23.36.57uur. Gelet op het tijdstip van de foto concludeert het hof dat deze foto ook tijdens hetzelfde feest is genomen. Kennelijk beschikte [medeverdachte 7] op dat moment over een grote hoeveelheid contant geld.
Op vrijdag 3 februari 2017 is er chatcontact tussen [medeverdachte 17] en zijn vader, [medeverdachte 18] . Op de vraag van zijn vader hoe het met hem gaat, antwoordt [medeverdachte 17] : “Ja relaxed ff”. [medeverdachte 18] vraagt in de chat of
[medeverdachte 17] al voor hem heeft wat hij hem zou geven: “a djing djing”. “Nog niet”, reageert [medeverdachte 17] , maar “komt goed”.
Op 4 februari 2017 vindt om 01.27 uur een PGP-chat plaats tussen de gebruiker van PIN ‘971817’ en het account ‘The wizzard’, in gebruik bij [medeverdachte 2] . Op basis van de
processen-verbaal van veredeling kan PIN ‘971817’, dat is gekoppeld aan de gebruikersnaam ‘C murder’, worden toegeschreven aan [medeverdachte 14] . In deze PGP-chat laat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 14] weten dat hij het “deze dagen” “ff” met hem moet doen. [medeverdachte 14] reageert door te zeggen dat hij dit heeft begrepen. Hij zegt: “Zet hem op scherp, want ze gaan willen doorzagen”. Ook zegt hij: “Maar vervelend voor onze mensen”. Daarop zegt [medeverdachte 2] : “Ja tuurlijk sir, we willen niemand missen die aan onze kant staat”.
Het hof concludeert op basis van dit gesprek dat er even geen contact meer kan zijn tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] , dat het contact nu rechtstreeks moet plaatsvinden met [medeverdachte 2] en dat er gesproken wordt over het verhoor van [medeverdachte 17] bij de politie een dag later op 5 februari 2017. Dit vindt bevestiging in een gesprek tussen [medeverdachte 14] en ‘Storing’, die direct aansluitend aan de hiervoor vermelde chat plaatsvindt. Het hof schrijft op basis van de processen-verbaal van veredeling het account ‘Storing’ toe aan
[medeverdachte 17] .
[medeverdachte 17] laat in dit gesprek onder andere blijken dat hij verwacht een tijdje vast te zitten. Hij zegt ook: “Al die dingen kan je aan die andere man vragen, deze man neemt het over”. Dat sluit aan bij de conclusie dat [medeverdachte 14] een tijdje rechtstreeks contact moet hebben met [medeverdachte 2] .
Verder wordt in de chat tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] besproken hoe hij,
[medeverdachte 17] , het moet uitleggen. [medeverdachte 14] zegt: “Je handelde in paniek toch, zo moet je het uitleggen, en jullie wilden een ruzie bijleggen, jij ging mee maar was bang, paar Afrikanen waren geript, dichtbij waarheid blijven”.
Het hof concludeert dat [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] met elkaar afstemmen wat
[medeverdachte 17] de volgende dag tegen de politie zal zeggen over zijn aanwezigheid op de plaats delict. Dat vindt bevestiging in de verklaring zoals [medeverdachte 17] die heeft afgelegd bij de politie op 5 februari 2017, die past in het door [medeverdachte 14] geschetste scenario.
[medeverdachte 17] heeft toen verklaard dat hij die avond met [slachtoffer 11] mee was vanwege een conflict met Marokkanen naar aanleiding van een drugsdeal.
In hetzelfde gesprek met [medeverdachte 14] zegt [medeverdachte 17] ook: “Laat die mannen geen druk op je zetten”. [medeverdachte 14] vraagt vervolgens: “En hoe weet ik wat de prijzen echt zijn?”. Daarop reageert [medeverdachte 17] met de woorden: “Hij is correct met u die hele orga is correct met u. Prijzen zijn altijd real”. [medeverdachte 14] zegt vervolgens: “Ik bestel nu bij hem wat ik nodig heb”. Daarop reageert [medeverdachte 17] met: “Na elke actie kan j meer en meer eisen stellen en pgps vragen. Regel er één voor vaders”.
