2021 tot de dag der algehele voldoening;
-
Meer subsidiairvoor recht te verklaren dat [geïntimeerde] jegens ASR zijn
mededelingsplicht niet is nagekomen, en ASR als gevolg daarvan schade heeft geleden, welke schade wordt begroot op de door l-Tek gemaakte kosten ad € 30.340,75, en ASR de uitkering aan [geïntimeerde] ex art. 7:941 lid 3 BW mag verminderen met deze door haar geleden schade;
  • Primair en subsidiair en meer subsidiair [geïntimeerde] te veroordelen tot het betalen van de kosten verband houdend met het gelegde beslag ad € 417,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2021 tot de dag der algehele voldoening;
  • Al het voorgaande te voldoen binnen 14 dagen na de uitspraak in hoger beroep.
5.2
Het hof zal uitgaan van deze gewijzigde eis, omdat [geïntimeerde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de eiswijziging en het hof ook ambtshalve geen beletselen daarvoor ziet.
5.3
[geïntimeerde] heeft zelf geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld tegen de beslissing tot afwijzing van zijn vordering tot ongedaanmaking van de beëindiging van de verzekeringen, zodat die beslissing in stand blijft.

6.De beoordeling in hoger beroep

De bewijswaarde van het rapport van I-Tek
6.1
Met haar tweede grief bestrijdt ASR het oordeel van de rechtbank dat, kort gezegd, aan de bevindingen van I-Tek voorbij moet worden gegaan, omdat wegens schending van de Gedragscode sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. De rechtbank is bij dit oordeel ervan uitgegaan dat ASR I-Tek heeft ingeschakeld omdat [geïntimeerde] nalatig bleef met het aanleveren van nota’s met betrekking tot de herbouw van de schuur (r.o. 2.9 van het vonnis). In hoger beroep is dat feitelijk uitgangspunt onjuist gebleken: I-Tek is ingeschakeld vanwege de tip van de tipgeefster (zie r.o. 3.13 van dit arrest). Of I-Tek vervolgens direct in januari 2020 een persoonlijk onderzoek als bedoeld in de Gedragscode heeft gestart, zoals [geïntimeerde] meent of eerst in oktober/november 2020, zoals ASR meent, maakt niet uit. Want het hof volgt ASR in haar standpunt dat zij in januari 2020 op basis van de informatie van de tipgeefster een redelijk vermoeden van fraude mocht hebben.
6.2
De informatie van de tipgeefster was immers verontrustend en duidt op fraude. ASR had toen nog geen enkele aanwijzing waarom zij deze informatie niet betrouwbaar mocht achten. I-Tek heeft meerdere gesprekken met de tipgeefster gevoerd om te checken of zij geloofwaardig was. Dat er op dat moment een aanleiding bestond voor verder “screenen” van de tipgeefster heeft [geïntimeerde] niet onderbouwd. Het afleggen van locatiebezoeken, het bevragen van de verzekerde en inwinnen van informatie bij leveranciers acht het hof proportionele maatregelen om dit vermoeden van fraude te onderzoeken. Ook laten zich geen andere minder ingrijpende middelen bedenken. Daarom is er geen strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Deze twee beginselen zijn de belangrijkste voorwaarden uit de Gedragscode, die dus niet geschonden zijn. Wel is er strijd met enkele aanvullende bepalingen uit de Gedragscode (zoals die over verslaglegging van de beslissing tot instellen van het persoonlijk onderzoek en het vooraf informeren van de verzekerde), maar dat zijn schendingen waaraan minder gewicht toekomt. Verder vormt het ingezette middel (interview met de verzekerde en navraag doen bij leveranciers) een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Gelet op de geringe mate van schending van de Gedragscode en gelet op de beperkte inbreuk die is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer, waarbij de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit wel in acht zijn genomen, is dit geval in onvoldoende mate sprake van bijzondere omstandigheden die een uitzondering kunnen rechtvaardigen op de regel dat onrechtmatig verkregen bewijs door de civiele rechter niet terzijde wordt geschoven, ook als daarbij wordt meegewogen dat de Gedragscode is gebaseerd op zelfregulering. Het hof verwijst naar het beslissingskader uit het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942.
