ECLI:NL:GHARL:2025:376

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
21-003046-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in de megazaak Eris met betrekking tot liquidaties en criminele organisatie

In de megazaak Eris, die zich richt op een crimineel samenwerkingsverband dat betrokken is bij liquidaties, pogingen daartoe en voorbereidingen, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep. Negentien verdachten stonden terecht, waaronder [medeverdachte 18], die werd beschuldigd van het medeplegen van de moord op [slachtoffer 11] en deelname aan een criminele organisatie. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat [medeverdachte 18] zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Het hof sprak hem vrij van alle beschuldigingen, onder andere omdat er onvoldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de plannen voor de liquidatie van [slachtoffer 11]. De zaak omvatte ook overwegingen over de rol van de kroongetuige en de betrouwbaarheid van diens verklaringen. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de kroongetuige, hoewel op sommige punten twijfelachtig, in de kern betrouwbaar waren. De zaak heeft geleid tot een uitgebreid onderzoek naar de criminele organisatie en de betrokkenheid van verschillende verdachten, waarbij ook de rol van de kroongetuige cruciaal was voor het verkrijgen van bewijs.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003046-22
Uitspraakdatum: 12 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, zittingslocatie Badhoevedorp, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 5 juli 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers
16-706489-19 en 16-659047-20 tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] ( [Geboorteland] ) op [geboortedatum] 1962,
momenteel (uit anderen hoofde) verblijvende in [PI] .

1.INLEIDING

1.1.
De loop van het onderzoek
Op 7 juli 2017 is [slachtoffer 21] van het leven beroofd bij NS-station Breukelen (deelonderzoek Breuk). De politie kwam al snel op het spoor van twee verdachten, [kroongetuige] en [naam 24] . [kroongetuige] werd in oktober 2017 aangehouden in Spanje; [naam 24] in Nederland. [kroongetuige] heeft als verdachte vrijwel direct een bekennende verklaring afgelegd. Vervolgens werd duidelijk dat hij in staat en bereid was om meer te verklaren over mededaders en opdrachtgevers in het onderzoek Breuk, en ook over andere ernstige strafbare feiten. Hij heeft diverse kluisverklaringen afgelegd en uiteindelijk is met hem in november 2018 een overeenkomst als kroongetuige gesloten. Zijn verklaringen hebben nieuwe aanknopingspunten gegeven voor liquidatie-onderzoeken die waren vastgelopen en er is zicht gekregen op een groep personen die zich bezig leek te houden met het plegen van liquidaties en andere strafbare feiten die daarmee verband houden. Op 21 november 2018 is een landelijke actiedag gehouden, waarop vele aanhoudingen zijn verricht en een zeer groot aantal gegevensdragers in beslag is genomen. Het onderzoek naar deze criminele organisatie en de feiten die in dat kader zijn gepleegd, heeft de naam Eris gekregen.
1.2.
Het onderzoek Eris
Het onderzoek Eris heeft betrekking op 21 verdachten, die ervan worden beschuldigd samen met anderen, al dan niet in wisselende samenstelling, betrokken te zijn geweest bij een of meer liquidaties, pogingen daartoe of voorbereiding daarvan. Zeventien verdachten worden beschuldigd van het vormen van een criminele organisatie gericht op liquidaties, voorbereidingen daartoe en wapendelicten. Daarnaast worden enkele verdachten beschuldigd van andere strafbare feiten. Bij negentien verdachten is uiteindelijk hoger beroep ingesteld en gehandhaafd. In de zaak van de kroongetuige is het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep ingetrokken. Bij een van de verdachten in de zaak Breuk is geen hoger beroep ingesteld.
In dit arrest zijn de beslissingen van het hof opgenomen die in de strafzaak tegen de hierboven genoemde verdachte zijn genomen en de overwegingen die daartoe hebben geleid.
Het procesdossier Eris bestaat uit een groot aantal deelonderzoeken, die voor een groot deel onderling met elkaar zijn verweven, al is het maar door de daarop gebaseerde verdenking van deelname aan de criminele organisatie. Deze verwevenheid maakt dat het hof net als de rechtbank niet alleen op de verweren van de betreffende verdachte zal ingaan, maar waar nodig ook op wat in andere zaken is aangevoerd.
Voor de leesbaarheid van het arrest gebruikt het hof in plaats van de termen ‘(mede)verdachte’ de namen van de (mede)verdachten: [medeverdachte 14] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [kroongetuige] , [naam 24] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 16] , [medeverdachte 15] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 19] . Het hof gebruikt een voorletter in die gevallen waarin meerdere personen in het dossier dezelfde achternaam hebben. Waar het hof de naam
‘ [kroongetuige] ’ noemt, gaat het om [kroongetuige] ; zijn vader wordt steeds aangeduid als
[getuige 4] .
[kroongetuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 14] hem heeft verteld dat ene [naam 45] de opdrachtgever van een aantal liquidaties was. Die naam wordt ook genoemd in een van de door [medeverdachte 14] vastgelegde PGPgesprekken. De officier van justitie heeft in eerste aanleg toegelicht dat [naam 45] ook daadwerkelijk als verdachte wordt beschouwd: hij zou de persoon zijn die aan de organisatie van [medeverdachte 14] liquidatieopdrachten heeft gegeven. Meer in het bijzonder zou zijn gebleken dat [medeverdachte 14] communiceerde met een of meer personen met de volgende gebruikersnamen:
  • ‘Sir’;
  • ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER(S)’;
  • ‘TICKET TO HELL MOTHERFUCKERS’;
  • ‘LAST MAN STANDING’.
In het dossier van het onderzoek Eris wordt verwezen naar conclusies waarop de politie baseert dat achter deze PGP-namen de persoon van [naam 45] schuilgaat. De onderliggende onderzoeksbevindingen zijn deels afkomstig uit het onderzoek in de strafzaak Marengo, maar die zijn grotendeels niet gevoegd in het Erisdossier. Omdat [naam 45] in het onderzoek Marengo wordt vervolgd, heeft het openbaar ministerie ervoor gekozen om hem niet ook in het onderzoek Eris te dagvaarden. Dit heeft tot gevolg dat [naam 45] zich in dit proces niet heeft kunnen verweren en dat de rechtbank en het hof hem ook niet hebben kunnen confronteren met aanwijzingen dat hij achter de genoemde PGP-namen schuilgaat. Daarnaast is het voor het beoordelen van de rol van de verdachten in Eris ook niet van belang welke persoon of personen schuilgaan achter de hierboven genoemde gebruikersnamen. Het hof zal daarom spreken van ‘de opdrachtgever’, tenzij de verklaringen van [kroongetuige] of de inhoud van andere bewijsmiddelen wordt weergegeven waarin de naam [naam 45] wordt genoemd.
1.3.
Het Eris-dossier
De verschillende deelonderzoeken van het onderzoek Eris zijn in chronologische volgorde:
Charon, de moord op [slachtoffer 11] op 31 januari 2017;
Eend, het beramen van de moord op [slachtoffer 15] in de periode van
2 februari 2017 tot en met 10 januari 2018;
3. Kraai, het beramen van de moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 18 februari 2017;
4. Spreeuw, het beramen van de moord op [slachtoffer 22] op 18 februari 2017;
5. Mus, het beramen van de moord op [slachtoffer 3] op 18 februari 2017;
6. Duif, het beramen van de moord op [slachtoffer 12] en [slachtoffer 17] op
18 februari 2017;
7. Barbera, de poging tot/voorbereiding van de moord op [slachtoffer 10] op 9 maart 2017;
8. Arford, de poging tot/voorbereiding van de moord op [slachtoffer 14] , [slachtoffer 5] ,
[slachtoffer 13] en [slachtoffer 20] op 17 maart 2017;
9. Charlie17, de moord op [slachtoffer 18] op 17 april 2017;
10. Gezicht, de poging om met een raketwerper een granaat af te schieten op een woning in Doorn op 28 juni 2017 en het schieten met een automatisch vuurwapen op een woning in Doorn op 29 juni 2017;
11. Breuk, de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 en de moord op [slachtoffer 21] op 7 juli 2017;
12. Langenhorst, de moord op [slachtoffer 23] op 26 juli 2017;
13. Lis, de moord op [slachtoffer 4] op 21 september 2017;
14. Goudvink, de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 6] in de periode van
juli 2018 tot en met 24 september 2018;
15. Art. 140 Sr, deelname aan de criminele organisatie in de periode van januari 2017 tot en met 21 november 2018.
Daarnaast maken de volgende deelonderzoeken deel uit van het onderzoek Eris:
16. Waterspin, de afpersing en poging tot afpersing van [slachtoffer 19] en [slachtoffer 8] in de periode van 2017-2018 (verdachten [medeverdachte 13] en [medeverdachte 19] );
16. Amarone, het bezit van en de handel in vuurwapens van 15 augustus 2017 tot en met 16 april 2019 (verdachte [medeverdachte 1] );
16. Brunello, de mishandeling van [slachtoffer 16] op 7 februari 2019 en het bezit van een vuurwapen op 25 oktober 2016 (verdachte [medeverdachte 6] ).
De rechtbank heeft over de samenstelling van de dossiers het volgende overwogen:
In de strafdossiers van iedere verdachte zijn, behalve het gehele zogeheten Eris-dossier (bovengenoemde achttien deelonderzoeken), tevens gevoegd:
  • alle processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank tegen ieder van de Eris-verdachten, met uitzondering van de processen-verbaal over de persoonlijke omstandigheden van de verdachten;
  • alle processen-verbaal van (getuigen)verhoor door de rechter-commissaris die in de zaken van één of meer van de verdachten zijn opgemaakt, met uitzondering van enkele getuigenverklaringen in de zaak Waterspin die alleen in de zaken van verdachten [medeverdachte 13] en [medeverdachte 19] zijn opgenomen;
  • documenten en bescheiden die, op initiatief van de verdediging of anderszins, gedurende de procedure zijn toegevoegd aan het dossier in de zaak tegen één of meer verdachten.
Hoewel de meeste verdachten al dan niet op verzoek van een medeverdachte op zitting als getuige zijn gehoord, zijn daarnaast alle processen-verbaal van de zittingen in alle dossiers gevoegd vóórdat het requisitoir en de pleidooien zijn gehouden. Daardoor maken alle verklaringen van alle verdachten zoals afgelegd op de zittingen in bijzijn van hun advocaat deel uit van het procesdossier, dus niet alleen de verklaringen die zij daar als getuige hebben afgelegd, maar ook de verklaringen die zij in hun eigen zaak hebben afgelegd. Dit maakt dat het dossier voor elke verdachte gelijkluidend is.
Anders dan in eerste aanleg zijn de processen-verbaal van de behandeling ter zitting in hoger beroep in de zaken van de medeverdachten niet in het dossier van elke verdachte gevoegd. Wel zijn de aanvullingen op de diverse zaakdossiers in het dossier van elke verdachte gevoegd. Daarnaast is het proces-verbaal van het verhoor als getuige van een verdachte in een zaak van een medeverdachte ook gevoegd in het dossier van die verdachte.
1.4.
De opbouw van het arrest
Dit arrest is als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: Inleiding
Hoofdstuk 2: Het vonnis van de rechtbank
Hoofdstuk 3: Het hoger beroep
Hoofdstuk 4: De verkorte weergave van de tenlastelegging
Hoofdstuk 5: De voorvragen, overwegingen en algemene conclusies over de kroongetuige
Hoofdstuk 6: De waardering van het bewijs en de conclusies van de veredelingen
Hoofdstuk 7: Het beslag
Hoofdstuk 8: De vorderingen van de benadeelde partijen
Hoofdstuk 9: De voorlopige hechtenis
Hoofdstuk 10: De beslissing
Bijlage 1: De zittingsdagen in eerste aanleg en in hoger beroep per verdachte
Bijlage 2: De tenlastelegging per verdachte

2.HET VONNIS VAN DE RECHTBANK

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 5 juli 2022 vonnis gewezen. De rechtbank heeft [medeverdachte 18] van de gehele tenlastelegging vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen. Voor zover het hof zich kan vinden in de overwegingen van de rechtbank, neemt het die voor een deel over.

3.HET HOGER BEROEP

3.1.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg. Een overzicht van de zittingsdagen in eerste aanleg en in hoger beroep is opgenomen in bijlage 1.
Dit arrest wordt op tegenspraak gewezen. Na voorbereidende zittingen is op
1 december 2023 de inhoudelijke behandeling begonnen en zijn meerdere zittingsdagen gevolgd. Op verscheidene dagen is de kroongetuige op zitting gehoord en zijn de deelonderzoeken en vorderingen van de benadeelde partijen behandeld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de advocaten-generaal in het onderzoek Eris en van wat [medeverdachte 18] en zijn raadsman,
mr. R.A. van der Horst, naar voren hebben gebracht. Ook heeft het hof kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen en hun eventuele toelichting op die vorderingen. Dit betreft in de onderhavige zaak de volgende personen:
  • [benadeelde partij 1] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 7] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 8] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 10] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 12] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 11] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde partij 9] , bijgestaan door mr. S. Tromp.
3.2.
Het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 6]
Op 22 november 2023 is verzocht om het horen als getuige van [getuige 6] . De belangrijkste reden om deze persoon te horen is gelegen in de verklaring van [medeverdachte 14] dat hij via [getuige 6] in contact is gekomen met een zekere [getuige 5] . [getuige 6] zou het contact van [medeverdachte 14] met [getuige 5] kunnen bevestigen en daarmee ook het bestaan van [getuige 5] . Het hof heeft het verzoek toegewezen op 8 december 2023 en daarbij bepaald dat de getuige in alle zaken diende te worden gehoord.
Van de getuige is geen verblijfplaats bekend geworden. Hij is uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen onder vermelding van ‘vertrek naar het buitenland’, zonder dat bekend is naar welk land hij is vertrokken. Het raadplegen van de politiesystemen heeft niet geleid tot aanknopingspunten voor een verblijfplaats van de getuige. De verdediging heeft geen informatie verschaft en ook anderszins is geen informatie naar voren gekomen waaruit zou kunnen blijken dat de niet te traceren getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Het hof heeft daarom van de oproeping van de niet verschenen getuige afgezien op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn (ter terechtzitting) zal verschijnen als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering.
Voordat het hof uitspraak doet heeft het zich ervan vergewist dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces ondanks dat [getuige 6] niet als getuige is gehoord. De getuige is een zogenoemde ‘defence witness’ en geen getuige die al een voor [medeverdachte 18] belastende verklaring heeft afgelegd die het hof eventueel voor het bewijs zou kunnen gebruiken. Er is bovendien een goede reden dat de verdediging de getuige niet heeft kunnen bevragen: hij bleek ondanks de nodige inspanningen vanaf 8 december 2023 van de autoriteiten niet te traceren. Daarbij komt dat er geen aanwijzingen zijn dat de getuige uit eigen wetenschap iets zou kunnen verklaren over de aan [medeverdachte 18] ten laste gelegde feiten.