Het hof concludeert dat hier wordt gesproken over de overname van de werkzaamheden van [medeverdachte 17] door [medeverdachte 14] , waarover [kroongetuige] heeft verklaard.
Dat [medeverdachte 17] aan [medeverdachte 14] vraagt er één voor vaders te regelen, nadat hij heeft gezegd “na elke actie kan j meer en meer eisen stellen en pgps vragen”, sluit aan bij de chat die [medeverdachte 17] een dag eerder met ‘pap’, ( [medeverdachte 18] ) heeft gevoerd. Daarin vraagt ‘pap’: “Heb je dat al wat je mij zou geven, a djing djing”.
Het hof concludeert dat het hier om een telefoon gaat. Dit draagt eveneens bij aan de conclusie van het hof dat de gebruikersnaam ‘Storing’ aan [medeverdachte 17] kan worden gekoppeld. Dat ‘djing djing’ een telefoon is, volgt ook uit een ander deel van deze chat.
Voordat tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] wordt besproken hoe [medeverdachte 17] het moet uitleggen, vraagt [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 17] : “En nog iets. Had je je normale djong djing op de spot”, waarop [medeverdachte 17] antwoordt: “Nee zeer zeker niet”. Door de ‘normale’ telefoon van [medeverdachte 17] zijn in de avond van 31 januari 2017 ook geen zendmasten aangestraald.
In de chat van 4 februari 2017 tussen [medeverdachte 17] en [medeverdachte 14] komt verder naar voren dat een betaling niet goed is gegaan. [medeverdachte 17] vraagt om niet meer te praten over het geld dat laatst ontbrak, “die 7,5K”. [medeverdachte 14] zegt dat hij het zal regelen met de grote man. De precieze omvang van dit geldbedrag komt later terug in een chat van
23 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 14] hoeveel hij “die dag” heeft gekregen, waarop [medeverdachte 14] aangeeft dat hij geld miste doordat [medeverdachte 17] teveel geld had gepakt als mazzel. [medeverdachte 14] bericht aan [medeverdachte 2] : “Hij vroeg me ook om er niet over te praten met jou of jullie. Maar ik miste 4500. Ik nam aan en telde het niet omdat ik blind op hem ging. Gaf hem en zijn vader nog 3000. Als mazzel. En de rest aan head. Toen ik thuis ging tellen was 4500 tekort”. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij persoonlijk € 26.500,- heeft afgegeven en dat [medeverdachte 14] wordt genaaid door [medeverdachte 17] . [medeverdachte 14] stuurt verder: “Zat op club. Was druk. Hij kwam met die tas. Ik telde niet. Toen vroeg hij of hij een mazzel mocht, hij en zijn pa. Ik zei eigenlijk niet want het is voor head. Maar toen zei ik ok wat willen jullie. Zei hij geeft jij maar (toen vond ik ’t al raar). Daarna zei ok ga na wc en pak 3 eraf. Toen gingen ze weg”.
Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 14] vanuit de organisatie van de opdrachtgever betaald heeft gekregen, dat hij op zijn beurt de schutter heeft betaald en dat [medeverdachte 7] die avond over een stapel briefgeld beschikte. Omdat de betaling heeft plaatsgevonden na de liquidatie van
[slachtoffer 11] , maar vóór 4 februari 2017 op een avond die [medeverdachte 14] omschrijft als “clubavond”, is duidelijk dat het de feestavond van 1 februari 2017 betreft, waarop twee aan Caloh Wagoh verbonden personen hun verjaardag vierden.
In een chat van 4 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] wordt ten slotte vanaf 03.44 uur gesproken over “lichterlaaie tussen bloemendeel en harlem”. [medeverdachte 14] zegt: “Eén van mijn mensen is zelfs bijna verbrand”. [medeverdachte 12] heeft verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 14] een auto in brand heeft gestoken in De Zilk. [kroongetuige] heeft ook verklaard dat hij heeft begrepen dat [medeverdachte 12] een auto in brand heeft gestoken.
