ECLI:NL:GHARL:2025:291

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
200.339.013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen verhuurder en huurder over te late oplevering en schade aan het gehuurde

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een verhuurder, aangeduid als [appellante], en een huurder, aangeduid als [geïntimeerde], over de te late oplevering van een gehuurd appartement en de daaruit voortvloeiende schade. De verhuurder had het appartement tot 31 december 2022 verhuurd aan de huurder, die na afloop van de huurperiode het appartement niet tijdig heeft ontruimd. Op 1 februari 2023 zijn er afspraken gemaakt tussen partijen, waarbij de huurder beloofde het appartement uiterlijk op 28 februari 2023 op te leveren. Echter, de huurder heeft het appartement pas op 20 maart 2023 verlaten.

De verhuurder heeft bij de kantonrechter een vordering ingesteld tot schadevergoeding van € 13.265,94, bestaande uit kosten voor schadeherstel, energieverbruik en een gebruiksvergoeding. De huurder heeft in reconventie gevorderd dat hem recht op huurprijsvermindering wordt verleend en heeft een bedrag van € 2.437,33 gevorderd. De kantonrechter heeft de vorderingen van de verhuurder grotendeels afgewezen en de huurder veroordeeld tot betaling van € 76,05 na verrekening van de waarborgsom. De verhuurder heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij haar eis heeft verminderd tot € 8.650,04.

Het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de vordering van de verhuurder moet worden afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verhuurder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gevorderde schade, met name voor de kosten van energieverbruik, schilderwerkzaamheden en vervanging van de parketvloer. De huurder is niet in hoger beroep gekomen, waardoor de afgewezen vordering in reconventie niet aan het hof is voorgelegd. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd en de verhuurder veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.013
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10467872
arrest van 21 januari 2025
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres, tevens verweerster in reconventie
hierna: [appellante]
advocaat: mr. E.R. Jonker
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
die bij de kantonrechter optrad als gedaagde, tevens eiser in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. A.J.M. van Kooten

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Amersfoort, (hierna: de kantonrechter) op 18 oktober 2023 en 24 januari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
1.2.
Partijen hebben het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellante] verhuurde tot 31 december 2022 een appartement gelegen aan [adres] in [woonplaats1] aan [geïntimeerde] (hierna: het gehuurde). [geïntimeerde] heeft na afloop van de huurperiode het gehuurde niet ontruimd. Op 1 februari 2023 hebben partijen bij de kantonrechter in het kader van een kort geding afspraken gemaakt, waaronder de afspraak dat [geïntimeerde] de woning uiterlijk op 28 februari 2022 zou opleveren. [geïntimeerde] is uiteindelijk pas op 20 maart 2023 uit het gehuurde vertrokken.
2.2.
[appellante] heeft bij de kantonrechter betaling gevorderd van € 13.265,94 (opgebouwd uit kosten van schadeherstel, kosten van energieverbruik en een gebruiksvergoeding), vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Daarnaast heeft [appellante] gevorderd dat [geïntimeerde] veroordeeld wordt om alle administratieve bescheiden, waaronder uitkerings- en/of salarisspecificaties, aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsmede afschriften van alle in het beheer van [geïntimeerde] zijnde bankrekeningen zoals deze vanaf 2020 in zijn bezit zijn of zijn geweest, welke voor het vaststellen van verhaalsmogelijkheden noodzakelijk zijn, op straffe van een dwangsom ter beschikking te stellen.
2.3.
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter in reconventie gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerde] recht had op huurprijsvermindering, alsmede betaling van
€ 2.437,33 (opgebouwd uit € 1.000,- aan terugbetaling van een waarborgsom en € 1.437,33 aan huurprijsvermindering), vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten.
2.4.
De kantonrechter heeft (na bewijslevering) de vorderingen van [appellante] voor een belangrijk deel afgewezen. [geïntimeerde] is veroordeeld om, na verrekening van de waarborgsom, € 76,05 aan [appellante] te betalen. De tegenvordering van [geïntimeerde] is geheel afgewezen. [appellante] heeft in hoger beroep haar eis verminderd tot een bedrag van
€ 8.650,04. De bedoeling van het hoger beroep is dat die verminderde eis van [appellante] wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