4.DE TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting in eerste aanleg gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage 2 aan dit arrest gehecht.
De verdenking komt er kort, feitelijk en chronologisch weergegeven op neer dat
[medeverdachte 18] :
Ten aanzien van het deelonderzoek Charon (16-706489-19)
Primair:op 31 januari 2017 in Amsterdam met een ander of anderen [slachtoffer 11] heeft vermoord;
Subsidiair:in de periode van 12 januari tot en met 31 januari 2017 in Amsterdam met een ander of anderen de moord op
[slachtoffer 11] heeft uitgelokt;
Meer subsidiair:in de periode van 12 januari tot en met 31 januari 2017 in Amsterdam en/of Rotterdam met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer 11] ;
Meest subsidiair:in de periode van 12 januari tot en met 31 januari 2017 in Nederland met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 11] heeft verricht;
Ten aanzien van het deelonderzoek Criminele organisatie (16-659047-20)
in de periode van 1 januari 2017 tot en met
21 november 2018 in Den Haag, Leiden, Almere, Rotterdam, Spijkenisse, Breukelen, Mijdrecht, Zoetermeer en/of Doorn heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk het plegen van levensdelicten, de voorbereiding daarvan en het voorhanden hebben van wapens en munitie had.
5.
DE VOORVRAGEN, OVERWEGINGEN EN ALGEMENE CONCLUSIES OVER DE KROONGETUIGE
De dagvaarding is geldig, het hof is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van [medeverdachte 18] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Het debat dat is gevoerd over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging heeft zich toegespitst op het inzetten van de kroongetuige in het Eris-proces.
5.1.
De kroongetuige
De rechtbank heeft uitgebreide overwegingen gewijd aan de kroongetuige en de betrouwbaarheid van de door hem afgelegde verklaringen. Het hof kan zich grotendeels vinden in de overwegingen van de rechtbank over de kroongetuige en neemt deze daarom voor een groot deel over. Op enkele onderdelen wijkt het hof ervan af.
5.1.1.
Algemeen
De kerntaak van de feitenrechter met betrekking tot een kroongetuige is tweeledig. De feitenrechter beoordeelt de betrouwbaarheid van diens verklaringen en de rechtmatigheid van de overeenkomst die met de kroongetuige is gesloten, voor zover de rechtmatigheid daarvan is betwist.
Als eerste zal het hof de totstandkoming van de overeenkomst met [kroongetuige] schetsen. Daarna zal het de verweren bespreken die de rechtmatigheid van de overeenkomst betreffen en de daaraan te verbinden gevolgen. Vervolgens komen de verweren die de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige betwisten aan bod. Hoewel niet alle raadslieden zich (concreet) bij alle verweren hebben aangesloten, of zelfs expliciet hebben aangegeven een verweer niet te voeren, zal het hof deze verweren ambtshalve bespreken in alle arresten waarin de verklaringen van [kroongetuige] van belang zijn.
Bij de beoordeling heeft het hof rekening gehouden met de artikelen 226g e.v. van het Wetboek van Strafvordering die zien op de kroongetuigeregeling, met artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook heeft het hof acht geslagen op de voorafgaande beschouwing over het gebruik van verklaringen van kroongetuigen in HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:602 (Passageproces), onder 3.
5.1.2.
De totstandkoming van de overeenkomst
Op 13 oktober 2017 is [kroongetuige] aangehouden op verdenking van de moord op [slachtoffer 21] , gepleegd op 7 juli 2017 in Breukelen. Hij heeft als verdachte in die zaak een bekennende verklaring afgelegd. In november 2017 heeft [kroongetuige] kenbaar gemaakt dat hij bereid en in staat is om over meer dan alleen zijn eigen rol in deze zaak verklaringen af te leggen in ruil voor bescherming, omdat hij vreesde voor zijn leven. Tussen januari 2018 tot en met
mei 2018 heeft [kroongetuige] in totaal 25 zogenoemde kluisverklaringen afgelegd tegenover het team Bijzondere Getuigen. Op 12 november 2018 heeft de rechter-commissaris in strafzaken de voorgenomen overeenkomst tussen de Staat en [kroongetuige] getoetst en rechtmatig bevonden. Op 13 november 2018 heeft de Staat met [kroongetuige] een overeenkomst gesloten. Daarbij heeft [kroongetuige] zich verbonden om als getuige zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid verklaringen af te leggen over een aantal in de overeenkomst genoemde misdrijven (de zogenoemde ‘dealfeiten’) en afstand gedaan van zijn verschoningsrecht als verdachte [
het hof begrijpt: in zijn hoedanigheid van getuige]. De officier van justitie verbond zich om bij volledige nakoming door [kroongetuige] van de overeenkomst de strafeis voor zijn aandeel in de dealfeiten op twaalf jaren gevangenisstraf te stellen. Daarbij werd opgemerkt dat de strafeis tegen een verdachte die geen kroongetuige is, bij gelijke omstandigheden een gevangenisstraf van 24 jaren zou bedragen (de basisstrafeis). De strafvervolging van [kroongetuige] zou zich, behoudens bij gewijzigde omstandigheden, uitstrekken tot het medeplegen van de moord op [slachtoffer 21] , het medeplegen van het voorhanden hebben van twee vuurwapens, het medeplegen van opzetheling van twee personenauto’s, het medeplegen van opzettelijk gebruikmaken van een valse kentekenplaat, en ook – bij voldoende bewijs – het medeplegen van poging doodslag dan wel bedreiging en vernieling op 28 en 29 juni 2017 in Doorn en tot deelname aan een criminele organisatie.
5.1.3.
De rechtmatigheid van de overeenkomst
Er zijn meerdere verweren gevoerd die strekken tot niet-ontvankelijkheid van het
openbaar ministerie of tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [kroongetuige] , omdat de overeenkomst met [kroongetuige] niet rechtmatig zou zijn.
Er is onder meer aangevoerd dat het onmogelijk is om te toetsen of de inhoud van de verklaringen van [kroongetuige] is beïnvloed door eventuele verboden toezeggingen in het kader van de met [kroongetuige] gesloten beschermingsovereenkomst, omdat deze laatste niet toetsbaar of controleerbaar is. Verder zou de uiteindelijke nettostrafeis van acht jaren in de overeenkomst disproportioneel laag zijn en zou het openbaar ministerie op ongerechtvaardigde en onbegrijpelijke gronden hebben afgezien van vervolging van
[kroongetuige] in het deelonderzoek Langenhorst. Ook is aangevoerd dat in de overeenkomst verboden beloningen zijn ingebouwd, met name omdat het openbaar ministerie geen ontnemingsvordering indient voor onder meer het door [kroongetuige] wederrechtelijk verkregen voordeel van € 10.000,- voor de moord op [slachtoffer 21] , omdat [kroongetuige] een miljoenenschuld die hij aan derden heeft niet meer zal hoeven te betalen omdat hij straks in de anonimiteit verdwijnt en omdat de vader van [kroongetuige] niet wordt vervolgd. Deze beloningen zouden niet openlijk zijn gedeeld met de rechter en de verdediging.
Het hof beantwoordt aan de hand van de feiten en omstandigheden die ten tijde van het tot stand komen van de overeenkomst met [kroongetuige] aan de orde waren, de vraag of deze overeenkomst binnen de grenzen van het recht is gebleven. Het hof bespreekt dit aan de hand van de hieronder genoemde onderwerpen.
Overeenkomst met kroongetuige in dit geval mogelijk?Het hof beoordeelt allereerst of de overeenkomst met [kroongetuige] dringend noodzakelijk was om de opsporing, voorkoming of beëindiging van feiten mogelijk te maken die anders niet of niet tijdig zou plaatsvinden, of er een redelijke verhouding was tussen het belang van de te verkrijgen informatie en de te leveren tegenprestatie en of de overeenkomst ook overigens binnen de grenzen van het recht is gebleven.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van [kroongetuige] betrekking hebben op misdrijven als bedoeld in artikel 226g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie het op goede gronden dringend noodzakelijk heeft geacht om tot een overeenkomst met [kroongetuige] te komen. [kroongetuige] kon verklaren over een aantal voltooide levensdelicten waarvan de opsporing op een dood spoor was beland en zonder zijn verklaringen niet binnen afzienbare tijd tot resultaat had geleid. Zijn verklaringen betroffen niet alleen vermeende uitvoerders, maar ook vermeende opdrachtgevers. Door de verklaringen van [kroongetuige] is zicht gekregen op een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van liquidaties in opdracht van anderen voor geld en die tot dan toe onder de radar was gebleven. Zijn verklaringen boden veel aanknopingspunten voor nader onderzoek in lopende onderzoeken en voor onderzoek naar zaken die op dat moment nog niet bekend waren bij de politie.
Beïnvloeding door beschermingsovereenkomst?
Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat vóór het sluiten van de overeenkomst niet over de details van een getuigenbeschermingsovereenkomst met de kroongetuige wordt gesproken. Er wordt alleen toegezegd dat kroongetuigen hulp en steun krijgen om na afloop van de detentie elders een veilig bestaan op te bouwen. De details en de financiële aspecten komen pas aan de orde als de (fictieve) datum van invrijheidstelling van de kroongetuige in zicht komt. Omdat de verklaringen al lang daarvoor zijn afgelegd, kunnen die niet beïnvloed zijn door de beschermingsovereenkomst, aldus het openbaar ministerie.
Het hof bespreekt het verweer over de beschermingsovereenkomst in het licht van de zorgplicht die wordt ontleend aan de positieve verplichtingen van het EVRM, aan het burgerlijk recht en aan de in artikel 226l van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bepaling. Aan deze zorgplicht wordt in voorkomende gevallen uitvoering gegeven door het maken van afspraken over getuigenbescherming met kroongetuigen. De Staat neemt ook een gedeelte van de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van deze persoon op zich door zijn medewerking aan de opsporing te vragen.
Uit het samenstel van de wettelijke regeling en de toepasselijke beleidsregels volgt dat ten aanzien van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van maatregelen van getuigenbescherming in de strafvorderlijke context aan de strafrechter geen toetsende rol is toebedeeld. De totstandkoming van de afspraak in de zin van artikel 226g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en de specifieke maatregelen voor de bescherming van de getuige zijn juridisch twee verschillende trajecten. Hoewel in de afgelopen jaren soms duidelijk is geworden dat er in de praktijk wel degelijk verstrengeling kan bestaan tussen de kroongetuigenovereenkomst en de beschermingsovereenkomst, in die zin dat hoe de kroongetuige de specifieke maatregelen voor zijn feitelijke bescherming ervaart en de bereidheid om te verklaren elkaar kunnen beïnvloeden, en in de literatuur regelmatig wordt gepleit voor een vorm van externe, rechterlijke, toetsing van de beschermingsovereenkomst, biedt de wet hiervoor ook nu nog geen grond. Het openbaar ministerie is niet gehouden de processenverbaal en/of andere voorwerpen betreffende toezeggingen die zijn gedaan in verband met de feitelijke bescherming van de getuige op enig moment bij de processtukken te voegen. Zo een verplichting zou – temeer omdat de huidige wet geen specifieke regeling kent met betrekking tot de afscherming van processtukken in het belang van de veiligheid van de kroongetuige – onverenigbaar zijn met het doel van de bescherming van de getuige en de aard van de daartoe strekkende maatregelen
. [1] Het hof wijst er overigens in dit verband op dat [kroongetuige] de kluisverklaringen al heeft afgelegd voordat met hem de in artikel 226g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde afspraak is gemaakt, dus zonder dat hij wist of de afspraak zou worden gemaakt en, zo ja, onder welke voorwaarden, terwijl de details van de toegezegde feitelijke maatregelen voor de bescherming van [kroongetuige] nóg later, pas kort voor het aflopen van de gevangenisstraf worden bepaald. Er is dus geen aanwijzing dat er sprake is van verboden toezeggingen in het kader van de beschermingsovereenkomst, laat staan dat onder invloed van verboden toezeggingen in strijd met de waarheid zou zijn verklaard.
Ook overigens is niet gebleken van verboden toezeggingen.
Overeenkomst proportioneel?
Het hof zal achtereenvolgens ingaan op de omvang van de vervolging van [kroongetuige] en het afzien van vervolging van de vader van [kroongetuige] , de basisstrafeis, de eis en het achterwege laten van een ontnemingsvordering en het feit dat [kroongetuige] een schuld aan derden niet meer zou hoeven te betalen.
Bij requisitoir heeft het openbaar ministerie uitgebreid toegelicht dat de beslissing om
[kroongetuige] niet te vervolgen in het deelonderzoek Langenhorst ruim na het sluiten van de overeenkomst door de zaaksofficieren naar aanleiding van de resultaten van het opsporingsonderzoek is genomen en dat daarbij niet het opportuniteitsbeginsel is toegepast, maar dat is beslist dat een vervolging in de ogen van het openbaar ministerie geen kans van slagen had. Deze beslissing was volgens het openbaar ministerie gelegen in het gegeven dat [kroongetuige] – in tegenstelling tot de andere verdachten – heeft duidelijk gemaakt dat hij de moord helemaal niet wilde plegen en ook tijdig is gestopt. Zijn verklaringen hierover acht het openbaar ministerie betrouwbaar en in lijn met andere onderzoeksbevindingen.
In de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (hierna: de Aanwijzing) zijn beleidsregels geformuleerd over de toepassing van de artikelen 226g tot en met 226l van het Wetboek van Strafvordering. In de Aanwijzing is geregeld welke toezeggingen aan getuigen toelaatbaar zijn en welke toezeggingen niet. Punt 5.1 van de Aanwijzing bevat een verbod om toezeggingen te doen met betrekking tot de inhoud van de tenlastelegging (bijvoorbeeld het aantal feiten op de tenlastelegging en de zwaarte daarvan). Punt 5.2 bevat een verbod om in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid af te zien van actieve opsporing of vervolging van strafbare feiten.