6.3
De tweede grief van ASR slaagt dus. Dit betekent dat het hof mede op basis van het rapport van I-Tek zal onderzoeken of de vorderingen toewijsbaar zijn. Het hof zal daarbij achtereenvolgens bespreken de opstal, de inboedel, de kosten van I-Tek en de registraties.
Opstal
6.4
Volgens ASR heeft [geïntimeerde] wat betreft de schade aan de opstal (de schuur) onjuiste mededelingen aan haar gedaan. Het gaat daarbij, zo volgt ook uit de brief van 6 december 2021, met name om de toezending door [geïntimeerde] van de drie aan hem gerichte facturen van VTD Project (zie r.o. 3.14). Die facturen wekten volgens ASR de onjuiste indruk dat bepaalde werkzaamheden al waren uitgevoerd. [geïntimeerde] heeft dit volgens ASR opzettelijk gedaan met het oogmerk een hogere verzekeringsuitkering te verkrijgen. De bedoeling was namelijk uitkering te verkrijgen van de resterende 50% van de schade, waarop recht bestaat als de herbouw vordert en meer kosten worden gemaakt dan de al uitgekeerde eerste 50% van de schade, aldus ASR. In de processtukken zijn daarnaast (niet in bedoelde brief genoemde) andere verwijten te lezen. Het hof komt daar zo op terug, maar zal nu eerst stilstaan bij de drie facturen.
6.5
Tussen partijen staat vast dat er voorafgaand aan het toezenden van de drie facturen contact is geweest tussen [geïntimeerde] en de heer [naam3] , de schadebehandelaar bij ASR. Dat gesprek ging erover dat [geïntimeerde] de tweede helft van de uitkering wenste te ontvangen om een nieuwe schuur te kunnen bouwen, waarbij [naam3] heeft aangegeven dat daarvoor nota’s nodig zijn. [geïntimeerde] zegt dat hij hieruit heeft begrepen dat ASR facturen nodig had om de uitkering van de tweede 50% mogelijk te maken en dat dit ook pro forma facturen konden zijn van zijn eigen bedrijven aan hemzelf, zodat hij vervolgens met de te ontvangen gelden de herbouw van de schuur zou kunnen bekostigen. Die werkzaamheden zou hij dan zoveel mogelijk in eigen beheer gaan uitvoeren. Daarbij was van belang dat [geïntimeerde] bij een leverancier in Turkije een complete prefab schuur wilde bestellen en deze schuur vooraf geheel betaald moest worden. Een van de drie facturen had daarop betrekking en bijgesloten was de offerte van het Turkse bedrijf. ASR ontkent dat met [geïntimeerde] is besproken dat hij pro forma facturen mocht sturen en dat hij werkzaamheden (deels) in eigen beheer zou laten doen. Als klopt wat ASR zegt, dan blijft de mogelijkheid bestaan dat op dit punt sprake is geweest van een misverstand aan de kant van [geïntimeerde] en dat hij dus daadwerkelijk in de veronderstelling was dat wat hij deed de goedkeuring had van ASR. Gelet hierop lag het op de weg van ASR te onderbouwen dat [geïntimeerde] hier opzettelijk de valse indruk heeft willen wekken alsof de schuur al geleverd was. Naar het oordeel van het hof heeft ASR dat in onvoldoende mate gedaan.
6.6
Wat betreft de andere twee facturen geldt het volgende. Eén van die twee facturen ziet op onder meer de levering van een warmtepomp. Volgens [geïntimeerde] is die daadwerkelijk geleverd en opgeslagen bij een fabriek in Rosmalen, in afwachting van de verdere bouw. Dit heeft hij ook aan I-Tek verklaard. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is namens ASR op de vraag of I-Tek dit heeft gecheckt ontkennend geantwoord, althans dat ASR dit onbekend is. Daarmee is naar het oordeel van het hof onvoldoende door ASR onderbouwd dat de factuur inzake de warmtepomp een onjuiste inlichting bevat.