Het hof concludeert dat het hier om de auto gaat die is gebruikt bij de liquidatie in deze zaak. Het tijdstip van het in brandsteken, een paar dagen na 31 januari 2017, en de locatie passen daarbij.
Woensdag 22 februari 2017
[medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] maken in een chat van 22 februari 2017 nader kennis met elkaar. [medeverdachte 14] zegt onder meer: “Heb zat soldaten”. Dat past bij zijn rol binnen de motorclub Caloh Wagoh. Daar is hij de baas en er is een groot aantal leden dat werkzaamheden voor hem verricht. Ook kan de inhoud van de chat niet anders worden uitgelegd dan dat hierin wordt gesproken over de vergismoord in Utrecht en dat daarbij fouten zijn gemaakt, zoals het met angst laten rondlopen van een “driver” die “sprak”.
In deze chat zegt [medeverdachte 14] op enig moment: “Mooiste is, die kleine kwam met zijn pa (zit ook in mijn club) om me werk te geven hahaha. Ik zei ok maar geef die bv over als ik je help. Hij was zo in paniek en zei ja”. Ook zegt hij in deze chat: “Ik praat nu met Big”.
Deze woorden sluiten (opnieuw) aan bij de verklaring van [kroongetuige] dat [bijnaam medeverdachte 18] ,
[medeverdachte 18] , hulp is gaan vragen bij [medeverdachte 14] om zijn zoon te beschermen, omdat hij betrokken was bij een vergismoord. Daarvoor moest hij een represaille uitvoeren. Als die was geslaagd, zou [medeverdachte 14] het stokje overnemen van de zoon van [bijnaam medeverdachte 18] ,
[medeverdachte 17] .
Ook sluiten deze woorden aan bij de gebeurtenissen die het hof eerder heeft vastgesteld. Een van de personen die betrokken waren bij de vergismoord is geliquideerd door (het team van) [medeverdachte 14] , waarmee de represaille was geslaagd. Daarna zijn conform de afspraak de werkzaamheden van [medeverdachte 17] overgedragen aan [medeverdachte 14] .
Het uitvoeren van de represaille door [medeverdachte 14] kan worden opgevat als de hulp die hij aan
[medeverdachte 17] zou bieden en daarmee ook aan zijn vader. Dat [medeverdachte 14] dat zelf ook zag als hulp volgt uit het gesprek van 29 januari 2017 tussen [medeverdachte 18] en [medeverdachte 14] , waarin [medeverdachte 14] tegen [medeverdachte 18] , de vader van [medeverdachte 17] , zegt: “Ik doe het voor jou”.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat aan de woorden “geef die bv over als ik je help” in het gesprek van 23 februari 2017 geen andere betekenis kan worden toegekend dan dat [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 17] heeft gevraagd zijn werkzaamheden (voor zijn opdrachtgever) aan hem over te dragen, als hij ervoor zou zorgen dat [medeverdachte 17] niets zou overkomen. Dat [medeverdachte 14] vervolgens in rechtstreeks contact komt te staan met de organisatie van de opdrachtgever blijkt uit de chat van 4 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] .
Het hof concludeert dat [medeverdachte 2] , waarmee [medeverdachte 14] praat over de overname, onderdeel uitmaakte van de organisatie van de opdrachtgever. Het past bij het overnemen van de werkzaamheden voor de opdrachtgever dat [medeverdachte 14] in contact kwam te staan met andere belangrijke personen uit de organisatie van de opdrachtgever, waarvan [kroongetuige] zegt van [medeverdachte 14] te hebben gehoord dat het [naam 45] was. Daarbij past ook het deel van het gesprek op 22 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] , waarin [medeverdachte 2] zegt: “Die ik je doorstuur af en toe ticket to hell. Dat is [naam gelijkend op naam 45] !!”. Het hof leest hierin dat [medeverdachte 2] berichten van ‘Ticket to hell’, volgens ‘The wizzard’ dus [naam 45] , zal doorsturen naar [medeverdachte 14] .