Bij de beoordeling door het openbaar ministerie of vervolging van een verdachte voor een bepaald strafbaar feit opportuun is, spelen in ieder geval de aard van het feit, de bewijsbaarheid van het feit en het algemeen belang een rol. Ook in geval van een potentiële kroongetuige is de afweging daarvan bij uitstek een taak van het openbaar ministerie. De rechter die de overeenkomst met een kroongetuige toetst, dient deze afweging in beginsel te eerbiedigen. Het is niet de taak van die rechter om zelf te bepalen voor welke feiten de kroongetuige zou moeten worden vervolgd en welke strafeis bij die vervolging zou passen. Wel dient de rechter, gelet op de geldende wet- en regelgeving, te toetsen of er geen sprake is geweest van onderhandelingen met de getuige over het aantal ten laste te leggen feiten en de kwalificatie daarvan en of niet in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten. In dat geval zou er sprake kunnen zijn van een niet toelaatbare toezegging in de zin van de Aanwijzing.
Het hof stelt vast dat is gesteld noch gebleken dat [kroongetuige] en het openbaar ministerie hebben onderhandeld over de ten laste te leggen feiten. Het openbaar ministerie heeft aangegeven dat de vervolgingsbeslissing in het deelonderzoek Langenhorst het resultaat was van intern overleg tussen de zaaksofficieren ruim ná het sluiten van de overeenkomst en dat het resultaat daarvan aan [kroongetuige] is meegedeeld.
Ook is niet gebleken dat het achterwege laten van vervolging van [kroongetuige] voor zijn handelingen in het deelonderzoek Langenhorst is te duiden als een niet toelaatbare toezegging. Artikel 226g, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat in de op schrift gestelde afspraak met de kroongetuige wordt vastgelegd voor welke strafbare feiten de getuige zelf zal worden vervolgd. Dat betekent dat het openbaar ministerie de strafbaarheid van het feit, de kans op een veroordeling en aspecten van algemeen belang naar de stand van zaken van dat moment moet inschatten. Vanuit een oogpunt van algemeen belang is het niet onbegrijpelijk dat het openbaar ministerie de vervolging van de potentiële kroongetuige beperkt tot feiten waarvoor op dat moment al voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of waarvoor in ieder geval geldt dat de mogelijkheid van voldoende bewijs na verder onderzoek reëel is. Als het openbaar ministerie een kroongetuige ook zou moeten vervolgen voor feiten waarin de bewijspositie dubieus is of vervolging zeer weinig kans van slagen heeft, zouden de te verwachten veroordeling en de straf(eis) uiterst onzeker worden. Het nuttig effect van de kroongetuigenregeling zou volgens die interpretatie ernstig worden aangetast.
Het openbaar ministerie heeft na de totstandkoming van de overeenkomst geoordeeld dat de slagingskans van een vervolging van [kroongetuige] in de zaak Langenhorst te klein was, omdat
– kort gezegd – bewijs voor het vereiste opzet op de moord bij [kroongetuige] ontbrak. Het hof constateert dat ook medeverdachte [naam 24] niet is vervolgd in de zaak Langenhorst en dat er aanwijzingen zijn dat [naam 24] en [kroongetuige] zich in aanloop naar de liquidatie hebben teruggetrokken. Men kan er over twisten of daardoor het opzet niet is te bewijzen of dat er sprake is van vrijwillige terugtred, maar het hof acht de beoordeling van de slagingskans van een vervolging van [kroongetuige] in de zaak Langenhorst niet onbegrijpelijk. Er is geen sprake van een situatie waarin het niet anders kan dan dat in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd van vervolging voor bepaalde feiten af te zien en het achterwege laten van vervolging, achteraf moet worden opgevat als een verkapte verboden toezegging voor het afleggen van verklaringen.
Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het openbaar ministerie besloten dat de vader van de kroongetuige, [getuige 4] , niet zal worden vervolgd voor mogelijke betrokkenheid bij strafbare feiten in het dossier Eris. Maar voor een toezegging aan [kroongetuige] dat zijn vader niet zal worden vervolgd voor strafbare feiten in Eris, is geen aanwijzing gevonden.
Netto strafeis disproportioneel?Het openbaar ministerie heeft gesteld dat de strafeis niet disproportioneel laag is. Het openbaar ministerie heeft in de overeenkomst de basisstrafeis bepaald op 24 jaren en, bij nakoming van de verplichtingen door [kroongetuige] , toegezegd om 50% hiervan, dus twaalf jaren gevangenisstraf, als straf te eisen.
Ook voor de tegen een kroongetuige te formuleren basisstrafeis geldt dat het openbaar ministerie een ruime beoordelingsvrijheid heeft die de rechter heeft te eerbiedigen. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat een toegezegde basisstrafeis zo onbegrijpelijk laag is dat het verschil met een reguliere strafeis niet anders kan worden opgevat dan als tegenprestatie voor de door de kroongetuige af te leggen verklaringen. De rechter dient in verband daarmee te toetsen of het openbaar ministerie, gelet op alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van zijn ruime beoordelingsvrijheid, in redelijkheid tot de toegezegde basisstrafeis heeft kunnen komen.
Het hof kan de rechtmatigheid van de basisstrafeis slechts afmeten aan de feiten die aan [kroongetuige] zijn ten laste gelegd. Zoals gezegd, gaat het om het medeplegen van moord, het voorhanden hebben van wapens, de heling van auto’s en het voorhanden hebben van een valse kentekenplaat. Daarbij zijn ook de feiten in het deelonderzoek Gezicht en deelname aan een criminele organisatie betrokken. Gelet op de ten laste gelegde feiten en de andere omstandigheden van het geval en in aanmerking genomen zijn ruime beoordelingsvrijheid, heeft het openbaar ministerie in redelijkheid tot de toegezegde basisstrafeis kunnen komen. Die basisstrafeis, van 24 jaren gevangenisstraf, is niet zo laag dat deze niet anders kan worden verklaard dan als een verkapte tegenprestatie voor het afleggen van verklaringen. Daarom acht het hof de overeenkomst met [kroongetuige] ook op dit punt niet onrechtmatig.
Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg heeft het openbaar ministerie aangekondigd bij requisitoir een lagere straf te eisen dan in de overeenkomst is toegezegd. Dat is ook gebeurd. De reden was dat sinds de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021 de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend niet langer kan zijn dan twee jaren. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zou een gevangenisstraf van twaalf jaren in beginsel nog een nettostraf van acht jaren betekenen. Daar mocht [kroongetuige] bij het sluiten van de overeenkomst van uitgaan, aldus het openbaar ministerie. Uitgaande van de nieuwe wet betekent een gevangenisstraf van twaalf jaren in beginsel een nettostraf van tien jaren. De inhoud van de overeenkomst bood volgens het openbaar ministerie ruimte om een zodanige gevangenisstraf te eisen dat de kroongetuige netto acht jaren moet zitten. In eerste aanleg is daarom niet 24 jaren gevangenisstraf als uitgangspunt genomen, maar twintig jaren gevangenisstraf, die met 50% is verminderd tot de uiteindelijke eis van tien jaren (in plaats van twaalf jaren) gevangenisstraf.
Het hof stelt vast dat het openbaar ministerie in afwijking van de tekst van de overeenkomst met de kroongetuige een gevangenisstraf van tien jaren in plaats van twaalf jaren heeft gevorderd. Er zijn geen aanwijzingen dat die lagere strafeis eerder aan de kroongetuige was toegezegd. Het openbaar ministerie heeft de afwijking van de in de overeenkomst genoemde bruto-eis gemotiveerd en de rechtbank heeft die motivering beoordeeld en de strafeis overgenomen. Het hof vindt in deze gang van zaken geen aanleiding de overeenkomst met de kroongetuige of de uitvoering daarvan onrechtmatig te achten. Er is geen reden om aan te nemen dat door deze gang van zaken de verklaringen van de kroongetuige zijn beïnvloed of dat op een andere manier rechtens te respecteren belangen van verdachten zijn geschaad.
Ontoelaatbare toezegging inzake ontneming?Als het openbaar ministerie los van een eventuele overeenkomst niet tot vordering van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou zijn overgegaan, hoeft het dat bij een getuige met wie een overeenkomst is gesloten ook niet te doen. Het openbaar ministerie kan dan eenzijdig beslissen van ontneming af te zien, zonder dat van een toezegging in de zin van de Aanwijzing sprake is. Ook op dit punt komt aan het openbaar ministerie een zekere beoordelingsvrijheid toe. Wel zal uit de motivering van het besluit om volledig van een ontnemingsvordering af te zien, moeten blijken dat geen sprake is van een verkapte financiële beloning voor het afleggen van verklaringen.
Volgens het openbaar ministerie is geen sprake geweest van een toezegging aan [kroongetuige] dat tegen hem geen ontnemingsvordering zal worden ingediend. Uit de processtukken blijkt niet dat hierover is gesproken tussen de officier van justitie van het team Bijzondere Getuigen en [kroongetuige] en zijn raadsman. Hoewel dit had gekund, is daarover geen afspraak gemaakt. Het openbaar ministerie heeft verder aangevoerd dat [kroongetuige] na afloop van zijn detentie elders, vermoedelijk in een ander land, een veilig nieuw bestaan zal moeten opbouwen. Financieel gezien begint hij bij nul. Hij zal in het begin een redelijke tegemoetkoming van het Team Getuigenbescherming ontvangen. Uitgangspunt voor de hoogte van die tegemoetkoming is dat iemand gezien de nieuwe leefomstandigheden een redelijk bestaan moet kunnen opbouwen. Een eventuele ontneming zou dus in feite ook door het Team Getuigenbescherming moeten worden betaald. Dat is volgens het openbaar ministerie geen werkelijke ontneming en uit het oogpunt van de Staat een
vestzak-broekzakaangelegenheid. Om die reden dient het openbaar ministerie geen vordering ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in tegen [kroongetuige] .
Nog los van het feit dat niet gebleken is van een toezegging aan de kroongetuige over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie voldoende reden heeft kunnen zien om het aanhangig maken van een ontnemingsvordering niet opportuun te achten. Het hof betrekt hierbij ook dat bij geen van de andere verdachten in het Eris-dossier een ontnemingsvordering is ingediend (of is aangekondigd) en de hoogte van het bedrag dat [kroongetuige] voor zijn rol in de moord op [slachtoffer 21] betaald heeft gekregen (€ 10.000,-). Van een zo onbegrijpelijke beslissing dat er in feite slechts sprake kan zijn van een verkapte financiële beloning is geen sprake.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat [kroongetuige] in het criminele circuit een miljoenenschuld heeft aan derden en dat deze schuld hem feitelijk is kwijtgescholden omdat hij door het aangaan van de overeenkomst onvindbaar is geworden voor zijn schuldeisers. Voor zover de verdediging daarmee heeft bedoeld te betogen dat op dit punt sprake is van een (verkapte) financiële beloning en daarmee van een niet toelaatbare toezegging, kan dit betoog niet slagen. Niet is gebleken dat de kroongetuige een juridisch afdwingbare (miljoenen)schuld heeft bij derden. Bovendien is niet gebleken van enige toezegging door het openbaar ministerie dat deze eventuele schulden niet meer zouden hoeven te worden betaald.
Samenvatting en conclusie
De overeenkomst met [kroongetuige] heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering. Het openbaar ministerie heeft het sluiten van de overeenkomst op goede gronden dringend noodzakelijk geacht. Uit de omvang van de vervolging, de strafeis en evenmin uit het achterwege laten van een ontnemingsvordering kan worden afgeleid dat aan [kroongetuige] verboden toezeggingen zijn gedaan in ruil voor het afleggen van verklaringen. Ook in onderling verband en samenhang bezien is bij de met [kroongetuige] gemaakte afspraak als bedoeld in artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering geen sprake van een overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte of het uitsluiten van de verklaringen van [kroongetuige] van het gebruik voor het bewijs, slagen dus niet.
5.1.4.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige
Meerdere raadslieden hebben gewezen op de onbetrouwbaarheid van de kroongetuige. Aangevoerd is dat [kroongetuige] al sinds jonge leeftijd op meerdere terreinen strafbare feiten pleegt, zoals handel in drugs en oplichting. Omdat hij al zijn hele leven liegt en bedriegt, is het zeer riskant om zijn verklaringen te gebruiken voor het bewijs, zeker nu [kroongetuige] een duidelijk eigen belang heeft bij het afleggen van zijn verklaringen, aldus de raadslieden.
Bijna alle raadslieden hebben daarnaast op inhoudelijke gronden de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van (een deel van) de verklaringen van [kroongetuige] betwist. In de zaak van [medeverdachte 13] is dit punt – in eerste aanleg en herhaald in hoger beroep – als volgt verwoord:
De kroongetuige heeft veel vermoedens, invullingen, veronderstellingen en gevoelens en verkeerde ten tijde van de feiten waarover hij verklaart niet zelden onder invloed van verdovende middelen. Hij is na talloze verhoren door de politie, bij de rechter-commissaris en op de zitting nauwelijks meer in staat om onderscheid te maken tussen wat hij daadwerkelijk heeft meegemaakt, wat hij van derden heeft gehoord en wat hij later heeft opgepikt uit de media. De primaire bron is uiteindelijk vaak [medeverdachte 14] , die ooit iets tegen hem gezegd zou hebben, al weet hij niet meer waar, wanneer, in welke bewoordingen en in welke context.
Andere raadslieden hebben daaraan nog toegevoegd dat de verklaringen bewust of onbewust onbetrouwbaar zijn te achten: door het toepassen van Neuro Linguïstisch Programmeren (NLP) tijdens het verhoren van [kroongetuige] , het bestaan van valse herinneringen en het voeden met informatie door politie en justitie. De verklaringen kunnen daarom niet worden gebruikt voor het bewijs. In ieder geval is het volgens de raadslieden noodzakelijk om deze verklaringen met grote voorzichtigheid te benaderen.