6.7
De tweede en derde factuur zien verder op posten als graafwerk, riolering en straatwerk. Vaststaat dat de medewerkers van I-Tek tijdens hun bezoek op 24 april 2020 hebben waargenomen dat medewerkers van [geïntimeerde] bezig waren met graafwerk. In het rapport wordt daarover opgemerkt:
“Verzekerde begeleidde rapporteurs na het interview naar hun auto en verklaarde dat er druk werd gewerkt aan de herbouw van de schuur. De schuur werd nu herbouwd aan de linkerzijde van de woning vanaf de weg gezien, waarna hij enkele van zijn medewerkers aanwees die bezig waren met het graven van de fundering van de schuur.”
In het licht daarvan heeft ASR onvoldoende onderbouwd dat deze factuurposten in strijd met de werkelijkheid zien op reeds uitgevoerde of aangevangen werkzaamheden. Voor zover ASR bedoelt dat deze door I-Tek waargenomen werkzaamheden niet relevant zijn omdat [geïntimeerde] de schuur niet links van de woning mocht terugbouwen (want op een andere plaats dan waar de schuur voor de brand stond) en/of omdat [geïntimeerde] ten onrechte meende dat hij twee schuren mocht terugbouwen (waaronder een kapschuur links van de woning) geldt het volgende. Als dit al opgaat, brengt dat mee dat [geïntimeerde] voor die wijze van herbouw geen aanspraak kon maken op een verzekeringsuitkering. Dat wil echter nog niet zeggen dat [geïntimeerde] ASR op dit punt opzettelijk aan het misleiden was en zich schuldig maakte aan fraude. Daarvoor had ASR meer moeten stellen, wat zij niet heeft gedaan.
6.8
Datzelfde geldt voor de in de stukken verscholen liggende verwijten dat (i) [geïntimeerde] , zoals hij volgens ASR ook heeft toegegeven, ASR aan het lijntje heeft gehouden, (ii) [geïntimeerde] ondanks toezeggingen en in strijd met zijn eigen mededelingen geen onderliggende facturen aan ASR heeft overhandigd, en (iii) hij wisselende mededelingen deed over de exacte plannen voor de herbouw en het vergunningentraject. Dat alles kan mogelijk allemaal waar zijn en de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] zijn inlichtingenplicht niet naar behoren nakwam, maar rechtvaardigt nog niet het beroep op fraude. Als al bedoeld is deze aanvullende verwijten aan de fraude ten grondslag te leggen (de brief van 6 december 2021 maakt daar geen melding van) dan is door ASR onvoldoende onderbouwd dat hier sprake is van opzet tot misleiding. Schending van de inlichtingenplicht kan immers ook het gevolg zijn van nalatigheid. Het hof acht daarbij van belang dat [geïntimeerde] in die periode in korte tijd twee branden achter de rug had, zijn relatie was verbroken en hij het slachtoffer was geworden van stalking en onheuse kwaadsprekerij door zijn ex-partner. Dat hij onder die omstandigheden in deze periode ten opzichte van ASR nalatig is geweest is voorstelbaar, maar levert nog geen fraude op.
6.9
ASR heeft nog aangevoerd dat [geïntimeerde] aan een rietdekker en een leverancier van een brand/alarminstallatie gevraagd zou hebben een hogere offerte uit te brengen dan voor het herstel/de vervanging nodig zou zijn en dat beiden dit hebben geweigerd. [geïntimeerde] heeft een en ander betwist. Los van de vraag of deze verwijten (kenbaar) aan het beroep op fraude ten grondslag zijn gelegd (ook hier vermeldt de brief van 6 december 2021 niets over), kunnen ook deze verwijten niet tot de conclusie leiden dat [geïntimeerde] een verkeerde inlichting aan ASR heeft gegeven met de bedoeling ASR te misleiden. Er zijn immers door [geïntimeerde] geen opgeklopte offertes van deze personen aan ASR of haar expert voorgelegd. In het ergste geval was hier een intentie om fraude te plegen maar is het daar niet van gekomen.
