In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], die percelen grond heeft verkocht aan MVO Varsseveld B.V., en A-18 Ontwikkeling B.V., die deze percelen heeft doorverkocht. De koopovereenkomst bevat afspraken over een nabetaling door A-18 aan [appellant]. A-18 heeft een hypotheekrecht gevestigd ten gunste van [appellant] ter zekerheid van deze nabetaling. A-18 wenst de percelen door te verkopen aan Ten Brinke Vastgoedontwikkeling B.V. (TBVO) en vraagt [appellant] om medewerking aan de doorhaling van het hypotheekrecht, wat [appellant] weigert. A-18 heeft daarop bij de rechtbank verklaringen voor recht gevorderd en [appellant] verplicht om zijn medewerking te verlenen aan de doorhaling van de hypotheek. De rechtbank heeft in haar vonnis van 6 december 2023 de gevorderde verklaringen deels toegewezen en [appellant] veroordeeld tot medewerking aan de doorhaling van de hypotheek. [appellant] is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.
Het hof oordeelt dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Het hof bevestigt dat A-18 een belang heeft bij de gevraagde verklaringen voor recht en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] zijn medewerking moet verlenen aan de doorhaling van het hypotheekrecht. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en concludeert dat de belangen van A-18 zwaarder wegen dan die van [appellant]. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten in het hoger beroep.