Voorwaardelijk is verzocht om nader deskundigenonderzoek te gelasten over geheugentraining en de werking van het geheugen, of om een deskundige ter zitting daarover te bevragen.
Het openbaar ministerie heeft het volgende aangevoerd. [kroongetuige] heeft in zijn kluisverklaringen uitsluitend uit zijn eigen geheugen geput. In de vele tactische verklaringen die [kroongetuige] bij de verhoorders in het onderzoek Eris heeft afgelegd, heeft hij over een onderwerp globaal telkens hetzelfde verhaal als tijdens de kluisverklaringen verteld, maar vooral méér dan in zijn kluisverklaringen. Nergens is hij teruggekomen op zijn eerder afgelegde kluisverklaringen in de zin dat deze bewust onjuist zouden zijn geweest. De tactische verklaringen bevatten naar aanleiding van verhelderende vragen vooral meer details dan de kluisverklaringen. Uiteindelijk is [kroongetuige] geconfronteerd met de onderzoeksresultaten. Dat gebeurde soms om uit te leggen hoe zijn verklaringen passen in het beeld dat met (objectieve) onderzoeksbevindingen tot stand is gekomen, maar ook om zaken die hij zich kennelijk niet goed herinnerde helder te krijgen. Dat ging vaak om het verduidelijken van tijd en plaats. Zo heeft [kroongetuige] zich vergist in de plaats waar een van zijn vele ontmoetingen met [medeverdachte 14] is geweest (Leiden of Zoetermeer) en heeft hij grote moeite gehad om bepaalde gebeurtenissen goed in de tijd te plaatsen. Het openbaar ministerie heeft in dit verband tot slot opgemerkt dat in elk geval helder is hoe de verklaringen van [kroongetuige] tot stand zijn gekomen en dat controle voor de bruikbaarheid van zijn verklaringen goed uit te voeren is, als gevolg van de zeer getrapte manier van verhoren van [kroongetuige] en de woordelijke uitwerking van zijn verhoren.
Het hof stelt in dit verband voorop dat het niet de betrouwbaarheid van de persoon van
[kroongetuige] maar die van zijn verklaringen dient te toetsen. Het feit dat een kroongetuige in het verleden ook bij andere misdrijven betrokken is geweest en/of dat hij in het verleden mogelijk onbetrouwbaar is gebleken wat betreft zijn verklaringen over niet in de afspraak als bedoeld in artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering opgenomen misdrijven, is op zich geen reden om geen waarde te hechten aan zijn als kroongetuige afgelegde verklaringen. Uiteindelijk gaat het erom of de verklaringen van de kroongetuige over de aan de verdachten ten laste gelegde feiten betrouwbaar zijn.
Een kritische benadering van de verklaringen van [kroongetuige] ligt voor de hand, nu hij deze heeft afgelegd als kroongetuige en aan hem strafvermindering en bescherming in het vooruitzicht zijn gesteld in ruil voor informatie over misdrijven. Het gaat dan meestal om informatie die zonder de verklaring van de kroongetuige niet, of zeer moeilijk, door de opsporingsinstanties is te verkrijgen. De van de kroongetuige te verkrijgen informatie moet voor de opsporingsautoriteiten een meerwaarde hebben. Daarin kan een motief zijn gelegen om informatie te verschaffen die niet op waarheid berust. Om die reden is het van belang dat de door de kroongetuige gegeven informatie zoveel mogelijk wordt getoetst in het opsporingsonderzoek en bij de berechting. Om diezelfde reden dienen zijn verklaringen met extra behoedzaamheid te worden beoordeeld, zoals ook tot uitdrukking komt in de motiveringseis van artikel 360, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de bewijsminimumregel dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend op de verklaring van één getuige mag worden aangenomen.
De eis van behoedzaamheid geldt in het bijzonder waar het gaat om de verklaringen die zien op informatie die [kroongetuige] stelt van [medeverdachte 14] te hebben verkregen. Zowel [kroongetuige] als [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 14] informatie wel eens aandikte of dat hij met desinformatie strooide.
Uitgangspunt is dat een verklaring van een getuige over wat hij van een andere persoon heeft gehoord in beginsel bruikbaar is voor het bewijs, maar dat de verdediging wel de gelegenheid moet hebben gehad om de getuige, het liefst ter terechtzitting, te horen. Vastgesteld kan worden dat de verdediging [kroongetuige] zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep aan vele indringende verhoren heeft onderworpen, waarbij het aspect dat hij iets van [medeverdachte 14] heeft gehoord uitvoerig aan de orde is geweest. Het zou dan ook te ver gaan om aan de verklaringen van [kroongetuige] om die reden op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, zeker omdat de beweerde bron van dergelijke verklaringen, [medeverdachte 14] , zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het ontkennen van de beweringen van [kroongetuige] en het presenteren van een ongeloofwaardig alternatief scenario.
De van de kroongetuige verkregen informatie is divers van aard. Zo heeft hij niet alleen verklaard over gebeurtenissen die hij zelf heeft meegemaakt, maar ook over wat hij van anderen, met name [medeverdachte 14] , heeft gehoord. Ten slotte heeft hij ook verklaard over de algemene gang van zaken bij Caloh Wagoh, waarvan hij deel heeft uitgemaakt.
Als informatie die de kroongetuige zegt te hebben verkregen van derden niet past bij de overige onderzoeksresultaten, kan maar hoeft dat niet te duiden op onbetrouwbaarheid van de kroongetuige. In dat geval is het ook mogelijk dat de kroongetuige naar waarheid heeft verklaard over wat hij heeft gehoord maar van die derde niet de juiste informatie heeft gekregen. Als voorbeeld noemt het hof een voorval in het deelonderzoek Breuk. De kroongetuige heeft verklaard dat zijn opdrachtgever hem op 5 juli 2017 heeft bericht dat het beoogde slachtoffer vanwege een file later zou komen. Dat het beoogde slachtoffer die dag na zijn vertrek uit Rotterdam om ongeveer 19.00 uur door een file is opgehouden, acht het hof niet waarschijnlijk. Voor deze ogenschijnlijke onjuistheid zijn meerdere verklaringen mogelijk: de kroongetuige kan de file hebben verzonnen, maar hij kan ook naar waarheid hebben verklaard over onjuiste informatie die hij van de opdrachtgever had gekregen, waarbij de opdrachtgever op zijn beurt deze onjuiste informatie van derden kan hebben ontvangen.
Van belang is of onderdelen van de verklaring van de kroongetuige steun vinden in ander bewijsmateriaal en passen bij de overige bevindingen van het onderzoek. De verdediging heeft gewezen op de mogelijkheid van beïnvloeding van de kroongetuige door de politie. In dat verband is van belang of en, zo ja, hoe en wanneer de informatie van de kroongetuige in het onderzoek is bevestigd. Hierbij is een aantal situaties te onderscheiden:
  • De informatie van de kroongetuige is geheel nieuw en wordt pas later in het onderzoek bevestigd door gegevens waarvan de kroongetuige niet op de hoogte kon zijn;
  • De informatie kan worden bevestigd met zich al in het dossier bevindende onderzoeksresultaten of andere gegevens waarvan de kroongetuige op de hoogte kon zijn;
  • De informatie wordt verkregen naar aanleiding van aan de kroongetuige voorgehouden onderzoeksresultaten.
Het is duidelijk dat de mogelijkheid van beïnvloeding in de als eerste vermelde situatie het kleinst en in de laatste situatie het grootst is.
Ook op het hof komt [kroongetuige] in zijn manier van verklaren bij de politie en de
rechter-commissaris, maar ook ter terechtzitting over als een getuige die duidelijk en in grote lijnen consistent en zonder te aarzelen verklaart. Van belang is ook dat [kroongetuige] ook heeft verklaard over zijn rol in zaken waarin hij tot op dat moment bij het openbaar ministerie niet in beeld was gekomen en dat zijn op punten gedetailleerde verklaringen voor een belangrijk deel bevestiging vinden in objectieve onderzoeksbevindingen zoals die in het verificatie/falsificatiedossier. Veel verklaringen van [kroongetuige] vinden bevestiging in opnames van PGP- en whatsappgesprekken die pas later onder [medeverdachte 14] zijn aangetroffen. Van de aanwezigheid van die opnames waren [kroongetuige] en de politie niet op de hoogte op het moment dat de kluisverklaringen werden afgelegd. Het hof geeft daarvan enkele voorbeelden:
  • De verklaring van de kroongetuige dat een zekere [naam gelijkend op naam 45] of [naam gelijkend op naam 45] opdrachtgever voor een aantal liquidaties was, komt overeen met een PGP-gesprek tussen [medeverdachte 14] en ‘The wizzard’ waarin [naam gelijkend op naam 45] als opdrachtgever wordt genoemd;
  • De kroongetuige heeft verklaard dat [medeverdachte 14] hem een A4’tje met een foto van
[slachtoffer 23] op een bruiloft heeft laten zien. Op die foto was het hoofd van
[slachtoffer 23] omcirkeld. Op gegevensdragers van [medeverdachte 14] is een foto gevonden van een A4’tje met een foto van [slachtoffer 23] met zijn hoofd omcirkeld die ook verder aan de beschrijving van de kroongetuige voldoet;
  • [medeverdachte 14] zou opdracht hebben gegeven voor de beschieting van een woning aan de [adres] in Doorn. Op gegevensdragers van [medeverdachte 14] is een beeldopname van een PGP-gesprek aangetroffen waarin wordt gesproken over een donkere straat met bomen bij de afslag Maarn (Doorn) van de A12. Ook is op die gegevensdrager een afbeelding van een printje van een routebeschrijving van Google Maps van ‘Mijn locatie’ naar de [adres] in Doorn gevonden;
  • [medeverdachte 14] zou zijn benaderd door [medeverdachte 18] omdat zijn zoon in de problemen was gekomen door een vergismoord. Onder [medeverdachte 14] zijn beeldopnames van whatsappgesprekken en PGPgesprekken tussen beiden van ongeveer twee weken na de betreffende vergismoord over de zoon van [medeverdachte 18] aangetroffen;
  • Het geld voor de moord op [slachtoffer 21] zou op de dag na de moord door een motorrijder zijn opgehaald. Op gegevensdragers van [medeverdachte 14] is de volgende chat van
8 juli 2017 aangetroffen: “Ok ik stuur hem, hij komt op de motor”.
Ook op veel andere onderdelen worden de verklaringen van de kroongetuige bevestigd door die bij [medeverdachte 14] aangetroffen opnames. Het hof komt daar bij de bespreking van de zaakdossiers op terug.
De conclusie is dat de verklaringen van de kroongetuige in de kern en op hoofdlijnen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Wel is duidelijk gebleken dat [kroongetuige] moeite heeft met het plaatsen van gebeurtenissen in de tijd en dat hij bepaalde feitelijkheden (nader) heeft ingevuld en met elkaar heeft verward, zoals in de deelonderzoeken Lis en Barbera, waar hij het heeft over het Belgische slachtoffer. Ook heeft [kroongetuige] zijn verklaringen gedurende het proces op punten moeten nuanceren, daar waar hij eerder al dan niet ingegeven door zijn eigen overtuiging in al te concluderende zin had verklaard. Sommige ongerijmdheden in de verklaringen van [kroongetuige] zijn niet geheel opgehelderd of op andere wijze verklaarbaar gebleken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in de deelonderzoeken Charlie17 en Langenhorst, daar waar het de gang van zaken in aanloop naar de moord en de rol van [kroongetuige] zelf betreft.
Een aantal raadslieden heeft ook terecht erop gewezen dat het geheugen alleen al door het tijdsverloop beïnvloedbaar is en dat informatie die naderhand is verkregen, vermengd kan worden met wat een getuige zelf heeft waargenomen. Het hof komt niet tot de conclusie dat [kroongetuige] bewust niet volledig naar waarheid heeft verklaard. Dat neemt niet weg dat de verklaringen van [kroongetuige] slechts bruikbaar zijn voor het bewijs als het hof oordeelt dat zij betrouwbaar zijn en conform de waarheid zijn afgelegd.
Ondanks de kanttekeningen die op onderdelen bij de verklaringen van [kroongetuige] kunnen worden geplaatst, blijft tegen de achtergrond van het totaal van zijn vele verklaringen en in het licht van de overige onderzoeksbevindingen het beeld van [kroongetuige] als een overwegend betrouwbaar verklarende getuige in stand. Uit de woordelijk uitgewerkte verhoren van
[kroongetuige] is van het toepassen van NLP, van het opwekken van valse herinneringen of het voeden van informatie in de verhoren door de politie niet gebleken. Ook verder zijn hiervoor geen aanwijzingen te vinden. Het hof ziet geen noodzaak om in dit verband nader deskundigenonderzoek te laten doen of een deskundige te bevragen, zodat het (voorwaardelijke) verzoek daartoe wordt afgewezen.
Bewijsminimum
Een aantal raadslieden heeft aangevoerd dat de strafrechtelijke betrokkenheid van een verdachte niet enkel of in beslissende mate kan worden gegrond op de verklaring van een kroongetuige. Er moet voldoende ander bewijs zijn voor de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte.
Naar het oordeel van het hof is deze opvatting onjuist. Het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, rov. 2.4). De beslissing tot de bewezenverklaring van een ten laste gelegd feit moet naast de eventuele verklaring van de kroongetuige ook op een of meer andere bewijsmiddelen zijn gebaseerd. Die andere bewijsmiddelen mogen volgens artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering niet slechts bestaan uit verklaringen van andere kroongetuigen. Dat neemt niet weg dat de wettelijke regeling van de kroongetuige inclusief artikel 344a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en de bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zich niet ertegen verzetten dat de bewezenverklaring van het tenlastegelegde in overwegende mate steunt op verklaringen van een getuige met wie door de officier van justitie een afspraak is gemaakt op grond van artikel 226h, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (zie HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:601, rov. 8.4). Dat het gebruik van een verklaring van een kroongetuige voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde niet is onderworpen aan een verdere wettelijke beperking dan die van artikel 344a, vierde lid, en artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, laat onverlet dat het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en de waardering van de bewijswaarde van de verklaringen van de kroongetuige, zoals hiervoor al is overwogen, behoedzaam te werk gaat.