6.1
ASR heeft verder een beroep gedaan op artikel 6.2 van de algemene voorwaarden: “Wij vergoeden de schade niet en reeds uitgekeerde schadevergoedingen vorderen wij terug. Dit geldt ook voor een schade die u claimt op een andere verzekering voor dezelfde gebeurtenis”. ASR betoogt dat op grond van deze bepaling fraude bij de claim op de inboedelverzekering ook de terugvordering van de uitkering op de woonhuisverzekering rechtvaardigt. [geïntimeerde] heeft dat bestreden. Het hof zal hierna bij de bespreking van de inboedelschade tot de conclusie komen dat daarbij tot op zekere hoogte is gefraudeerd. Het gevolg daarvan is dat de gehele uitkering voor de inboedelschade kan worden teruggevorderd (ook voor het deel waarvoor geen fraude is vastgesteld). Een nog verdergaand gevolg, hieruit bestaande dat ook de volledige uitkering voor de opstalschade terugbetaald zou moeten worden terwijl met betrekking tot die verzekering geen fraude heeft plaatsgevonden, acht het hof disproportioneel. In zoverre rechtvaardigt de misleiding niet het verval van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 slot BW, van welk artikel niet ten nadele van de verzekeringnemer mag worden afgeweken (artikel 7:943 lid 2 BW).
6.11
Het hof vindt voor dit oordeel steun in de wetsgeschiedenis zoals die ook kenbaar is uit rechtsoverweging 3.8.1 van het door ASR genoemde arrest van de Hoge Raad van 3 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8089, Lorus-horloge (onderstreping door hof):
“(…). Art. 7.17.1.14 lid 5 van het inmiddels door de Tweede Kamer aanvaarde gewijzigde voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.17 (verzekering) en titel 7.18 (lijfrente) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken I, 2002 - 2003, 19529, nr. 206, blz. 6, ook geciteerd in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 20), bepaalt dat het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. In de toelichting op de nota van wijziging is onder meer het volgende vermeld (Kamerstukken II 1999 - 2000, 19529, nr. 5, blz. 27 - 28):
"Door toevoeging van de woorden "behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt", wordt de rechter bij toepassing van de sanctie de mogelijkheid gegeven met de bijzonderheden van elk geval rekening te houden.
Aldus kan de rechter een gezien de zwaarte van het bedrog passende, meer proportionele sanctie toepassen, bijvoorbeeld indien het frauduleus handelen slechts betrekking heeft op één van de verschillende vorderingen die de verzekerde onder verschillende rubrieken van de polis heeft ingediend. Wel zal als uitgangspunt moeten gelden dat gezien de opzet tot misleiding, alleen in bijzondere omstandigheden aangenomen kan worden dat het (gehele) verval van de uitkering niet gerechtvaardigd is."”
6.12
Waar het beroep op opzettelijke misleiding ten aanzien van de opstalschade faalt, is voor de subsidiaire vordering nog de vraag of ASR in een redelijk belang is geschaad en zij daarom een beroep mag doen op de in de polisvoorwaarden bedongen sanctie van verval van het recht op uitkering (artikel 7:941 lid 4 BW). Artikel 6.2 van de bijzondere polisvoorwaarden noemt in dit verband als voorbeeld: “als u beschadigde zaken hebt weggegooid en wij de schade niet meer kunnen vaststellen”.
ASR heeft haar redelijk belang in dit geval onderbouwd door te stellen dat zij veel kosten heeft gemaakt doordat door [geïntimeerde] onjuiste en onvolledige informatie werd verstrekt.
Het hof overweegt dat de schade tijdig is gemeld en dat door [geïntimeerde] voldoende gegevens zijn verschaft op basis waarvan de experts van beide kanten de herbouwwaarde hebben kunnen vaststellen. In zoverre is in die fase voldaan aan de inlichtingenplicht en heeft ASR geen enkel nadeel geleden.