De uitkomst
3.1.
Het hof zal beslissen dat de vordering in hoger beroep van [appellante] afgewezen moet worden. De beslissing van de kantonrechter blijft daarmee in stand. Het hof zal hierna toelichten hoe het tot dit oordeel is gekomen.
De omvang van het hoger beroep
3.2.
[appellante] stelt dat [geïntimeerde] het gehuurde niet tijdig, schoon en zonder gebreken heeft opgeleverd en daarom schadeplichtig is geworden.
3.3.
De kantonrechter heeft € 933,- aan gebruiksvergoeding en € 143,05 aan explootkosten van de deurwaarder toegewezen. Dit komt na verrekening van de door [geïntimeerde] teruggevorderde waarborgsom van € 1.000,- uit op het toegewezen bedrag van
€ 76,05. De wettelijke rente over dit bedrag is toegewezen vanaf 18 april 2023.
3.4.
[appellante] heeft één grief gericht tegen de vonnissen van de kantonrechter. In aanvulling op het door de kantonrechter toegewezen bedrag, maakt [appellante] in hoger beroep met deze grief aanspraak op betaling van de volgende bedragen:
€ 3.286,47 aan kosten van energieverbruik in de periode van 1-1-2023 t/m 20-3-2023
€ 1.658,53 aan kosten van schilderwerkzaamheden
€ 1.970,- aan kosten voor vervanging parket
€ 1.350,- aan buitengerechtelijke incassokosten
€ 385,04 aan deurwaarderskosten (in aanvulling op de toegewezen explootkosten)
Verder heeft [appellante] haar vordering in eerste aanleg die ziet op de opgave van de inkomens- en vermogenspositie van [geïntimeerde] gehandhaafd.
3.5.
[geïntimeerde] is niet in hoger beroep gekomen, zodat de afgewezen vordering in reconventie niet aan het hof voorligt.
De kosten van energieverbruik
3.6.
Ingevolge artikel 7:225 BW kan de verhuurder indien de huurder na het einde van de huur het gehuurde onrechtmatig onder zich houdt, over de tijd dat hij het gehuurde mist, een vergoeding vorderen gelijk aan de huurprijs, onverminderd, indien zijn schade meer dan deze vergoeding bedraagt, zijn recht op het meerdere. De kantonrechter heeft de vergoeding van kosten van energieverbruik afgewezen vanwege onvoldoende onderbouwing van het gebruik van elektriciteit en gas. [appellante] is daartegen opgekomen in hoger beroep en vordert een hoger bedrag. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [appellante] heeft ter onderbouwing van de kosten van energieverbruik diverse producties in het geding gebracht. Een deugdelijke berekening van de gestelde kosten ontbreekt evenwel. [appellante] had in eerste aanleg een proces-verbaal van de deurwaarder van 21 maart 2023 met foto’s in het geding gebracht [1] . Daartussen bevindt zich een foto van de elektrameter maar die is niet leesbaar. Een foto van de gasmeter ontbreekt daarbij. [appellante] heeft in hoger beroep nieuwe foto’s in het geding gebracht van de elektrameter en de gasmeter [2] en gesteld dat de deurwaarder die foto’s heeft gemaakt, maar het hof heeft niet kunnen vaststellen dat deze foto’s zich bevinden achter het proces-verbaal van de deurwaarder dat in eerste aanleg is ingebracht. Een foto van de elektrameter is bovendien niet leesbaar, terwijl een tweede foto van de elektrameter slecht leesbaar is. De ingebrachte berekening van [appellante] [3] is dus niet gebaseerd op objectiveerbare begin- en eindstanden (op 1 januari 2023 en 20 maart 2023). Verder is de berekening mede gebaseerd op schattingen van Vattenfall en heeft [appellante] ten onrechte geen rekening gehouden met het door de overheid voor 2023 ingestelde prijsplafond. Tenslotte heeft [appellante] in haar berekening geen rekening gehouden met het feit dat in de gebruiksvergoeding van € 1.400,- die [geïntimeerde] voor de maanden januari en februari 2023 heeft betaald, een voorschot van € 175,- voor energieverbruik was inbegrepen. [appellante] heeft haar vordering met betrekking tot het energieverbruik ook in hoger beroep dus onvoldoende onderbouwd.
Juridisch kader gestelde schade
3.7.