6.DE WAARDERING VAN HET BEWIJS EN DE CONCLUSIES VAN DE VEREDELINGEN

6.1.
De vordering van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [medeverdachte 18] zich heeft schuldig gemaakt aan het in het deelonderzoek Charon primair tenlastegelegde (medeplegen van moord). Zij verwijzen daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Volgens de
advocaten-generaal moet [medeverdachte 18] worden vrijgesproken van de ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging van [medeverdachte 18] heeft verzocht hem vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten. De daartoe gevoerde verweren komen, voor zover van belang voor de bewijswaardering, aan de orde in de overwegingen van het hof.
6.3.
Het oordeel van het hof
6.3.1.
Conclusies veredelingen en identificaties
Het hof heeft op basis van het dossier onder meer de volgende veredelingen van PGP-namen en bijnamen vastgesteld:
- [medeverdachte 14] is de gebruiker van de PGP-accounts ‘CB1D45’ (tussen 18 en
20 februari 2017), ‘C murder/971817’, ‘C MURDAH’, ‘C40’ en NN2 (deelonderzoek Goudvink);
  • [medeverdachte 2] is de gebruiker van het PGP-account ‘The wizzard’;
  • [medeverdachte 4] is de gebruiker van de PGP-accounts ‘B.I.G’, ‘Keyser soze’ en ‘Keyser soze0’;
  • [medeverdachte 6] is de gebruiker van het PGP-account ‘Max Payne’ en [medeverdachte 6] heeft de bijnamen ‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’/’ [bijnaam medeverdachte 6] ’ en ‘Max’;
  • [medeverdachte 3] is van 22 tot en met 24 februari 2017 de gebruiker van het PGP-account ‘CB1D45’ en [medeverdachte 3] heeft de bijnamen ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’/‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’;
  • [medeverdachte 7] is van 14 maart 2017 tot en met 17 maart 2017 de gebruiker van het
PGP-account ‘CB1D45’ en [medeverdachte 7] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam medeverdachte 7] ’;
- [medeverdachte 10] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam medeverdachte 10] ’;
  • [medeverdachte 18] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam verdachte] ’;
  • [medeverdachte 17] is de gebruiker van het PGP-account ‘Storing’.
6.3.2.
CHARON
Het hof leidt uit de inhoud van het dossier de volgende gang van zaken af.
6.3.2.1.
De liquidatie van [slachtoffer 11]
Op 31 januari 2017 omstreeks 22.30 uur is [slachtoffer 11] in Amsterdam neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden. Het onderzoek in deze zaak onder de naam 13Penseel leidde niet tot vervolging van verdachten en werd afgesloten. Nadat [kroongetuige] verklaringen had afgelegd als kroongetuige is het onderzoek voortgezet.
6.3.2.2.
De verklaringen van [kroongetuige]
In de verklaringen van [kroongetuige] komt meerdere keren terug dat hij weet dat er een vergismoord in Utrecht heeft plaatsgevonden. Samengevat komen deze verklaringen erop neer dat de zoon van [bijnaam verdachte] betrokken was bij die vergismoord en problemen had. [bijnaam verdachte] heeft [medeverdachte 14] vervolgens om hulp gevraagd, om ervoor te zorgen dat zijn zoon niets zou overkomen. Daarvoor moest [medeverdachte 14] een represaille uitvoeren. Als die was geslaagd, zou [medeverdachte 14] het stokje overnemen van de zoon van [bijnaam verdachte] .
Een van de personen die betrokken waren bij de vergismoord is vervolgens daadwerkelijk geliquideerd, aldus de verklaring van [kroongetuige] . [medeverdachte 14] zou dat hebben geregeld in opdracht van de organisatie die ook achter de vergismoord zat. Hij zou zich daarmee hebben bewezen tegenover die organisatie. Aanvankelijk stond de zoon van [bijnaam verdachte] in rechtstreeks contact met die organisatie en voerde hij werkzaamheden voor die organisatie uit. Na de geslaagde represaille mocht [medeverdachte 14] het werk overnemen van de zoon van [bijnaam verdachte] .
Het hof acht de verklaringen van [kroongetuige] over wat hij van [medeverdachte 14] heeft vernomen over de gang van zaken betrouwbaar, omdat die verklaringen voor een groot [medeverdachte 4] bevestiging vinden in de door [medeverdachte 14] vastgelegde PGP-gesprekken en ander bewijsmateriaal.
Op basis van de inhoud van deze verklaringen, in samenhang bezien met het vonnis en arrest in de zaak over onderzoek Roos/Doorn en de bewijsmiddelen uit het onderzoek Charon, concludeert het hof dat [kroongetuige] doelt op de vergismoord van [naam 13] in Utrecht en dat de represaille de liquidatie van het slachtoffer [slachtoffer 11] is.
Het staat vast dat [medeverdachte 14] in opdracht van een andere organisatie de liquidatie van [slachtoffer 11] heeft georganiseerd. Dat blijkt uit de verklaringen van [kroongetuige] , PGP-gesprekken, het feit dat [medeverdachte 12] in opdracht van [medeverdachte 14] de vluchtauto in brand heeft gestoken en uit de contacten met de opdrachtgevers. Daarom kan ook worden aangenomen dat alle hierna beschreven activiteiten van [medeverdachte 14] verband houden met de moord op [slachtoffer 11] .
6.3.2.3.
Tijdlijn
Het hof zal hierna aan de hand van een tijdlijn vaststellen welke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in de periode van 12 januari 2017 tot en met 23 februari 2017. Daarbij zal het zoveel mogelijk duiding geven aan de verschillende gebeurtenissen. Het vaststellen van de tijdlijn acht het hof van belang voor de beoordeling van de ten laste gelegde feiten.
Donderdag 12 januari 2017
Zoals hiervoor overwogen, neemt het hof als uitgangspunt dat [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] enerzijds en [slachtoffer 11] anderzijds op 12 januari 2017 als respectievelijk schutters en bestuurder betrokken zijn geweest bij de liquidatie van [naam 13] , de zogenoemde vergismoord in Utrecht. Het beoogde doelwit van deze liquidatie bleek [naam 20] te zijn.
[medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] zijn onherroepelijk veroordeeld voor deze liquidatie.
Vrijdag 13 januari 2017
Op 13 januari 2017 treffen [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] voorbereidingen om het beoogde doelwit [naam 20] alsnog te vermoorden. [slachtoffer 11] is daar opnieuw bij betrokken. Tijdens de verkenning van de plek waar de beoogde liquidatie moet plaatsvinden, zit ook getuige [getuige 12] in de auto.
Het hof stelt aan de hand van de verklaring van getuige [getuige 12] vast dat [slachtoffer 11] zich tijdens de voorbereiding voor de beoogde moord op [naam 20] heeft teruggetrokken. Op enig moment was er een discussie met [slachtoffer 11] en toen is hij weggelopen. Dat er een discussie met [slachtoffer 11] heeft plaatsgevonden, vindt steun in de verklaring van [benadeelde partij 1] . Hij heeft verklaard dat hij van [slachtoffer 11] heeft gehoord dat hij niet meer wilde meedoen aan de liquidatie van [naam 20] . Als [slachtoffer 11] niet meer mee zou gaan, zou het ophouden voor hem, zo heeft hij kennelijk aan [benadeelde partij 1] verteld.
Zaterdag 14 januari 2017
Met het telefoonnummer *0028, dat in gebruik is bij [medeverdachte 2] , wordt contact gezocht met de telefoonnummers van [naam 25] en [medeverdachte 11] . Ook in de periode vóór 14 januari 2017 is er regelmatig contact tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 11] .
Vrijdag 20 januari 2017
[benadeelde partij 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 11] hem op vrijdag 20 januari 2017 heeft verteld dat hij samen met [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] betrokken is geweest bij de liquidatie in Utrecht waarbij de verkeerde was neergeschoten. Volgens [benadeelde partij 1] zou [slachtoffer 11] met meer mensen hebben gesproken over de vergismoord.
Woensdag 25 januari 2017
Op 25 januari 2017 vindt er een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 14] en ‘ [bijnaam verdachte] ’. Dat blijkt uit een chat tussen beiden van die dag. Het hof concludeert op basis van de bewijsmiddelen dat [bijnaam verdachte] (net als [bijnaam verdachte] ) een bijnaam is van [medeverdachte 18] , de vader van [medeverdachte 17] . Dat er op 25 januari 2017 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen hem en [medeverdachte 14] , past bij de verklaring van [kroongetuige] dat [bijnaam verdachte] in de periode na de vergismoord naar [medeverdachte 14] is gegaan om hulp te vragen.
Donderdag 26 januari 2017
Op 26 januari 2017 vindt er een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 18] en [medeverdachte 14] , waarbij ook [medeverdachte 17] aanwezig is.
Vrijdag 27 januari 2017
Op vrijdag 27 januari 2017 vindt er weer een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 14] en
[medeverdachte 17] . Uit de inhoud van de chats, in combinatie met de historische verkeersgegevens van de telefoon van [medeverdachte 17] , volgt dat er in Rotterdam rond 22.00 uur wordt afgesproken, waarna [medeverdachte 17] rond 23.30 uur met de trein vanaf Den Haag Centraal richting Amsterdam reist.
Zaterdag 28 januari 2017
Op 28 januari 2017 vinden er meerdere chats plaats tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 18] . Deze chats kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] die dag op zoek zijn geweest naar [slachtoffer 11] en dat [medeverdachte 17] daarover communiceerde met zijn vader, die de informatie vervolgens doorgaf aan [medeverdachte 14] .
[medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] zijn op zoek naar hem langs zowel de moeder als de vriendin van [slachtoffer 11] gegaan. Uiteindelijk vinden ze hem ’s avonds bij zijn vader,
[benadeelde partij 1] . Tijdens dit bezoek is er kennelijk gesproken over iets nieuws dat [slachtoffer 11] moest gaan doen. Daarvoor moest hij ook telefonisch bereikbaar zijn. [benadeelde partij 1] heeft daarom een Lyca-kaartje voor een telefoon van het merk Alcatel aan [slachtoffer 11] gegeven.
De informatie over de zoektocht naar, en vervolgens het bezoek aan, [slachtoffer 11] is kennelijk relevant voor [medeverdachte 14] , nu dit direct met hem wordt gedeeld. In de berichten wordt gezegd dat [medeverdachte 14] “paraat was en dat hij het even moet cancelen”, wat erop duidt dat er iets stond te gebeuren dat niet door kon gaan.
[medeverdachte 14] wordt niet alleen direct geïnformeerd over de zoektocht naar, en uiteindelijk het vinden van, [slachtoffer 11] , maar na afloop van het bezoek geeft [medeverdachte 17] via
[medeverdachte 18] ook aan snel contact met [medeverdachte 14] te willen. Direct daarop maken
[medeverdachte 17] en [medeverdachte 14] onderling een afspraak om elkaar de volgende dag te treffen in Amsterdam.
Zondag 29 januari 2017
Op 29 januari 2017 stuurt [medeverdachte 17] even na middernacht een bericht naar [medeverdachte 14] . Kennelijk wil [medeverdachte 17] hem die dag voor 12.00 uur ontmoeten, wat wordt bevestigd in een whatsappgesprek tussen [medeverdachte 18] en [medeverdachte 14] diezelfde nacht.
Uit het vervolg van het whatsappgesprek tussen [medeverdachte 18] en [medeverdachte 14] blijkt dat er daadwerkelijk rond 12.00 uur een afspraak heeft plaatsgevonden tussen (wederom) [medeverdachte 17] en [medeverdachte 14] in Amsterdam aan de [adres] .
Even voor 13.00 uur vindt een whatsappgesprek plaats tussen [medeverdachte 18] en [medeverdachte 14] . [medeverdachte 18] laat aan [medeverdachte 14] weten dat “dat ding vandaag geregeld moet worden” en dat die mannen druk zetten. Ook zegt hij: “Morgen heeft het gevolgen voor die mannen”. [medeverdachte 14] maakt duidelijk dat vandaag niet kan en dat hij “die man heeft uitgelegd” dat hij één dag moet hebben, omdat “wij” anders fouten maken.
Dat “het gevolgen kan hebben voor die mannen” past bij de verklaring van [kroongetuige] dat [bijnaam verdachte] hulp heeft gezocht bij [medeverdachte 14] om ervoor te zorgen dat zijn zoon, die in de problemen zat door de vergismoord, niets zou overkomen. Het hof concludeert op basis van deze gesprekken dat er kennelijk druk werd uitgeoefend op (het team van) [medeverdachte 14] .
Uit de verklaring van [benadeelde partij 1] volgt dat dezelfde dag ook een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en [slachtoffer 11] . [slachtoffer 11] moest zich in Amsterdam in de middag melden om 15.00 uur of 17.00 uur. Dit is na de ontmoeting tussen [medeverdachte 17] en [medeverdachte 14] , die rond 12.00 uur plaatsvond. [slachtoffer 11] was over deze ontmoeting gebeld op het telefoonnummer behorend bij zijn Lycakaartje. [slachtoffer 11] had aan [benadeelde partij 1] verteld dat het om dezelfde jongens ging. Dit vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 11] , die heeft verklaard dat ze voor die dag via het telefoonnummer behorend bij het Lyca-kaartje een afspraak met [slachtoffer 11] hadden gemaakt en dat [slachtoffer 11] rond 16.00 uur naar de lounge in Amsterdam is gekomen. [slachtoffer 11] is na ongeveer twee uren weggegaan, wat past bij de verklaring van [benadeelde partij 1] dat hij rond 19.30 uur weer thuiskwam. [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] zijn in de lounge gebleven.
Maandag 30 januari 2017
De dag begint om 00.07 uur met een chat tussen [medeverdachte 18] en [medeverdachte 14] , waarin [medeverdachte 18] aangeeft dat die jongen een manier heeft gevonden om dat ding uit te stellen tot morgen. Het hof concludeert dat met “die jongen” wederom [medeverdachte 17] wordt bedoeld. Dat volgt uit de rest van de chat. Daarin wordt afgesproken dat [medeverdachte 14] hem de dag erna op dezelfde plek als “vandaag” zal ontmoeten. Zoals hiervoor vastgesteld, heeft op 29 januari 2017 rond 12.00 uur een ontmoeting plaatsgevonden tussen [medeverdachte 14] en
[medeverdachte 17] aan de [adres] in Amsterdam. Gelet op het tijdstip van de chat in combinatie met de inhoud gaat het hof ervan uit dat met “vandaag” 29 januari 2017 wordt bedoeld. Op basis van het vervolg van het gesprek stelt het hof vast dat op 30 januari 2017 uiteindelijk rond kwart voor twee ’s middags er opnieuw een afspraak tussen
[medeverdachte 17] en [medeverdachte 14] aan de [adres] in Amsterdam is geweest.
In de middag van 30 januari 2017 is er weer een ontmoeting in Amsterdam tussen [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en [slachtoffer 11] . Dat volgt niet alleen uit de verklaring van [benadeelde partij 1] , maar ook uit de verklaring van [medeverdachte 11] . Deze ontmoeting gaat in de avond en nacht door. Vanaf ongeveer 18.00 uur tot 20.00 uur en vanaf ongeveer 22.30 uur heeft het nummer eindigend op *7682, dat zoals blijkt uit de bewijsmiddelen aan
[medeverdachte 17] kan worden toegeschreven, zendmasten aangestraald in de buurt van [café] in Amsterdam. Het hof leidt hieruit en ook uit de verklaring van [medeverdachte 11] af dat de ontmoeting opnieuw in dat loungecafé heeft plaatsgevonden.
Tussen [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en [slachtoffer 11] is die dag afgesproken dat ze elkaar de volgende dag, 31 januari 2017, weer zullen ontmoeten.
Uit een whatsappgesprek tussen [medeverdachte 18] en [medeverdachte 14] volgt dat er die avond ook nog een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] . Om
20.18
uur stuurt [medeverdachte 18] aan [medeverdachte 14] : “Same place”. Om 20.23 uur zegt hij: “3 à 4 min is hij er”. Zo lijken [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] elkaar rond 20.26 à 20.27 uur te zien. De historische gegevens van de telefoon van [medeverdachte 17] laten zien dat zijn toestel die avond in ieder geval om 21.12.31 uur een zendmast heeft aangestraald in de directe omgeving van de [adres] te Amsterdam, waar [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] elkaar twee keer eerder hebben ontmoet. Dat duidt erop dat [medeverdachte 17] zijn ontmoeting met [slachtoffer 11] in [café] die avond heeft onderbroken voor wederom een ontmoeting met [medeverdachte 14] .
De telefoons van [naam 1] en [naam 3] stralen vanaf 19.32 uur aan in Amsterdam. In ieder geval [naam 3] kan worden gerekend tot de organisatie van de opdrachtgever. Om 20.10 uur wordt de Renault Clio met het valse kenteken [kenteken] geregistreerd door een camera op de A10 Noord. Van deze gestolen auto zijn het originele kenteken en kentekenbewijs in februari 2017 aangetroffen in een loods in Landsmeer die ook in gebruik was bij de organisatie van de opdrachtgever. Hetzelfde voertuig wordt op 4 februari 2017 uitgebrand gevonden bij De Zilk.
Opvallend is dat de contactnaam ‘The wizzard’, die op basis van de processen-verbaal van veredeling aan [medeverdachte 2] kan worden toegeschreven, die avond om 20.29 uur in een
PGP-toestel is geplaatst met een nummer eindigend op *9768. Dit PGP-toestel heeft die dag een reisbeweging gemaakt van Utrecht naar Amsterdam. Bij het eerste gebruik straalde deze PGP een zendmast aan in de directe omgeving van de woning van [naam 3] in Utrecht. Bij hem thuis is administratie aangetroffen van meerdere simkaarten van PGP-toestellen, die onder meer te relateren zijn aan [medeverdachte 14] en de accounts ‘The wizzard’ en ‘B.I.G’. Het eerste [medeverdachte 4] van de reisbeweging van Utrecht naar Amsterdam heeft de PGP ook samen met [naam 3] gemaakt. Dat blijkt uit de zendmasten die de telefoon van [naam 3] tijdens die reisbeweging heeft aangestraald. Op enig moment, vanaf 20.21 uur, lopen de reisbeweging van [naam 3] enerzijds en die van de PGP anderzijds uiteen. Dat betekent dat een overdracht van de PGP aan een ander heeft plaatsgevonden.
Het moment dat de contactnaam ‘The wizzard’ in het PGP-toestel werd gezet, is rondom het moment van de ontmoeting tussen [medeverdachte 17] en [medeverdachte 14] die avond in Amsterdam aan de [adres] . Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat tijdens deze ontmoeting het PGP-toestel met daarin de naam ‘The wizzard’ aan [medeverdachte 14] moet zijn overgedragen. Dat vindt bevestiging in de chat tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 18] van 31 januari 2017, waarin [medeverdachte 14] om 11.34 uur zegt: “Ik ga zo op dat ding” in combinatie met de datasessie van dit PGP-toestel om 12.41 uur. Dat [medeverdachte 17] betrokken is bij de overdracht van deze PGP blijkt uit het bericht om 17.11 uur van [medeverdachte 18] aan [medeverdachte 14] : “Hij zei dat hij je een nieuwe telefoon heeft gegeven”, “hij zegt dat die mannen zien dat je leest maar dat je niet reageert op zijn berichten” en “dat vragen ze aan hem waarom jij niet reageert”. Ook wordt [medeverdachte 17] er kennelijk op aangesproken als [medeverdachte 14] niet reageert op berichten op dit PGP-toestel. Dat met “hij” in de chats [medeverdachte 17] wordt bedoeld, leidt het hof af uit het vervolg van datzelfde gesprek waarin [medeverdachte 14] laat weten: “die jongen van jou moet veel leren”.
Ongeveer een uur na de ontmoeting tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] op 30 januari 2017 beginnen er whatsappgesprekken tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 14] en [naam 35] . [medeverdachte 14] zegt dan onder meer dat hij in de [restaurant] in de Meern is. Het PGP-toestel met nummer *9768 straalt op dat moment aan op een zendlocatie in De Meern. Het hof ziet hierin bevestiging dat het PGP-toestel met nummer *9768 die avond aan [medeverdachte 14] is overgedragen.
Dinsdag 31 januari 2017
Op 31 januari 2017 om 01.02 uur straalt de telefoon van [medeverdachte 7] een mast aan de A12 in de buurt van Harmelen aan. Dit past bij aanwezigheid van [medeverdachte 7] vlak daarvóór in De Meern. Ook vindt vanaf ongeveer 01.00 uur opnieuw contact plaats tussen [medeverdachte 14] en [naam 35] . [medeverdachte 14] geeft aan [naam 35] [huisnummer] en het adres [adres] door. Dat is het adres van een vriendin van [medeverdachte 14] met de bijnaam Widow. Rond 01.30 uur meldt [naam 35] dat hij er is. [medeverdachte 14] is daar op dat moment blijkbaar ook aanwezig en vraagt [naam 35] om boven te komen.
Dezelfde nacht, om 04.19 uur, komt [slachtoffer 11] terug van zijn ontmoeting met in ieder geval [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] . [medeverdachte 17] kwam die ochtend ook pas rond 05.00 uur thuis, zo blijkt uit een gesprek tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 18] rond
11.3
uur. Ook [medeverdachte 11] heeft verklaard dat zij op 31 januari 2017 tot vroeg in de ochtend in Amsterdam zijn geweest.
[slachtoffer 11] laat bij thuiskomst aan [benadeelde partij 1] zien dat hij een PGP-telefoon heeft gekregen. Gelet op het feit dat hij de PGP-telefoon meteen na thuiskomst laat zien, na een lange ontmoeting met in ieder geval [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] , concludeert het hof dat [slachtoffer 11] die PGP tijdens die ontmoeting heeft ontvangen.
Later die ochtend vertelt [slachtoffer 11] aan [benadeelde partij 1] dat er die avond iets gaat gebeuren. Hij moet een laatste klusje doen. Uit zijn gebaar met zijn hand langs zijn keel maakt [benadeelde partij 1] op dat er iemand dood moest. Het hof concludeert dat het voor [slachtoffer 11] duidelijk moet zijn geweest dat er die avond nog een liquidatie zou plaatsvinden. Dat hij een PGP heeft ontvangen, past daarbij.
Rond 16.00 uur vindt er weer chatcontact plaats tussen [medeverdachte 18] en [medeverdachte 14] .
[medeverdachte 18] bericht: “Hoe laat vraagt ie” en “zou je op zijn schrijven kunnen reageren”.
[slachtoffer 11] vertrekt rond 17.00 uur die dag richting Amsterdam. Hij ontmoet
[medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en een vierde man op station Amsterdam Lelylaan.
[medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en die vierde man waren daarvóór al samen in de stad geweest. In de buurt van het [school] lopen ze vervolgens met zijn vieren rond. Daarna gaan zijn ze enige tijd uit elkaar. [slachtoffer 11] en de vierde man gaan de ene kant op en [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] de andere kant (naar huis). [medeverdachte 17] heeft zich toen omgekleed. Dat was tussen 20.00 uur en 21.00 uur. In die tussentijd, om
20.35
uur, bericht [medeverdachte 18] aan [medeverdachte 14] dat hij moet texten, want die jongen wacht op hem. Het hof concludeert dat [medeverdachte 17] op dat moment wacht op een bericht van [medeverdachte 14] .
Eerder die avond, om 18.55 uur, laat [naam 35] in een chat aan [medeverdachte 14] weten dat hij die dag niet mee kan. Dezelfde avond stuurt [medeverdachte 14] aan Widow de volgende berichten: “Heb je doek en tas voor dat”, “Regel dat voor me. En schoon. Dus oppassen” en “Doe je tomtom erbij”.
Kort daarop vraagt [medeverdachte 14] aan [naam 38] , zijn broer, of hij nog met [bijnaam medeverdachte 7] is. Ook vraagt hij of ze [bijnaam medeverdachte 5] halen. “ [bijnaam medeverdachte 7] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij sport. Daarna Widow en dan kom ik naar sport”, zegt hij erbij. Met “sport” wordt de sportschool van [medeverdachte 14] broer [naam 38] in Den Haag bedoeld.
Om 20.30 uur appt [medeverdachte 14] aan Widow: “kom maar brengen. Ben er”. Widow antwoordt: “ik kom. Achter”.
Het hof duidt de activiteiten en contacten in het kader van de voorbereiding van de liquidatie. In die contacten gaat het erom dat men iets moet ophalen bij “sport” en wordt ook Widow genoemd. In het licht van de overige bewijsmiddelen gaat het hof ervan uit dat met “schoon” wordt bedoeld vrij van sporen en dat bij Widow het moordwapen was gestald. Uit latere PGP-gesprekken die [medeverdachte 14] heeft gevoerd met ‘The wizzard’ en ‘B.I.G’ blijkt dat de organisatie van de opdrachtgever doorgaans zorgde voor “yzers en fietsen”, oftewel wapens en auto’s. De conclusie van het hof is dat rond 30 januari 2017 een of meer PGP-telefoons, auto’s en wapens zijn overgedragen vanuit de organisatie van de opdrachtgever aan [medeverdachte 14] en anderen die nauw met hem in contact stonden.
[medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] , de vierde man en [slachtoffer 11] treffen elkaar later die avond weer op de [adres] . Na wat rondlopen komen ze op het pleintje van de [adres] . [slachtoffer 11] loopt op dat moment voorop. [medeverdachte 17] loopt daarachter en [medeverdachte 11] en de vierde man lopen daar weer achter. [medeverdachte 17] ziet op dat moment een man op hen afkomen en hij hoort schoten. Hij rent weg, maar ziet bij het omkijken nog dat [slachtoffer 11] in elkaar zakt. [slachtoffer 11] is doodgeschoten.
In de directe omgeving van [slachtoffer 11] worden meerdere hulzen aangetroffen. Op drie daarvan wordt DNA aangetroffen met dezelfde kenmerken als het DNA-profiel van [medeverdachte 7] (bijnaam: [bijnaam medeverdachte 7] ).
De telefoon van [medeverdachte 7] straalde om 18.29 uur een mast in Leiden aan en om 19.53 uur een mast in Den Haag. De eerstvolgende geregistreerde verbinding van de telefoon van [medeverdachte 7] is na de liquidatie om ongeveer 00.34 uur (op woensdag 1 februari 2017). Rond hetzelfde tijdstip wordt een aan [medeverdachte 3] toegeschreven telefoon geregistreerd. De door beide toestellen daarbij gebruikte masten staan aan of in de buurt van de [adres] in Den Haag. Verder is gebleken dat een contact van [medeverdachte 7] geprobeerd heeft hem te bereiken maar dat er geen verbinding tot stand kwam. Dat kan erop wijzen dat het toestel geen bereik had of uitgeschakeld is geweest.
Van het op 30 januari 2017 aan [medeverdachte 14] overhandigde PGPtoestel *9768 zijn mastgegevens geregistreerd. Het toestel straalde om 17.42 uur een mast bij de woning van [medeverdachte 14] in Zoetermeer aan. Later op de avond werd er met het toestel een datasessie gestart. Daarbij wordt in ieder geval om de twee uren een mast geregistreerd. Dat is een mast die in de twee uur vóór de registratie binnen bereik is geweest van het toestel. Daaruit blijkt dat het toestel is gesignaleerd op een mast nabij de snelweg bij Hoofddorp en later (tussen 22.16 uur en 00.16 uur op 1 februari 2017) op een mast bij Vijfhuizen. Dat past bij een rit van Den Haag naar de plaats van de liquidatie in AmsterdamOsdorp en bij een rit van AmsterdamOsdorp naar de plek waar de vluchtauto later uitgebrand is aangetroffen. Het PGPtoestel *9768 is op 30 januari 2017 aan [medeverdachte 14] overhandigd, maar dat wil nog niet zeggen dat het toestel ook in de nabijheid van [medeverdachte 14] is geweest gedurende die nacht. Uit het dossier blijkt dat het toestel met dit nummer diverse keren door anderen is gebruikt. Zo is het toestel begin februari 2017 in gebruik geweest bij [medeverdachte 3] en op 17 maart 2017 onder [medeverdachte 7] aangetroffen bij de aanhouding van [medeverdachte 7] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 3] in Amsterdam (onderzoek Arford).
Woensdag 1 februari 2017
Om 03.39 uur zoekt [medeverdachte 14] op zijn telefoon naar berichten over de liquidatie in Amsterdam. Op 1 februari 2017 chatten [medeverdachte 14] en [medeverdachte 18] weer over “die jongen”.
[medeverdachte 18] kan hem kennelijk niet bereiken. Om 20.52 uur zegt
[medeverdachte 18] tegen [medeverdachte 14] dat hij kan komen. [medeverdachte 14] noemt het adres [adres] . Om 22.10 uur zegt [medeverdachte 18] dat hij voor het hotel staat.
Uit een uitnodiging van [medeverdachte 5] volgt dat hij die avond een feest geeft in een restaurant aan de [adres] in Den Haag. Gelet op het gesprek tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 18] concludeert het hof dat [medeverdachte 18] en [medeverdachte 14] elkaar bij het restaurant waar het feest werd gehouden, hebben ontmoet.
Op een telefoon van [medeverdachte 7] zijn diverse foto’s aangetroffen. Op een van de foto’s zijn onder andere [naam 35] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 7] te zien. Die foto is genomen op de locatie van het feest, zodat het hof concludeert dat de hiervoor genoemde personen ook op het feest in het restaurant aan de [adres] in Den Haag aanwezig waren.
Op een andere foto die op de telefoon van [medeverdachte 7] is gevonden, is een stapel bankbiljetten in een toiletruimte te zien. De foto is genomen of verzonden op 1 februari 2017 om
23.36.57
uur. Gelet op het tijdstip van de foto concludeert het hof dat deze foto ook tijdens hetzelfde feest is genomen. Kennelijk beschikte [medeverdachte 7] op dat moment over een grote hoeveelheid contant geld.
Vrijdag 3 februari 2017
Op vrijdag 3 februari 2017 is er chatcontact tussen [medeverdachte 17] en zijn vader, [medeverdachte 18] . Op de vraag van zijn vader hoe het met hem gaat, antwoordt [medeverdachte 17] : “Ja relaxed ff”. [medeverdachte 18] vraagt in de chat of
[medeverdachte 17] al voor hem heeft wat hij hem zou geven: “a djing djing”. “Nog niet”, reageert [medeverdachte 17] , maar “komt goed”.
Zaterdag 4 februari 2017
Op 4 februari 2017 vindt om 01.27 uur een PGP-chat plaats tussen de gebruiker van PIN ‘971817’ en het account ‘The wizzard’, in gebruik bij [medeverdachte 2] . Op basis van de
processen-verbaal van veredeling kan PIN ‘971817’, dat is gekoppeld aan de gebruikersnaam ‘C murder’, worden toegeschreven aan [medeverdachte 14] . In deze PGP-chat laat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 14] weten dat hij het “deze dagen” “ff” met hem moet doen. [medeverdachte 14] reageert door te zeggen dat hij dit heeft begrepen. Hij zegt: “Zet hem op scherp, want ze gaan willen doorzagen”. Ook zegt hij: “Maar vervelend voor onze mensen”. Daarop zegt [medeverdachte 2] : “Ja tuurlijk sir, we willen niemand missen die aan onze kant staat”.
Het hof concludeert op basis van dit gesprek dat er even geen contact meer kan zijn tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] , dat het contact nu rechtstreeks moet plaatsvinden met [medeverdachte 2] en dat er gesproken wordt over het verhoor van [medeverdachte 17] bij de politie een dag later op 5 februari 2017. Dit vindt bevestiging in een gesprek tussen [medeverdachte 14] en ‘Storing’, die direct aansluitend aan de hiervoor vermelde chat plaatsvindt. Het hof schrijft op basis van de processen-verbaal van veredeling het account ‘Storing’ toe aan
[medeverdachte 17] .
[medeverdachte 17] laat in dit gesprek onder andere blijken dat hij verwacht een tijdje vast te zitten. Hij zegt ook: “Al die dingen kan je aan die andere man vragen, deze man neemt het over”. Dat sluit aan bij de conclusie dat [medeverdachte 14] een tijdje rechtstreeks contact moet hebben met [medeverdachte 2] .
Verder wordt in de chat tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] besproken hoe hij,
[medeverdachte 17] , het moet uitleggen. [medeverdachte 14] zegt: “Je handelde in paniek toch, zo moet je het uitleggen, en jullie wilden een ruzie bijleggen, jij ging mee maar was bang, paar Afrikanen waren geript, dichtbij waarheid blijven”.
Het hof concludeert dat [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] met elkaar afstemmen wat
[medeverdachte 17] de volgende dag tegen de politie zal zeggen over zijn aanwezigheid op de plaats delict. Dat vindt bevestiging in de verklaring zoals [medeverdachte 17] die heeft afgelegd bij de politie op 5 februari 2017, die past in het door [medeverdachte 14] geschetste scenario.
[medeverdachte 17] heeft toen verklaard dat hij die avond met [slachtoffer 11] mee was vanwege een conflict met Marokkanen naar aanleiding van een drugsdeal.
In hetzelfde gesprek met [medeverdachte 14] zegt [medeverdachte 17] ook: “Laat die mannen geen druk op je zetten”. [medeverdachte 14] vraagt vervolgens: “En hoe weet ik wat de prijzen echt zijn?”. Daarop reageert [medeverdachte 17] met de woorden: “Hij is correct met u die hele orga is correct met u. Prijzen zijn altijd real”. [medeverdachte 14] zegt vervolgens: “Ik bestel nu bij hem wat ik nodig heb”. Daarop reageert [medeverdachte 17] met: “Na elke actie kan j meer en meer eisen stellen en pgps vragen. Regel er één voor vaders”.
Het hof concludeert dat hier wordt gesproken over de overname van de werkzaamheden van [medeverdachte 17] door [medeverdachte 14] , waarover [kroongetuige] heeft verklaard.
Dat [medeverdachte 17] aan [medeverdachte 14] vraagt er één voor vaders te regelen, nadat hij heeft gezegd “na elke actie kan j meer en meer eisen stellen en pgps vragen”, sluit aan bij de chat die [medeverdachte 17] een dag eerder met ‘pap’, ( [medeverdachte 18] ) heeft gevoerd. Daarin vraagt ‘pap’: “Heb je dat al wat je mij zou geven, a djing djing”.
Het hof concludeert dat het hier om een telefoon gaat. Dit draagt eveneens bij aan de conclusie van het hof dat de gebruikersnaam ‘Storing’ aan [medeverdachte 17] kan worden gekoppeld. Dat ‘djing djing’ een telefoon is, volgt ook uit een ander [medeverdachte 4] van deze chat.
Voordat tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] wordt besproken hoe [medeverdachte 17] het moet uitleggen, vraagt [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 17] : “En nog iets. Had je je normale djong djing op de spot”, waarop [medeverdachte 17] antwoordt: “Nee zeer zeker niet”. Door de ‘normale’ telefoon van [medeverdachte 17] zijn in de avond van 31 januari 2017 ook geen zendmasten aangestraald.
In de chat van 4 februari 2017 tussen [medeverdachte 17] en [medeverdachte 14] komt verder naar voren dat een betaling niet goed is gegaan. [medeverdachte 17] vraagt om niet meer te praten over het geld dat laatst ontbrak, “die 7,5K”. [medeverdachte 14] zegt dat hij het zal regelen met de grote man. De precieze omvang van dit geldbedrag komt later terug in een chat van
23 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 14] hoeveel hij “die dag” heeft gekregen, waarop [medeverdachte 14] aangeeft dat hij geld miste doordat [medeverdachte 17] teveel geld had gepakt als mazzel. [medeverdachte 14] bericht aan [medeverdachte 2] : “Hij vroeg me ook om er niet over te praten met jou of jullie. Maar ik miste 4500. Ik nam aan en telde het niet omdat ik blind op hem ging. Gaf hem en zijn vader nog 3000. Als mazzel. En de rest aan head. Toen ik thuis ging tellen was 4500 tekort”. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij persoonlijk € 26.500,- heeft afgegeven en dat [medeverdachte 14] wordt genaaid door [medeverdachte 17] . [medeverdachte 14] stuurt verder: “Zat op club. Was druk. Hij kwam met die tas. Ik telde niet. Toen vroeg hij of hij een mazzel mocht, hij en zijn pa. Ik zei eigenlijk niet want het is voor head. Maar toen zei ik ok wat willen jullie. Zei hij geeft jij maar (toen vond ik ’t al raar). Daarna zei ok ga na wc en pak 3 eraf. Toen gingen ze weg”.
Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 14] vanuit de organisatie van de opdrachtgever betaald heeft gekregen, dat hij op zijn beurt de schutter heeft betaald en dat [medeverdachte 7] die avond over een stapel briefgeld beschikte. Omdat de betaling heeft plaatsgevonden na de liquidatie van
[slachtoffer 11] , maar vóór 4 februari 2017 op een avond die [medeverdachte 14] omschrijft als “clubavond”, is duidelijk dat het de feestavond van 1 februari 2017 betreft, waarop twee aan Caloh Wagoh verbonden personen hun verjaardag vierden.
In een chat van 4 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] wordt ten slotte vanaf 03.44 uur gesproken over “lichterlaaie tussen bloemendeel en harlem”. [medeverdachte 14] zegt: “Eén van mijn mensen is zelfs bijna verbrand”. [medeverdachte 12] heeft verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 14] een auto in brand heeft gestoken in De Zilk. [kroongetuige] heeft ook verklaard dat hij heeft begrepen dat [medeverdachte 12] een auto in brand heeft gestoken.
Het hof concludeert dat het hier om de auto gaat die is gebruikt bij de liquidatie in deze zaak. Het tijdstip van het in brandsteken, een paar dagen na 31 januari 2017, en de locatie passen daarbij.
Woensdag 22 februari 2017
[medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] maken in een chat van 22 februari 2017 nader kennis met elkaar. [medeverdachte 14] zegt onder meer: “Heb zat soldaten”. Dat past bij zijn rol binnen de motorclub Caloh Wagoh. Daar is hij de baas en er is een groot aantal leden dat werkzaamheden voor hem verricht. Ook kan de inhoud van de chat niet anders worden uitgelegd dan dat hierin wordt gesproken over de vergismoord in Utrecht en dat daarbij fouten zijn gemaakt, zoals het met angst laten rondlopen van een “driver” die “sprak”.
In deze chat zegt [medeverdachte 14] op enig moment: “Mooiste is, die kleine kwam met zijn pa (zit ook in mijn club) om me werk te geven hahaha. Ik zei ok maar geef die bv over als ik je help. Hij was zo in paniek en zei ja”. Ook zegt hij in deze chat: “Ik praat nu met Big”.
Deze woorden sluiten (opnieuw) aan bij de verklaring van [kroongetuige] dat [bijnaam verdachte] ,
[medeverdachte 18] , hulp is gaan vragen bij [medeverdachte 14] om zijn zoon te beschermen, omdat hij betrokken was bij een vergismoord. Daarvoor moest hij een represaille uitvoeren. Als die was geslaagd, zou [medeverdachte 14] het stokje overnemen van de zoon van [bijnaam verdachte] ,
[medeverdachte 17] .
Ook sluiten deze woorden aan bij de gebeurtenissen die het hof eerder heeft vastgesteld. Een van de personen die betrokken waren bij de vergismoord is geliquideerd door (het team van) [medeverdachte 14] , waarmee de represaille was geslaagd. Daarna zijn conform de afspraak de werkzaamheden van [medeverdachte 17] overgedragen aan [medeverdachte 14] .
Het uitvoeren van de represaille door [medeverdachte 14] kan worden opgevat als de hulp die hij aan
[medeverdachte 17] zou bieden en daarmee ook aan zijn vader. Dat [medeverdachte 14] dat zelf ook zag als hulp volgt uit het gesprek van 29 januari 2017 tussen [medeverdachte 18] en [medeverdachte 14] , waarin [medeverdachte 14] tegen [medeverdachte 18] , de vader van [medeverdachte 17] , zegt: “Ik doe het voor jou”.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat aan de woorden “geef die bv over als ik je help” in het gesprek van 23 februari 2017 geen andere betekenis kan worden toegekend dan dat [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 17] heeft gevraagd zijn werkzaamheden (voor zijn opdrachtgever) aan hem over te dragen, als hij ervoor zou zorgen dat [medeverdachte 17] niets zou overkomen. Dat [medeverdachte 14] vervolgens in rechtstreeks contact komt te staan met de organisatie van de opdrachtgever blijkt uit de chat van 4 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] .
Het hof concludeert dat [medeverdachte 2] , waarmee [medeverdachte 14] praat over de overname, onderdeel uitmaakte van de organisatie van de opdrachtgever. Het past bij het overnemen van de werkzaamheden voor de opdrachtgever dat [medeverdachte 14] in contact kwam te staan met andere belangrijke personen uit de organisatie van de opdrachtgever, waarvan [kroongetuige] zegt van [medeverdachte 14] te hebben gehoord dat het [naam 45] was. Daarbij past ook het deel van het gesprek op 22 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] , waarin [medeverdachte 2] zegt: “Die ik je doorstuur af en toe ticket to hell. Dat is [naam gelijkend op naam 45] !!”. Het hof leest hierin dat [medeverdachte 2] berichten van ‘Ticket to hell’, volgens ‘The wizzard’ dus [naam 45] , zal doorsturen naar [medeverdachte 14] .
Donderdag 23 februari 2017
Het hof leidt uit de inhoud van het chatgesprek van 23 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] af dat het geven van “die 3000” aan “hem en zijn vader” in relatie staat tot het geven van “de rest aan head”, de betaling aan de schutter voor de liquidatie van [slachtoffer 11] . Het hof heeft hiervoor geconcludeerd dat de betaling aan de schutter ( [medeverdachte 7] ) heeft plaatsgevonden op 1 februari 2017, een dag na de liquidatie. Ook concludeert het hof uit dit gesprek dat [medeverdachte 17] degene is geweest die het geld dat door de organisatie van de opdrachtgever voor de liquidatie is betaald naar [medeverdachte 14] heeft gebracht.
Zoals het hof hiervoor al heeft geconcludeerd, wordt met “hem en zijn vader”
[medeverdachte 17] en [medeverdachte 18] bedoeld.
Het hof concludeert dat [medeverdachte 14] naast de betaling aan de schutter een betaling heeft gedaan aan [medeverdachte 17] en [medeverdachte 18] voor de liquidatie van [slachtoffer 11] in deze zaak.
6.3.2.4.
De rol van [medeverdachte 18]
Het hof sluit zich grotendeels aan bij de overwegingen die de rechtbank heeft gewijd aan de rol van [medeverdachte 18] . Uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat
[medeverdachte 14] heeft benaderd met het verzoek om te bemiddelen voor zijn zoon en dat hij vervolgens ook een min of meer actieve rol heeft gespeeld bij deze bemiddelingspoging. [medeverdachte 18] heeft [medeverdachte 14] in contact gebracht met zijn zoon en hij heeft [medeverdachte 14] op de hoogte gehouden van de resultaten van de zoektocht naar [slachtoffer 11] . Verder dringt hij bij [medeverdachte 14] aan om met “die jongen” te gaan praten en schrijft hij dat “dat ding” vandaag geregeld moet worden omdat die mannen druk zetten en dat het morgen gevolgen heeft voor die mannen.
Uit de gang van zaken blijkt echter niet dat [medeverdachte 18] daarbij op de hoogte was van het plan om [slachtoffer 11] te vermoorden. Het dossier bevat eerder aanwijzingen voor het tegendeel. Zo vraagt [medeverdachte 14] in een PGP-chatbericht van 1 februari 2017 aan
[medeverdachte 17] of “moeders” veilig is, waarop [medeverdachte 17] antwoordt: “Hij is wel een beetje bang. Ik zei tegen hem dat ik daar was en toen schrok hij even”. Een stukje verderop schrijft [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 17] : “Pa je gaat veel horen” en vraagt dan: “Vader weet het al toch”. Daarop antwoordt [medeverdachte 17] : “Ja ik heb het hem verteld”. [medeverdachte 14] reageert vervolgens met: “Ok. Hij vindt het zielig hè. Hij maakte zich al zorgen”. Met name dit laatste bericht is eerder een aanwijzing dat [medeverdachte 18] niet op de hoogte was van het plan om [slachtoffer 11] te liquideren.
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat [medeverdachte 18] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 11] zou worden vermoord. Hij wist dat [medeverdachte 17] een groot (levensbedreigend) probleem had en hij heeft vervolgens [medeverdachte 14] ingeschakeld om [medeverdachte 17] te helpen bij het oplossen van zijn probleem. [medeverdachte 18] was bekend met “de gevolgen voor die mannen” en wist dat [medeverdachte 14] interesse had in liquidaties. Hij wist ook dat [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] op zoek waren naar [slachtoffer 11] en hem bij zijn vader in Rotterdam hadden gevonden. Hij wist verder wat [medeverdachte 14] bedoelde met “2 bike” en hij wist dat [medeverdachte 17] een PGP-telefoon aan [medeverdachte 14] had gegeven en dat zij dus versleuteld met elkaar konden communiceren. Dat
[medeverdachte 18] betrokken was bij de moord op [slachtoffer 11] , blijkt volgens het openbaar ministerie tot slot uit het feit dat hij betrokken/aanwezig is geweest bij de betaling door [medeverdachte 2] via [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 17] en aan “de head”.
De feiten en omstandigheden dat [medeverdachte 18] wist dat [medeverdachte 14] bereid en in staat was tot het plegen van liquidaties, dat hij op zoek was naar [slachtoffer 11] en dat
[medeverdachte 17] en [medeverdachte 14] versleuteld met elkaar konden communiceren, dwingen ook in onderling verband bezien nog niet tot de conclusie dat [medeverdachte 18] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 11] zou worden geliquideerd. Deze feiten en omstandigheden passen ook bij het uitvoeren van een bemiddelingspoging waarbij het leven van [medeverdachte 17] en [slachtoffer 11] juist gespaard zou kunnen blijven, bijvoorbeeld door het alsnog succesvol uitvoeren van een liquidatie van iemand anders. Dat [medeverdachte 18] zich daarbij zorgen maakte over het lot van [slachtoffer 11] , betekent ook niet dat hij met voldoende zekerheid wist of had moeten weten dat [slachtoffer 11] zou worden geliquideerd als onderdeel van de oplossing. Het leven van [slachtoffer 11] was al, net als het leven van zijn zoon [medeverdachte 17] , in gevaar.
Dat [medeverdachte 17] bij de betaling door [medeverdachte 14] voor zijn [medeverdachte 4] “een mazzel vraagt voor zijn pa” duidt evenmin op wetenschap vooraf bij [medeverdachte 18] over het lot van
[slachtoffer 11] . Tot slot overweegt het hof dat [medeverdachte 14] en [medeverdachte 18] ook over andere activiteiten met elkaar communiceerden via WhatsApp. Dat “2 bike” betrekking had op de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 11] en dat [medeverdachte 18] dat wist, is dan ook niet vast te stellen.
Uit het bovenstaande volgt dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 18] met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 11] . Dit betekent dat zowel het primair tenlastegelegde (medeplegen van moord) als het subsidiair tenlastegelegde (uitlokking van moord), het meer subsidiair tenlastegelegde (medeplichtigheid aan moord) en het meest subsidiair tenlastegelegde (plegen van voorbereidingshandelingen) niet kan worden bewezen. Het hof zal [medeverdachte 18] vrijspreken van het tenlastegelegde.
6.3.3.
CRIMINELE ORGANISATIE (140 SR)
6.3.3.1.
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Het hof hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie heeft samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is
(zie HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van meer misdrijven (zie HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en wat daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, en ook op grond van de aanvullende bewijsmiddelen komt het hof tot de conclusie dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar in wisselende samenstelling maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Sleutelfiguur van de criminele organisatie was [medeverdachte 14] . Hij organiseerde liquidaties en maakte daarvoor gebruik van personen uit zijn netwerk. Veel van die personen waren op een of andere manier verbonden met motorclub Caloh Wagoh. Toch kan Caloh Wagoh niet met de criminele organisatie worden vereenzelvigd. Aan de criminele organisatie werd ook deelgenomen door personen die niet of nauwelijks met Caloh Wagoh te maken hadden. Andersom was niet elk lid van Caloh Wagoh bij de activiteiten van de criminele organisatie betrokken.
De opdrachten tot liquidatie werden verstrekt door meerdere opdrachtgevers. Drie van de vijf in het dossier Eris behandelde moordonderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van één organisatie. Vanuit diezelfde organisatie zijn ook tal van opdrachten verstrekt tot het vermoorden van andere personen. Deze opdrachten hebben niet geleid tot voltooide liquidaties, maar wel tot voorbereidingen dan wel pogingen daartoe. Ook is er opdracht gegeven tot het beschieten van een huis in Doorn.
Het contact met die organisatie werd onderhouden via PGP-telefoons met de accountnamen ‘The wizzard’ en ‘B.I.G’. Zowel bij [medeverdachte 2] als [medeverdachte 4] gaat het om meerdere berichten over liquidaties die door hen zijn (door)gestuurd aan [medeverdachte 14] in de periode dat zij over het account ‘The wizzard’ of ‘B.I.G’ beschikten. Er was sprake van een duurzame samenwerking met [medeverdachte 14] . Om die reden maken de personen uit de organisatie van de opdrachtgever die regelmatig contact hadden met [medeverdachte 14] ook [medeverdachte 4] uit van de criminele organisatie rondom [medeverdachte 14] .
De moorden op [slachtoffer 23] (deelonderzoek Langenhorst) en [slachtoffer 4] (deelonderzoek Lis) zijn uitgevoerd in opdracht van anderen. [medeverdachte 14] zorgde bij alle liquidaties voor teams die de liquidaties of daarmee samenhangende opdrachten gingen uitvoeren.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de woorden van [medeverdachte 14] tegen [medeverdachte 2] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van [medeverdachte 17] : “Ik zei geef die bv over”. In
december 2017 spraken [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Verder werden wapens en auto’s ten behoeve van liquidaties verborgen in een loods in Mijdrecht en werden wapens ingebouwd in elektronische apparatuur. Ook werden er bij liquidaties gebruikte auto’s in brand gestoken.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt al uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept het hof in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat ook overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan. Een aantal delicten wordt niet in de tenlastelegging genoemd als doel van de organisatie, maar het plegen daarvan kan wel bijdragen aan het verwezenlijken van het in de tenlastelegging genoemde doel van de organisatie. Zo is het gebruik van gestolen auto’s en kentekenplaten en het in brand steken van auto’s na een liquidatie bedoeld om de opsporing van de daders te bemoeilijken. Daardoor kan de organisatie haar activiteiten voortzetten.
6.3.3.2.
De deelnemers aan de criminele organisatie
Het hof hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is slechts sprake als de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband; en
een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel deze gedragingen ondersteunt.
(HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264.)
In het bestanddeel ‘deelneming aan’ een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht ligt ook een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1998:ZD0858). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). Niet is vereist dat een deelnemer weet hoe de organisatie is samengesteld.
6.3.3.2.1.
De rol van [medeverdachte 18]
Het hof zal, zoals eerder is overwogen, [medeverdachte 18] vrijspreken van het in het zaaksdossier Charon aan hem tenlastegelegde. Dat betekent echter niet automatisch dat hij dan ook vrijgesproken zou moeten worden van de aan hem ten laste gelegde deelname aan de criminele organisatie.
Het hof stelt vast dat op basis van de inhoud van het dossier wel kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 18] [medeverdachte 14] heeft benaderd met de vraag om te bemiddelen en ook dat hij een rol heeft gespeeld bij de zoektocht naar [slachtoffer 11] , maar niet dat hij op de hoogte was van de aanstaande liquidatie en voor de liquidatie van [slachtoffer 11] nog meer of andere activiteiten heeft verricht.
Verder kan op basis van het dossier worden aangenomen dat [medeverdachte 18] werkzaamheden heeft verricht voor [medeverdachte 14] , maar niet dat hij werkzaamheden heeft verricht voor de liquidatieorganisatie van [medeverdachte 14] waar het in deze zaak over gaat, of dat hij van die organisatie [medeverdachte 4] heeft uitgemaakt. Uit het dossier blijkt niet of hij enige rol heeft gespeeld bij de bemiddelingspoging, wat die rol dan zou hebben ingehouden en of hij betrokken is geweest bij de totstandkoming van de uiteindelijke afspraak dat [medeverdachte 14] “de BV” zou overnemen. Het dossier bevat ook aanwijzingen voor het feit dat [medeverdachte 18] daar juist buiten is gehouden en dat de gesprekken over de overname hebben plaatsgevonden tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] . Ook blijkt niet van enige activiteit voor de criminele organisatie na de liquidatie van [slachtoffer 11] . Uit de verklaring van [kroongetuige] kan weliswaar worden afgeleid dat [medeverdachte 18] [medeverdachte 14] in contact heeft gebracht met de organisatie van de opdrachtgever en dat hij, zoals hiervoor al is vermeld, een rol heeft gespeeld bij de zoektocht naar [slachtoffer 11] , maar meer ook niet.
Het feit dat [medeverdachte 18] mogelijk een bedrag zou krijgen voor iedere toekomstige liquidatie maakt dat niet anders. Allereerst is onduidelijk wie die toezegging heeft gedaan, op welk moment dat is gebeurd en waarom dat aan [medeverdachte 18] zou zijn toegezegd. Daarbij is van belang dat [medeverdachte 18] vervolgens kennelijk nooit enig bedrag heeft ontvangen voor nadien gepleegde liquidaties. Een toezegging waarvan onduidelijk is waarvoor en door wie die is gedaan, en die vervolgens ook niet wordt nagekomen, is onvoldoende voor het oordeel dat de betrokkene een deelnemer aan een criminele organisatie is.
Nu voor het overige ook onvoldoende onderzoeksbevindingen in het dossier te vinden zijn die wetenschap van [medeverdachte 18] van de criminele organisatie en de doelstelling daarvan aantonen en evenmin blijkt van een aandeel in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, zal het hof hem vrijspreken van de aan hem ten laste gelegde deelname aan de criminele organisatie.

7.HET BESLAG

Onder [medeverdachte 18] zijn de volgende, nog niet teruggegeven voorwerpen inbeslaggenomen:
B.01.01.003 Mobiele telefoon Nokia
B.02.02.001 Mobiele telefoon Nokia
B.02.02.003 Mobiele telefoon BQ
UA.01.01.002 Tablet mini
UA.01.01.003 BlackBerry
UA.01.01.008 AEG-gsm
UA.10.02.001 Blackphone gsm
UA.10.02.002 Nokia
UA.10.02.003 Samsung
7.1.
De vordering van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben de verbeurdverklaring gevorderd van de onder 3 en 7 vermelde voorwerpen.
De advocaten-generaal hebben gevorderd te gelasten dat de voorwerpen onder 5, 8 en 9 aan [medeverdachte 18] worden teruggegeven, waarbij de advocaten-generaal hebben laten weten dat de telefoons vanwege de door het NFI gebruikte (destructieve) onderzoeksmethode feitelijk niet teruggegeven kunnen worden.
De advocaten-generaal hebben ten slotte gesteld dat het openbaar ministerie de voorwerpen onder 1, 2, 4 en 6 aan [medeverdachte 18] zal teruggeven, zodat het hof daarover geen beslissing meer hoeft te nemen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
7.3.
Het oordeel van het hof
Het hof vat de mededeling van de advocatengeneraal over de teruggave van de onder 1, 2, 4 en 6 vermelde voorwerpen aan [medeverdachte 18] , onder wie zij in beslag zijn genomen, op als een last tot teruggave. Gelet hierop hoeft het hof geen beslissing meer over deze voorwerpen te nemen.
Mede gelet op het feit dat [medeverdachte 18] niet wordt veroordeeld voor enig strafbaar feit, zal het hof gelasten dat de onder 3 en 7 vermelde voorwerpen aan [medeverdachte 18] worden teruggegeven.
Het hof zal in overeenstemming met de vordering van de advocatengeneraal gelasten dat de voorwerpen onder 5, 8 en 9 aan [medeverdachte 18] worden teruggegeven. Als deze voorwerpen in de tussentijd zijn vernietigd, dient conform de regeling van artikel 119, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering te worden gehandeld.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
Charon
8.1.1.
[benadeelde partij 1]
, de vader van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 73.033,80, bestaande uit € 13.033,80 aan materiële schade en € 60.000,- aan immateriële schade. Daarbij heeft hij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Omdat [medeverdachte 18] in eerste aanleg is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
8.1.2.
[benadeelde partij 7]
, de moeder van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 41.950,74, bestaande uit € 1.950,74 aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade. Zij heeft daarbij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Omdat [medeverdachte 18] in eerste aanleg is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
8.1.3.
[benadeelde partij 8]
, de broer van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 20.000,-, bestaande uit immateriële schade. Daarbij heeft hij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Omdat [medeverdachte 18] in eerste aanleg is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De benadeelde partij heeft in hoger beroep aanvullend een verwijsbrief van de huisarts van 2 juni 2017 aan het hof overgelegd.
8.1.4.
[benadeelde partij 10]
, de zus van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 34.634,02, bestaande uit € 14.634,02 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. Daarnaast heeft zij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Omdat [medeverdachte 18] in eerste aanleg is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
8.1.5.
[benadeelde partij 12]
, de (half)zus van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt
€ 38.737,-, bestaande uit € 18.737,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. Daarbij heeft zij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Omdat [medeverdachte 18] in eerste aanleg is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
8.1.6.
[benadeelde partij 11]
, de (half)broer van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 23.945,20, bestaande uit € 3.945,20 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. Daarnaast heeft hij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Omdat [medeverdachte 18] in eerste aanleg is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
8.1.7.
[benadeelde partij 9]
, de dochter van het slachtoffer [slachtoffer 11] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 68.360,-, bestaande uit € 63.360,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
Omdat [medeverdachte 18] in eerste aanleg is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
8.1.8.
Het oordeel van het hof
[medeverdachte 18] wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het hof zal de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen.

9.DE Voorlopige hechtenis

De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting gevorderd dat bij de einduitspraak de gevangenneming van [medeverdachte 18] zal worden bevolen.
Omdat [medeverdachte 18] van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, wijst het hof de vordering tot gevangenneming af.
10.
DE BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • (3) mobiele telefoon BQ, nummer B.02.02.003;
  • (5) BlackBerry, nummer UA.01.01.003;
  • (7) Blackphone gsm, nummer UA.10.02.001;
  • (8) Nokia, nummer UA.10.02.002;
  • (9) Samsung, nummer UA.10.02.003.
De benadeelde partijen
Charon
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 12]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 11]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De voorlopige hechtenis
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. R.H. Koning en
mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. D.R. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 februari 2025.
Bijlage 1: De zittingsdagen
De zittingsdagen in eerste aanleg
2020:
Februari:
20 februari
Mei:
15 mei
Juli:
  • 14 juli
  • 28 juli
Oktober:
  • 9 oktober
  • 16 oktober
December:
18 december
2021:
Maart:
16 maart
Mei:
31 mei
Augustus:
  • 30 augustus
  • 31 augustus
September:
  • 1 september
  • 7 september
  • 9 september
  • 17 september
  • 20 september
  • 28 september
November:
  • 16 november
  • 18 november
December:
2 december
2022:
Januari:
  • 11 januari
  • 13 januari
  • 18 januari
  • 21 januari
  • 28 januari
Februari:
  • 21 februari
  • 22 februari
April:
19 april
Mei:
12 mei
Juli:
5 juli (vonnis)
De zittingsdagen in hoger beroep
2023:
Februari:
8 februari
April:
  • 18 april
  • 19 april
Mei:
16 mei
Juni:
  • 13 juni
  • 15 juni
Juli:
  • 4 juli
  • 5 juli
September:
  • 19 september
  • 21 september
  • 26 september
  • 28 september

Oktober:

  • 3 oktober
  • 4 oktober
  • 5 oktober
  • 11 oktober
November:
  • 2 november
  • 22 november
  • 27 november
December:
  • 8 december
  • 12 december
2024:
Januari:
  • 8 januari
  • 9 januari
  • 23 januari
Februari:
  • 1 februari
  • 26 februari
Maart:
4 maart
April:
4 april
Mei:
  • 6 mei
  • 7 mei
  • 31 mei
Juni:
17 juni
September:
10 september
December:
5 december
2025:
Januari:
  • 14 januari
  • 15 januari
Februari:
12 februari (arrest)

Bijlage 2: De tenlastelegging

Aan [medeverdachte 18] is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van het deelonderzoek Charon (16-706489-19)
Primair:
hij op of omstreeks 31 januari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 11] van het leven heeft beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 11] te schieten;
Subsidiair:
[medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 17] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 5] op of omstreeks 31 januari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans, alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 11] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 11] te schieten welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2017 tot en met
31 januari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door (aan) [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 17] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere(n)
  • aan te geven dat [slachtoffer 11] degene was die geliquideerd moest worden en/of
  • een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen en/of
  • met elkaar en/of [slachtoffer 11] in contact te brengen en/of houden en/of
  • de plaats waar en/of de tijd dat de liquidatie moest worden uitgevoerd door te geven;
Meer subsidiair:
[medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 17] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 5] op of omstreeks 31 januari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 11] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapen(s) kogels in het lichaam van [slachtoffer 11] te schieten, tot en/of bij het plegen van welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
12 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door (aan) [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 17] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere(n)
  • aan te geven dat [slachtoffer 11] degene was die geliquideerd moest worden en/of
  • een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen en/of
  • met elkaar en/of [slachtoffer 11] in contact te brengen en/of houden en/of
  • de plaats waar en/of de tijd dat de liquidatie moest worden uitgevoerd door te geven;
Meest subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2017 tot en met
31 januari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord (op [slachtoffer 11] ) als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (telkens) opzettelijk een of meer informatiedragers, te weten een of meer PGP-telefoon(s) en/of (een) telefoon(s), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het deelonderzoek Criminele organisatie (16-659047-20)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met
21 november 2018 te ‘s-Gravenhage en/of Leiden en/of Almere en/of Rotterdam en/of Spijkenisse en/of Breukelen en/of Mijdrecht en/of Zoetermeer en/of Doorn en/althans (elders) in Nederland, al dan niet als oprichter, leider en/of bestuurder, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of (al dan niet in wisselende samenstellingen) een of meer medeverdachten [zijnde overwegend leden van de zogenaamde MC (MotorClub) Caloh Wagoh], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (onder meer):
  • het opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een ander van het leven beroven (zoals bedoeld in artikel 287 en/of artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
  • voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het voorhanden hebben van en/of overdragen van één of meer wapens van de categorieën 1 en/of II en/of III en/of van munitie van categorieën II en/of III (zoals bedoeld in de artikelen 13 en/of 14 en/of 26 en/of 31 van de Wet Wapens en Munitie).

Voetnoten

1.HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:602, rov. 3.11.