Het gestelde onvoldoende meewerken had pas plaats in de fase waarin beoordeeld moest worden of [geïntimeerde] wel of niet al in aanmerking kwam voor het ontvangen van de tweede helft van de uitkering. De reden waarom I-Tek is ingeschakeld, is echter niet omdat [geïntimeerde] geen informatie hierover gaf maar omdat er een tip was over fraude. Het maken van kosten door het inschakelen van I-Tek vormt daarom op zichzelf geen redelijk belang om de uitkering geheel terug te vorderen.
De vraag of en in hoeverre de kosten van I-Tek door [geïntimeerde] moeten worden vergoed hangt af van het antwoord op de vraag of en in hoeverre de fraude is komen vast te staan. Ten aanzien van de opstalschade is die niet komen vast te staan. Over de inboedelschade zal het hof hieronder oordelen en dan komt het ook terug op de kosten van I-Tek.
Inboedel
6.13
ASR heeft onderbouwd gesteld dat uit het onderzoek van I-Tek onder meer is gebleken dat [geïntimeerde] inboedelzaken heeft geclaimd die hij niet in zijn bezit heeft gehad ten tijde van de brand (werkbanken Datona en diverse laptops, die pas na de brand zijn aangeschaft). En verder dat hij zaken heeft geclaimd die hij niet meer in zijn bezit had ten tijde van de brand (Johnsered grasmaaier) en dat hij van enkele zaken onjuiste aanschafdata heeft opgegeven (onder andere een grasmaaier van 1 jaar oud die in werkelijkheid 20 jaar oud was).
6.14
[geïntimeerde] heeft inhoudelijk tegen de bevindingen van I-Tek op dit punt nauwelijks verweer gevoerd. Hij heeft de vraag opgeworpen waarom leveranciers wel worden geloofd en hijzelf niet. Het is echter niet zo dat aan de verklaringen van [geïntimeerde] categorisch geen waarde wordt gehecht. Het gaat erom dat [geïntimeerde] tegenover de concrete en specifieke informatie van de leveranciers alleen maar vage en niet verifieerbare tegenwerpingen heeft aangevoerd. Daarbij is van belang dat leveranciers als buitenstaanders geen belang hebben bij de uitkomst van dit geschil en [geïntimeerde] als direct betrokkene uiteraard wel. Het hof neemt de door ASR gestelde feiten dan ook als onvoldoende gemotiveerd weersproken aan. Die feiten laten geen andere conclusie toe dan dat [geïntimeerde] wat betreft de inboedel op meerdere punten onjuiste inlichtingen heeft verschaft met het opzet ASR te misleiden. [geïntimeerde] heeft ook niet aangevoerd, althans niet onderbouwd, dat de genoemde onregelmatigheden op vergissingen zijn terug te voeren en hoe die te verklaren zijn. Daarvoor is er ook teveel wat niet klopt. De tegenwerping van [geïntimeerde] dat hij gehandeld heeft op advies van zijn expert heeft hij niet onderbouwd en gaat ook niet op, omdat hijzelf verantwoordelijk blijft voor het eerlijk verstrekken van informatie aan de verzekeraar.
6.15
[geïntimeerde] heeft nog wel betoogd dat de bewuste zaken weliswaar op de lijst met geclaimde inboedelgoederen staan vermeld (sluitend op een totaal van ruim 2 ton), maar dat de inboedelschade uiteindelijk in overleg met de experts van beide zijden op het bedrag van € 71.470 is vastgesteld en dat daardoor niet te herleiden is of de uitkering mede voor de onderhavige zaken is gedaan. Aan dat betoog gaat het hof om meerdere redenen voorbij. Aangenomen moet worden dat de waarde van de zaken waarop de misleiding ziet is verdisconteerd in de totstandkoming van het bedrag van € 71.470. Maar zelfs als dat niet zo zou zijn, laat dat onverlet dat [geïntimeerde] met het overleggen van de lijst waarop die zaken staan onjuiste inlichtingen heeft verschaft met het opzet tot misleiding. Uit het voorgaande volgt verder dat ASR door [geïntimeerde] is bedrogen bij het aangaan van de overeenkomst tot vaststelling van de schade en dat ASR, zoals zij terecht stelt, op die grond de taxatie met succes heeft vernietigd.