Tussen partijen staat vast dat geen beschrijving van het gehuurde bij aanvang van de huurovereenkomst is opgemaakt. Krachtens het bepaalde in artikel 7:224 lid 2 BW wordt de huurder in dat geval, behoudens tegenbewijs door de verhuurder, verondersteld het gehuurde te hebben ontvangen in de staat waarin het verkeert bij het einde van de huurovereenkomst. [geïntimeerde] kon daarom in beginsel volstaan met oplevering van het gehuurde in de staat waarin dit aan het einde van de huur verkeerde. Het is aan [appellante] om gemotiveerd te stellen en bij betwisting te bewijzen dat het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst in een slechtere staat verkeerde dan bij aanvang van de huurovereenkomst en dat zij als gevolg daarvan schade heeft geleden. Het hof zal hierna toelichten dat niet wordt toegekomen aan de vraag of de gestelde schade tijdens de huurtijd is ontstaan en ook niet aan de vraag of [geïntimeerde] eerst in de gelegenheid gesteld had moeten worden om het gehuurde (op een verhoudingsgewijs goedkopere wijze) zelf in de vereiste staat te brengen, omdat [appellante] zowel voor wat betreft de kosten van schilderwerkzaamheden als voor wat betreft de kosten van vervanging van het parket onvoldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de schade die de verhuurder lijdt ten gevolge van een niet-correcte oplevering concreet moet worden vastgesteld. Voor abstracte schadeberekening is in dit geval geen plaats [4] .
De kosten van schilderwerkzaamheden
3.8.
[appellante] komt met haar grief op tegen de afwijzing van de kosten van schilderwerkzaamheden. Zij heeft echter niet gegriefd tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellante] heeft verklaard dat zij het gehuurde na oplevering door [geïntimeerde] in elk geval zou hebben laten schilderen, ongeacht de staat (r.o. 2.10 tussenvonnis). Het hof moet er daarom van uitgaan dat [appellante] de schilderkosten in elk geval gemaakt zou hebben. Ook in hoger beroep heeft [appellante] niet toegelicht tot welke kostenstijging de door haar gestelde staat bij oplevering heeft geleid. Dat [appellante] door de gestelde gebrekkige staat van de muren bij oplevering schade heeft geleden is daarom niet komen vast te staan.
De kosten van vervanging van het parket
3.9.
De kantonrechter heeft de gevorderde vergoeding van de kosten van vervanging van het parket afgewezen omdat uit de door [appellante] overgelegde verklaring van Ruitenga Parket niet blijkt hoe, wanneer en door wie de schade aan de vloer is veroorzaakt. [appellante] heeft in hoger beroep geen andere onderbouwing van de schade gegeven. Zij heeft in haar processtukken, in beide instanties, niets gesteld over de aard en omvang van de schade. Uit een door haar in eerste aanleg bij inleidende dagvaarding ingebracht (en door haarzelf opgesteld) schadeoverzicht valt niet meer af te leiden dan dat er volgens [appellante] sprake is geweest van waterschade door een lekkage. Op de overlegde (onduidelijke) foto’s die bij het proces-verbaal van de deurwaarder horen kan het hof geen waterschade aan de vloer waarnemen. Uit de verklaring van Ruitenga Parket kan alleen afgeleid worden dat [appellante] Ruitenga Parket heeft verzocht om de vloer te behandelen naar aanleiding van waterschade, dat het hout (welk deel is niet duidelijk) in de keuken niet meer geschikt was om op te schuren en dat Ruitenga Parket daarom heeft geadviseerd om de vloer te vervangen. [appellante] heeft daarmee onvoldoende onderbouwd wanneer en waardoor er een aan [geïntimeerde] toe te rekenen lekkage is ontstaan en in welke mate en omvang de parketvloer daardoor is beschadigd. Uit de ingebrachte verklaring van Ruitenga Parket kan bovendien in onvoldoende mate worden afgeleid dat en waarom de parketvloer in het gehele appartement vervangen moest worden door waterschade en waarom niet kon worden volstaan met gedeeltelijke vervanging. De gevorderde vergoeding voor de algehele vervanging van de vloer is daarom ook in hoger beroep niet toewijsbaar.
De kosten van de deurwaarder
3.10.
De kantonrechter heeft een bedrag van € 143,05 aan explootkosten toegewezen. Deze explootkosten zien op het proces-verbaal van de deurwaarder van 16 maart 2023 waarmee de minnelijke regeling bij de kantonrechter aan [geïntimeerde] is betekend, [geïntimeerde] bevel is gedaan om de woning binnen twee dagen te ontruimen en [geïntimeerde] de gedwongen gerechtelijke ontruiming door de deurwaarder op 21 maart 2023 is aangezegd indien [geïntimeerde] niet aan het bevel zou voldoen. [appellante] vordert daarnaast in hoger beroep betaling van deurwaarderskosten ter hoogte van € 385,04. Zij heeft ter onderbouwing een factuur van de deurwaarder overgelegd. Uit die factuur blijkt dat de kosten van “
Betekening vonnis en aanzegging”, die door de kantonrechter al grotendeels zijn toegewezen, zijn inbegrepen in het gevorderde bedrag. [appellante] vordert dus dubbele betaling van die kosten. Verder zijn kosten van “
Proces-verb. constatering” in rekening gebracht. Die kosten zien kennelijk op de kosten die de deurwaarder op 21 maart 2023 heeft gemaakt, terwijl [geïntimeerde] het gehuurde de dag ervoor al had verlaten. [appellante] heeft geen grondslag gesteld voor de toewijsbaarheid van deze kostenvergoeding. Aangezien [appellante] in rechte geen vergoeding van kosten wegens opleverschade toekomt, is zonder nadere toelichting niet gebleken van een noodzaak voor de inschakeling van de deurwaarder op 21 maart 2023. De vordering in hoger beroep die ziet op de deurwaarderskosten is daarom niet toewijsbaar.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.11.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten is evenmin toewijsbaar. [appellante] vordert vergoeding van redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte in de zin van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder 2 BW. De door de kantonrechter toegewezen bedragen (aan gebruiksvergoeding en explootkosten) hebben geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. [appellante] heeft verder niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [appellante] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Opgave inkomens- en vermogenspositie
3.12.
[appellante] stelt dat [geïntimeerde] verplicht is om op grond van artikel 475g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen aan [appellante] te verschaffen. [appellante] wenst kort gezegd inzage in alle administratieve bescheiden welke vanaf 2020 in bezit van [geïntimeerde] zijn of zijn geweest, welke voor het vaststellen van verhaalsmogelijkheden noodzakelijk zijn. [appellante] heeft onvoldoende belang bij deze verstrekkende vordering, omdat haar na verrekening slechts een bedrag van € 76,05 toekomt. Bovendien ontbreekt een deugdelijke grondslag voor zo’n algemene vordering. De Hoge Raad heeft weliswaar in het door [appellante] aangehaalde arrest overwogen dat een schuldenaar in beginsel wel verplicht is om een schuldenaar die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen te verschaffen, hetgeen tot uitdrukking is gebracht in artikel 475g Rv, maar de Hoge Raad heeft daarin ook geoordeeld dat een vordering tot afgifte van een groot aantal justificatoire bescheiden aan een individuele schuldeiser niet toewijsbaar is [5] . De vordering van [appellante] is dan ook terecht afgewezen.
Geen bewijslevering
3.13.
Het hof gaat aan het bewijsaanbod van [appellante] voorbij, nu zij geen voldoende concreet bewijsaanbod heeft gedaan van feiten of omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.
De conclusie
3.14.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [6]

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 18 oktober 2023 en 24 januari 2024;
4.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 798,- aan griffierecht
€ 858,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (1 procespunt x appeltarief I)
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.C. Haasnoot, M. Schoemaker en G.A. Diebels, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.

Voetnoten

1.productie 1 akte overlegging producties, tevens conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging/vermeerdering van eis van 13 september 2023
2.productie 20 bij memorie van grieven
3.productie 21 bij memorie van grieven
4.vgl. HR 10 juni 1988, ECLI:NL:PHR:1988:AC1505, m.nt. W.C.L. van der Grinten (Van Ulzen/Goolkate) en HR 6 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2387 (Ambassador).
5.HR 20 september 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0338.
6.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.