Donderdag 23 februari 2017
Het hof leidt uit de inhoud van het chatgesprek van 23 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] af dat het geven van “die 3000” aan “hem en zijn vader” in relatie staat tot het geven van “de rest aan head”, de betaling aan de schutter voor de liquidatie van [slachtoffer 11] . Het hof heeft hiervoor geconcludeerd dat de betaling aan de schutter ( [medeverdachte 7] ) heeft plaatsgevonden op 1 februari 2017, een dag na de liquidatie. Ook concludeert het hof uit dit gesprek dat [medeverdachte 17] degene is geweest die het geld dat door de organisatie van de opdrachtgever voor de liquidatie is betaald naar [medeverdachte 14] heeft gebracht.
Zoals het hof hiervoor al heeft geconcludeerd, wordt met “hem en zijn vader”
[medeverdachte 17] en [medeverdachte 18] bedoeld.
Het hof concludeert dat [medeverdachte 14] naast de betaling aan de schutter een betaling heeft gedaan aan [medeverdachte 17] en [medeverdachte 18] voor de liquidatie van [slachtoffer 11] in deze zaak.
6.3.2.4.
De rol van [verdachte]
[kroongetuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 14] hem heeft verteld dat [verdachte] als chauffeur bij een liquidatie zou zijn opgetreden. [kroongetuige] heeft over het optreden als bestuurder door [verdachte] verder geen informatie gegeven. [kroongetuige] weet ook niet om welke liquidatie het gaat.
In de nacht van 30 op 31 januari 2017 heeft [medeverdachte 14] een ontmoeting met onder meer [medeverdachte 7] in De Meern. [medeverdachte 14] vraagt aan [naam 35] of [verdachte] een auto heeft. Als [naam 35] hem antwoordt dat [verdachte] geen auto heeft, zegt [medeverdachte 14] tegen [naam 35] dat hij het dan zelf moet “wegleggen”. Dat [verdachte] bij de ontmoeting in De Meern aanwezig is geweest, blijkt niet uit het dossier.
Op de avond van de moord geeft [medeverdachte 14] omstreeks 19.30 uur de opdracht aan [naam 38] en [medeverdachte 7] om [verdachte] op te halen omdat ze “laat zijn”. Als [naam 38] vraagt of ze naar “L” of “Spiekerie” moeten, antwoordt [medeverdachte 14] : “Nee. [bijnaam] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij sport. Daarna widow. En dan kom ik naar sport”. Even later appt [medeverdachte 14] dat hij heeft gehoord dat “jullie niemand kunnen bereiken”. Of dit te maken heeft met [verdachte] is niet duidelijk, maar in het dossier is geen bevestiging te vinden voor het door het openbaar ministerie gestelde feit dat [verdachte] die avond met anderen op pad is geweest in verband met de liquidatie van [slachtoffer 11] . Mogelijk is [verdachte] betrokken geweest bij het in brand steken van de bij de liquidatie gebruikte vluchtauto op 4 februari 2017.
Al met al is het hof niet ervan overtuigd dat [verdachte] op 31 januari 2017 betrokken is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 11] . De informatie van [kroongetuige] is daarvoor te vaag en in het dossier vindt het hof onvoldoende steun voor [verdachte] mogelijke betrokkenheid bij de liquidatie.
6.3.3.CRIMINELE ORGANISATIE (140 SR)
6.3.3.1.
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Het hof hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie heeft samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is
(zie HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van meer misdrijven (zie HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en wat daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, en ook op grond van de aanvullende bewijsmiddelen komt het hof tot de conclusie dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar in wisselende samenstelling maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Sleutelfiguur van de criminele organisatie was [medeverdachte 14] . Hij organiseerde liquidaties en maakte daarvoor gebruik van personen uit zijn netwerk. Veel van die personen waren op een of andere manier verbonden met motorclub Caloh Wagoh. Toch kan Caloh Wagoh niet met de criminele organisatie worden vereenzelvigd. Aan de criminele organisatie werd ook deelgenomen door personen die niet of nauwelijks met Caloh Wagoh te maken hadden. Andersom was niet elk lid van Caloh Wagoh bij de activiteiten van de criminele organisatie betrokken.
De opdrachten tot liquidatie werden verstrekt door meerdere opdrachtgevers. Drie van de vijf in het dossier Eris behandelde moordonderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van één organisatie. Vanuit diezelfde organisatie zijn ook tal van opdrachten verstrekt tot het vermoorden van andere personen. Deze opdrachten hebben niet geleid tot voltooide liquidaties, maar wel tot voorbereidingen dan wel pogingen daartoe. Ook is er opdracht gegeven tot het beschieten van een huis in Doorn.
Het contact met die organisatie werd onderhouden via PGP-telefoons met de accountnamen ‘The wizzard’ en ‘B.I.G’. Zowel bij [medeverdachte 2] als [medeverdachte 4] gaat het om meerdere berichten over liquidaties die door hen zijn (door)gestuurd aan [medeverdachte 14] in de periode dat zij over het account ‘The wizzard’ of ‘B.I.G’ beschikten. Er was sprake van een duurzame samenwerking met [medeverdachte 14] . Om die reden maken de personen uit de organisatie van de opdrachtgever die regelmatig contact hadden met [medeverdachte 14] ook deel uit van de criminele organisatie rondom [medeverdachte 14] .
De moorden op [slachtoffer 23] (deelonderzoek Langenhorst) en [slachtoffer 4] (deelonderzoek Lis) zijn uitgevoerd in opdracht van anderen. [medeverdachte 14] zorgde bij alle liquidaties voor teams die de liquidaties of daarmee samenhangende opdrachten gingen uitvoeren.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de woorden van [medeverdachte 14] tegen [medeverdachte 2] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van [medeverdachte 17] : “Ik zei geef die bv over”. In
december 2017 spraken [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Verder werden wapens en auto’s ten behoeve van liquidaties verborgen in een loods in Mijdrecht en werden wapens ingebouwd in elektronische apparatuur. Ook werden er bij liquidaties gebruikte auto’s in brand gestoken.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt al uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept het hof in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat ook overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan. Een aantal delicten wordt niet in de tenlastelegging genoemd als doel van de organisatie, maar het plegen daarvan kan wel bijdragen aan het verwezenlijken van het in de tenlastelegging genoemde doel van de organisatie. Zo is het gebruik van gestolen auto’s en kentekenplaten en het in brand steken van auto’s na een liquidatie bedoeld om de opsporing van de daders te bemoeilijken. Daardoor kan de organisatie haar activiteiten voortzetten.
6.3.3.2.
De deelnemers aan de criminele organisatie
Het hof hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is slechts sprake als de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband; en
een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel deze gedragingen ondersteunt.
In het bestanddeel ‘deelneming aan’ een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht ligt ook een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1998:ZD0858). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). Niet is vereist dat een deelnemer weet hoe de organisatie is samengesteld. 6.3.3.2.1.
De rol van [verdachte]
De verdediging van [verdachte] heeft geconcludeerd tot vrijspraak van dit feit. Daartoe is aangevoerd dat [verdachte] geen wetenschap had van de criminele organisatie, laat staan dat hij daar een bijdrage aan heeft geleverd.
Het hof heeft al eerder overwogen dat het geen overtuigend bewijs ziet voor strafrechtelijke betrokkenheid van [verdachte] bij de liquidatie van [slachtoffer 11] (deelonderzoek Charon). Er zijn aanwijzingen dat [verdachte] meer wist van de brandstichting van de bij de liquidatie van
[slachtoffer 11] gebruikte vluchtauto en dat hij daar mogelijk bij betrokken was. Uit de bewijsmiddelen wordt niet duidelijk of [verdachte] daadwerkelijk een rol heeft gehad bij die brandstichting en, zo ja, welke. Het hof is er op grond van de bewijsmiddelen niet van overtuigd dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. [verdachte] wordt daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.