6.16
De aard en omvang van de misleiding acht het hof ook zodanig dat verval van het recht op de gehele uitkering voor de inboedelschade daardoor is gerechtvaardigd. Daarbij maakt het niet uit dat ten aanzien van een deel van die schade niet is gefraudeerd, zelfs niet als dat het grootste deel betreft. In deze context verwijst het hof opnieuw naar het hierboven geciteerde arrest Lorus-horloge (r.o. 3.8.3):
“In 's Hofs oordeel dat geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel nopen, ligt besloten dat het hof de enkele door [eiseres] in de feitelijke instanties aangevoerde omstandigheid dat de fraude slechts een gering gedeelte van de schade betrof, niet een zodanige bijzondere omstandigheid acht dat op grond daarvan het verval van het recht op uitkering niet gerechtvaardigd is. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het voor het overige in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.”
6.17
Het voorgaande brengt mee dat de primaire vordering toewijsbaar is voor zover die betrekking heeft op de uitkering voor de inboedelschade. Dat gaat dus om een bedrag van € 71.470,-. De wettelijke rente hierover is gevorderd vanaf de dag van betaling door ASR aan [geïntimeerde] tot de dag der algehele voldoening. [geïntimeerde] heeft hiertegen aangevoerd dat de wettelijke rente niet eerder ingaat dan nadat ASR een vordering uit onverschuldigde betaling heeft kenbaar gemaakt en [geïntimeerde] ter zake in verzuim is komen te verkeren. Het hof passeert dat verweer onder verwijzing naar artikel 6:205 BW: “Heeft de ontvanger het goed te kwader trouw aangenomen, dan is hij zonder ingebrekestelling in verzuim.” De kwade trouw is hier gegeven nu de fraude vaststaat.
De kosten van het onderzoek door I-Tek
6.18
De kosten van het onderzoek door I-Tek zal het hof toewijzen voor zover die kosten betrekking hadden op de inboedelschade, omdat uit dit onderzoek is gebleken dat ten aanzien van die schade sprake is van fraude. Artikel 6 van de algemene voorwaarden biedt daar de contractuele basis voor. Wat betreft de opstalschade is geen fraude komen vast te staan. Het hof ziet onvoldoende grond om (zoals meer subsidiair is aangevoerd) de kosten die I-Tek in verband met deze schade heeft gemaakt op grond van een tekortkoming voor rekening van [geïntimeerde] te brengen. Het had op de weg van ASR gelegen om te onderbouwen dat en waarom die kosten (eventueel deels) zijn gemaakt doordat [geïntimeerde] zijn inlichtingenplicht onvoldoende is nagekomen. Dit geldt temeer nu de reden voor het onderzoek door I-Tek de informatie van de tipgeefster is geweest en niet het feit dat ASR inlichtingen van [geïntimeerde] miste. De omvang van de kosten heeft ASR voldoende onderbouwd met de overgelegde specificatie en is daartegenover door [geïntimeerde] onvoldoende betwist. Het gaat om een bedrag van € 30.340,75. Het hof zal daarvan € 71.470/€ 173.919,87 deel toerekenen aan de inboedelschade, dus € 12.468,12. Dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de niet bestreden wettelijke rente hierover vanaf 1 oktober 2021.
Bewijsaanbod
6.19
Er zijn geen voldoende onderbouwde stellingen te bewijzen aangeboden die tot een andere beslissing kunnen leiden, noch zijn er voldoende onderbouwde betwistingen gedaan die tot tegenbewijs kunnen leiden.
Registraties
6.2
De vordering tot ongedaanmaking van de registraties is door [geïntimeerde] enkel onderbouwd door te verwijzen naar zijn verweer tegen de vorderingen van ASR, dus zijn betwisting dat sprake is van fraude. Uit het voorgaande blijkt dat de fraude inzake de inboedelverzekering is komen vast te staan. Daarmee faalt het verweer. Verder heeft ASR in haar brief aan [geïntimeerde] van 6 december 2021 de registraties nader toegelicht onder verwijzing naar de door haar gevolgde Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens en het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. [geïntimeerde] is daar niet op ingegaan. Bij die stand van zaken zal de vordering tot ongedaanmaking van de registraties nu alsnog worden afgewezen. Dit laat onverlet de mogelijkheid voor [geïntimeerde] om overeenkomstig de AVG [1] te allen tijde verwijdering van zijn gegevens aan ASR te vragen en bij afwijzing daarvan een verzoek ex artikel 35 UAVG [2] in te dienen.
Kosten beslag, proceskosten en slotsom
6.21
Nu ASR hoe dan ook wel een geldvordering op [geïntimeerde] blijkt te hebben, is het beslag terecht gelegd en komen de kosten daarvan ad € 417,67 voor rekening van [geïntimeerde] . De wettelijke rente over die kosten is gevorderd vanaf 1 oktober 2021. Omdat het beslag is gelegd op 21 maart 2022 is de wettelijke rente eerst vanaf die datum toewijsbaar.
6.22
Gelet op het voorgaande zullen partijen wat betreft de vorderingen van ASR (conventie) in ongeveer gelijke mate over en weer in het (on)gelijk worden gesteld. Dit brengt mee dat het hof de kosten van de procedure bij de rechtbank in conventie zal compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Hetzelfde geldt voor de proceskosten in hoger beroep.
6.23
Wat betreft de vorderingen van [geïntimeerde] (reconventie) is een van de twee vorderingen door de rechtbank afgewezen zonder dat daartegen hoger beroep is ingesteld. Verder is nu gebleken dat ook de andere vordering moet worden afgewezen. [geïntimeerde] is dan ook in zoverre de in het ongelijk te stellen partij. Het hof zal hem daarom veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank in reconventie.
6.24
Het hof zal het bestreden vonnis vanwege de leesbaarheid geheel vernietigen, waarbij dus bedacht moet worden dat de afwijzing van de vorderingen van ASR inzake de opstalschade feitelijk in stand blijft (op andere gronden). Hetzelfde geldt voor de niet in het hoger beroep betrokken vordering van [geïntimeerde] tot ongedaanmaking van de beëindiging van de verzekering.
De beslissing
Het hof
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 maart 2023;
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] jegens ASR ten aanzien van de inboedelverzekering zijn mededelingsplicht niet is nagekomen met het opzet ASR te misleiden, en daarom op grond van de overeenkomst en de wet (art. 7:941 lid 5 BW) het recht van [geïntimeerde] op een uitkering uit hoofde van de inboedelverzekering als gevolg van de brand van 29/30 mei 2019 is komen te vervallen;
veroordeelt [geïntimeerde] tot (terug)betaling aan ASR van € 71.470,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door ASR aan [geïntimeerde] tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan ASR van een gedeelte groot € 12.468,12 van de gemaakte onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2021 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de beslagkosten ad € 417,67, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2022 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van ASR in de procedure bij de rechtbank in reconventie:
- salaris advocaat van ASR: € 2.645 (0,5 x 2 punten in tarief VI van het destijds geldend liquidatietarief);
bepaalt dat deze proceskostenveroordeling moet worden betaald binnen 14 dagen na vandaag; als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
compenseert de kosten van de procedure bij de rechtbank in conventie en compenseert ook de kosten van de procedure in hoger beroep, aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst af wat ASR meer of anders heeft gevorderd en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] geheel af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, H.L. Wattel en Th. Veling en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
7 januari 2025.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)
2.Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming