ECLI:NL:GHARL:2025:281

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
200.329.278
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor RSI-klachten en tekortschieten in zorgplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van EBN B.V. voor de RSI-klachten van [geïntimeerde]. De zaak betreft een werknemer die sinds 1 juli 2009 in dienst was bij EBN en die stelt dat hij door zijn werkzaamheden blijvende nek-, schouder-, arm- en handklachten heeft opgelopen. De werknemer vordert een verklaring voor recht dat EBN aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van deze klachten.

De kantonrechter had eerder geoordeeld dat EBN aansprakelijk was voor de schade, maar EBN heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de procedure en de eerdere vonnissen van de kantonrechter in detail bekeken, inclusief de medische rapportages en deskundigenadviezen. Het hof concludeert dat de werknemer inderdaad lijdt aan RSI-klachten die het gevolg zijn van de omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden bij EBN heeft verricht. Het hof oordeelt dat EBN tekort is geschoten in haar zorgplicht, omdat zij niet voldoende maatregelen heeft genomen om de gezondheid van de werknemer te beschermen, ondanks zijn verhoogde risico op het ontwikkelen van RSI-klachten door zijn aangeboren beperkingen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt EBN tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om een veilige werkomgeving te creëren, vooral voor werknemers met bijzondere gezondheidsrisico's.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.329.278
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 8692477
arrest van 21 januari 2025
in de zaak van
EBN B.V.
die is gevestigd in Utrecht
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: EBN
advocaat: mr. M.W.J. Ariëns
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die bij de kantonrechter optrad als eiser
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. J.G. Keizer

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
EBN heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (hierna: de kantonrechter) op 30 juni 2021,
1 september 2021, 22 december 2021 en 8 maart 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven met producties
  • de memorie van antwoord met producties
  • akte van de kant van EBN met producties
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 21 augustus 2024 is gehouden waaraan een ter zitting ingebrachte productie van EBN is gehecht
  • de akte uitlating productie aan de zijde van [geïntimeerde] .
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en het verloop van de procedure bij de kantonrechter

2.1.
[geïntimeerde] is per 1 juli 2009 in dienst getreden bij EBN. [geïntimeerde] stelt dat hij in de uitoefening van die werkzaamheden schade heeft opgelopen bestaande uit blijvende nek-, schouder-, arm- en handklachten aan de rechterkant. Hij vordert een verklaring voor recht dat EBN op grond van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is voor de geleden en te lijden schade als gevolg van de gezondheidsklachten die zijn veroorzaakt door de omstandigheden waaronder hij heeft moeten werken.
2.2.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 22 december 2021 een multidisciplinair deskundigenonderzoek gelast. In het eindvonnis van 8 maart 2023 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat EBN aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden en te lijden schade als gevolg van zijn RSI-klachten en dat deze klachten zijn veroorzaakt door de omstandigheden waaronder hij bij EBN heeft moeten werken.
2.3.
EBN beoogt met het hoger beroep dat de vordering van [geïntimeerde] wordt afgewezen.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof zal eerst de feiten vaststellen. Daarin citeert het hof uitvoerig uit het deskundigenbericht en de berichten van de medisch adviseurs van EBN en [geïntimeerde] . Dat doet het hof omdat het debat in hoger beroep voor een groot deel is gestoeld op de inhoud van die berichten. Het hof zal de nek-, schouder-, arm- en handklachten die [geïntimeerde] stelt te ondervinden afwisselend aanduiden als RSI-klachten, overbelastingsklachten en als nek-, schouder-, arm- en handklachten. Die klachten worden in de verschillende stukken ook wel aangeduid als KANS- of CANS-klachten en als een overbelastingsyndroom. Daarmee wordt hetzelfde bedoeld.
3.2.
[geïntimeerde] (geboren [in] 1962) is op 1 juli 2009 in dienst getreden bij EBN. De laatst door hem beklede functie was die van senior reporting & control specialist. [geïntimeerde] droeg zorg voor de samenstelling van alle voorkomende (financiële) rapportages op EBN-totaalniveau aan de manager accounting & reporting. Zijn laatstverdiende salaris bedroeg € 6.946,35 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en emolumenten.
3.3.
[geïntimeerde] is geboren met een congenitaal reductiedefect links (ectrodactylie-fibula aplasie, hierna: het EFA-syndroom). Dit houdt in dat zijn beide onderbenen en linkerhand gebrekkig zijn aangelegd. Hij loopt met protheses aan beide benen. Hij kan per dag maximaal een uur lopen. Door de gebrekkige aanleg van zijn linkerhand is hij functioneel grotendeels eenhandig.
3.4.
In een gespreksverslag van een gesprek op 13 maart 2015 tussen [geïntimeerde] en zijn leidinggevende [de leidinggevende] met als onderwerp ‘non performance’ staat onder meer:
“(…) Sinds 5 maanden ben ik aangesteld als Manager Accounting & Reporting en ik heb deze maanden tot mijn grote teleurstelling moeten constateren dat je functioneren niet goed is. (…) De boodschap in mijn gesprek met jou was dan ook dat ik dit gedrag en dit niveau van een medewerker, die in functieniveau als mijn rechterhand zou moeten kunnen functioneren, niet accepteer. Natuurlijk wil ik je de ruimte geven om dit te verbeteren en om je te ontwikkelen in kennis en kunde. We hebben dan ook afgesproken dat je de komende dagen gaat nadenken wat jij nodig hebt om je performance te verbeteren. EBN is zoals je weet altijd bereid te investeren in haar medewerkers.
Wij hebben een nieuwe afspraak gepland op donderdag 19 maart as. Ik hoor dan graag van jou hoe je het wilt aanpakken en hoe ik je daarbij kan helpen. Want je zal je functioneren op bovenstaande niveaus echt moeten verbeteren binnen afzienbare termijn. (…)”
3.5.
[geïntimeerde] is op 8 april 2015 naar zijn huisarts gegaan. In het huisartsenjournaal staat bij die datum:
“S Muis arm? Dhr werkt 9-10 uur per dag achter beeldscherm en heeft de laatste 8 maanden last van brandend gevoel in vingers, onderarm, binnenzijde bovenarm en soms nek. Ook soms last van tintelingen. Is bang voor RSI aan re arm gda, schoudergewricht gb, epcondylen niet pijnlijk, pols gb, Tinell-, Phalen-
E RSI.
P adv naar fysio en afspraak maken bij bedrijfsarts
C uitgaand [fysiotherapeut – overig] (…)”
3.6.
[geïntimeerde] heeft op 13 april 2015 aan [de leidinggevende] gemaild:
“Ik heb vanmorgen gesproken met [naam1] en heb haar geïnformeerd over mijn muisarm/RSI klachten. [naam1] gaat contact zoeken met de bedrijfsarts ( [naam2] van ARBO butler) en zal deze met mij in contact brengen.
Vervolgens wil ik je aangeven dat ik morgen later kom omdat ik eerst langs de fysiotherapeut ga.”
3.7.
[geïntimeerde] is op 14 april 2015 naar de fysiotherapeut gegaan. De fysiotherapeut schrijft op 12 mei 2015 aan de huisarts:
“(…) Conclusie/fysiotherapeutische diagnose:
KANS klachten re arm, sinds ½ jaar. ernstige beperkingen in participatie (werk). (…)”
3.8.
[geïntimeerde] is door zijn huisarts op 20 april 2015 verwezen naar revalidatiecentrum De Hoogstraat. Revalidatiearts [naam3] heeft op 17 juli 2015 het intakeverslag van 22 mei 2015 gestuurd aan de huisarts van [geïntimeerde] . Daarin staat onder andere:
“(…) Bespreking/Conclusie:
52 jarige man bekend met ectrodactylie links en fibula aplasie links en rechts. Nu belastingsafhankelijke arm- en handklachten rechts, passend bij RSI, deels belastingsafhankelijke pijnklachten met vragen op het gebied van werk, computergebruik en huishouden. (…)”
3.9.
Op 21 en 22 april 2015 heeft een mailwisseling plaatsgevonden tussen [de leidinggevende] en [geïntimeerde] waarin [de leidinggevende] aan [geïntimeerde] schrijft:
“Ik heb in mijn hele carrière bij EY nooit meegemaakt dat het leveren van stukken voor een subsequent event review meer dan een halve dag in beslag neemt. Ongelofelijk. Er was niks in de lijst (die jij gisteren avond hebt gekregen) moeilijk was om te leveren, wat nog niet beschikbaar was kon makkelijk door iets anders vervangen worden met een beetje creativiteit. (…) Graag je volledige aandacht en inzet erin!”
Na uitleg van [geïntimeerde] schrijft [de leidinggevende] :
“(…) Dat zijn weer excuses. Mijn punt is, het duurt veel te lang en het is niet eens moeilijk.”
Na een reactie van [geïntimeerde] schrijft [de leidinggevende] :
“Arbo dienst afspraak is belangrijk natuurlijk maar voor 10 uur had je al 2 uur de tijd om de belangrijke zaken zelf te verzamelen en de vragen naar de verschillende mensen kunnen doorzetten met de nadruk dat het uiterlijk om 11 uur een antwoord op moest (…).”
3.10. Op 22 april 2015 heeft een onderzoek naar de werkplek van [geïntimeerde] plaatsgevonden door ENRGY. In het rapport staat:

1. DoelstellingDe inventarisatie en werkplekinstelling hebben als doel een optimale ergonomische werkplek voor het individu te creëren, waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige fysieke klachten. Om de werkplek zo optimaal mogelijk in te kunnen stellen vind er voorafgaand aan het werkplekonderzoek een vraaggesprek plaats. Op deze manier krijgt de ergonoom (met een fysiotherapeutische achtergrond) een goed inzicht in de gezondheidsklachten en andere bijzonderheden van het individu en kan zo advies op maat leveren.
Het ontstaan van werk gerelateerde klachten is van meer factoren afhankelijk dan van de werkplek alleen. Kleine ergonomische onvolkomenheden en voornamelijk een opeenstapeling hiervan kunnen een werkplek onveilig en ongezond maken. Deze kleine onvolkomenheden zijn echter veelal eenvoudig te verhelpen.
(…)
2. Medisch Werkplekonderzoek(…)
Het betreft de inventarisatie van de werkplek, waarbij het meubilair, de computerunit, de werkhouding en omgevingsfactoren zijn beoordeeld op hun ergonomische kwaliteit en de huidige ARBO-eisen voor beeldschermwerkplekken.
Tevens is een inschatting gemaakt van de huidige fysieke klachten van de werknemer en de invloed van werkplek en werkfactoren hierop.
Op basis van de conclusies die voortkomen uit deze inventarisatie, brengt ENRGY advies uit betreffende eventuele aanpassingen en/of actiepunten. Van belang is dat de conclusies en het overzicht gebruikt worden wanneer er veranderingen in de werkomgeving in het vooruitzicht liggen.
Klachteninventarisatie* De heer [geïntimeerde] heeft een fysieke beperking in zijn rechter bovenste extremiteit. (Nek, schouder arm en hand);
* De klachten zijn met name aanwezig bij langdurig gebruik van de muis.
* De heer heeft zelf al actie ondernomen om met een medisch professional naar het klachtenbeeld te kijken.
* De heer is bekend met een aangeboren fysieke beperkingen aan zijn linker bovenste extremiteit, waardoor het van groot belang is dat de rechterzijde geen uitval gaat vertonen.
3. Bureaustoel(…)
Conclusies:De bureaustoel voldoet
welaan de NEN-normering en ARBO-eisen en is optimaal instelbaar.
ENRGY adviseert:* De armleuningen van de stoel zijn te lang, waardoor de heer [geïntimeerde] niet goed kan aanschuiven. Er is momenteel een oplossing bedacht door de armleuningen ver naar binnen te draaien. De heer gaat dit uittesten en laat Enrgy weten hoe dit gaat. Mocht dit niet werkzaam zijn dan is het raadzaam om een andere stoel voor de heer [geïntimeerde] aan te schaffen.
* De stoel is opnieuw ingesteld voor de heer [geïntimeerde] rekening houdend met het klachtenbeeld.
* Enrgy raadt aan om de instellingen te behouden zoals deze zijn ingesteld en geen collega’s op de stoel te laten zitten.
* De zitting hoogte is ingesteld op 52 centimeter en de armleuningen moeten ingesteld blijven op een hoogte van 71 centimeter.
4. Bureau(…)
ConclusiesHet bureau voldoet
welaan de NEN-normering en ARBO-eisen en is optimaal instelbaar.
ENRGY adviseert:* De hoogte van het bureau moet worden aangepast naar een hoogte van 71 centimeter.

5.Werkplekinstelling & Computerunit(…)Conclusies:ENRGY heeft elke werkplek op deze punten geïnventariseerd en waar mogelijk aangepast.ENRGY adviseert:* De heer [geïntimeerde] zat schuin aan zijn bureau, de werkplek is opnieuw ingericht, zodat deze meer in balans is en deze het toe laat voor de heer [geïntimeerde] om recht voor zijn bureau te zitten.* Kijkende naar het klachtenbeeld is het raadzaam om een aangepaste muis aan te schaffen voor de heer [geïntimeerde] , zodat hij de herhaalde bewegingen meer kan afwisselen en daarmee zijn rechter arm en hand kan ontzien.

6.Persoonlijk advies* Enrgy adviseert om een aangepaste muis aan te schaffen (…);* Medewerker is geadviseerd over een goede werkhouding en de werkplek is zo optimaal mogelijk ingesteld, rekening houdend met de aanwezige fysieke beperkingen;* Zorg voor voldoende rustmomenten gedurende de dag en blijf zo kort mogelijk in één houding zitten (dit gebeurd momenteel al goed door de pauze software)* Let op een houding waarbij altijd contact wordt gehouden met de rugleuning en waarbij de schouders altijd ontspannen zijn.* Het is raadzaam om zo snel mogelijk behandeling voort te zetten voor het klachtenbeeld onder begeleiding van een medisch professional.* Het is raadzaam om op korte termijn een afspraak te maken met de werkvermogensspecialist van Arbobutler. (…)”Tussen partijen is niet in geschil dat ENRGY er ten onrechte van is uitgegaan dat pauzesoftware was geïnstalleerd op de computer van [geïntimeerde] . Dat was niet het geval.

3.11.
[geïntimeerde] heeft op 24 april 2015 een uitnodiging ontvangen voor een bezoek aan de bedrijfsarts.
3.12.
Op 28 april 2015 heeft EBN – in een gesprek tussen [de leidinggevende] , [naam4] (hoofd HRM) en [geïntimeerde] – aan [geïntimeerde] laten weten dat zij het dienstverband met [geïntimeerde] wil beëindigen. Later die dag heeft [geïntimeerde] zich per email ziekgemeld.
3.13.
De bedrijfsarts heeft [geïntimeerde] op 8 juni 2015 gezien. In de probleemanalyse van die datum staat onder beperkingen: “Werken met toetsenbord en muis ongeveer 5-10 min achtereen, dan bewegen, max ongeveer 1-2 uur per dag. Werknemer moet regelmatig afwisselen van houding en bewegen.”
Verder haalt hij aan bij de rubriek ‘Aspecten/factoren van de werknemer waardoor hij zijn functie niet kan vervullen’: “Vanwege de verminderde fysieke belastbaarheid met name tav duur van beeldschermwerk.”
De inschatting van de bedrijfsarts is dat [geïntimeerde] met ongeveer drie maanden volledig belastbaar zal zijn. Hij schrijft: “Medisch gezien geen beperkingen om terug te keren op termijn in eigen funktie. Echter ontslag is aangezegd door werkgever begrijp ik, het is aan werkgever en werknemer om dit samen op te lossen. Goede afspraken hierover maken zal het medisch en funktioneel herstel bevorderen.”
3.14.
Revalidatiearts [naam3] heeft op 14 juli 2015 aan de toenmalige rechtsbijstandverlener van [geïntimeerde] geschreven:
“Aanvullend [op het onder rov. 3.8. genoemde verslag; hof] kan ik u melden dat er op 23 juni 2016 een multidisciplinair overleg plaatsvond nadat de heer een poliklinisch revalidatietraject in de Hoogstraat was gestart. De conclusie van deze bespreking was dat de arm- en handklachten deels gekoppeld zijn aan spanning en stress die in het lijf aanwezig zijn. Factoren die hiermee samenhangen zijn o.a. de onzekerheid over de werksituatie als ook boosheid en persoonlijke onrust over de huidige situatie. Wij adviseerden in eerste instantie een psychologisch/psychotherapeutisch traject om hiermee beter te leren omgaan, waarbij voor het afronden van de dagbehandeling nog wel een advies zal worden gegeven over hoe de heer ergonomische principes ten aanzien van werk kan toepassen, als ook hoe hij een werkhervattingsplan het beste kan uitvoeren. Het advies inzake de computerwerkplek zal hierbij eveneens worden gegeven.”
3.15.
De bedrijfsarts heeft op 5 april 2016 volgens het protocol melden beroepsziekten een beroepsziektemelding gedaan aan het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. In de melding staat: “(…) De diagnose die ik stelde, was a. Ectrodactylie links en fibula aplasie links en rechts. B. RSI-klachten, alsook nek/schouder-armklachten rechts meer uitgesproken dan links.
Hoofdoorzaak: werken met computer, smartphone e.d. (…)”
3.16. In de Rapportage Arbeidsdeskundig onderzoek van Arbobutler van 9 juni 2016 staat:
“(…) Beschrijving laatst uitgeoefende arbeid (voor uitval):
(…) De arbeidsovereenkomst heeft een omvang van 40 uur per week. Betrokkene werkt op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag. De werktijden zijn van 08:00 tot 16:30 uur met daarin een pauze van 30 minuten. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden zijn op basis van belasting de volgende taken te onderscheiden:
Taken % van de werktijd1. Analyseren en uitwerken 90%
2. Overleg 10%
Ad 1.
Het analyseren en beoordelen van cijfers in alle soorten van omstandigheden. Het uitwerken van verschillende rapporten, zoals bijv. de maand- en kwartaalresultaten en financiële balans, opstellen van memo’s, opstellen van analyses/queries in Excel, opstellen Dashboard, rapportages. Schriftelijk beantwoorden van vragen van director Finance, Manager A&R Business Control en aandeelhouder (EZ).
Ad 2.
Het voeren van overleg met collega’s en externe partijen.
(…)
Kenmerkende belasting in de functie(…)
Persoonlijk functioneren* Concentreren van de aandacht: er moet zodanig gefocust kunnen worden op de werkzaamheden dat er geen zaken worden vergeten;
* Kunnen werken met productiepieken en deadlines: verschillende rapportages dienen voor een bepaald moment te zijn afgewerkt.
(…)
Dynamische handelen* Werken met toetsenbord en muis: komt gedurende een groot deel van de dag voor.
Statische houdingen* Zitten tijdens het werk: komt gedurende de gehele dag voor.
* Het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk: komt gedurende een groot deel van de dag voor i.v.m. beeldschermwerk.
(…)
4. Onderzoek naar re-integratiemogelijkheden(…)
Betrokkene vertelt dat zijn werk voor 90% uit computerwerkzaamheden bestaat en dat hij vaak 9 a 10 uur per dag werkzaam was.
(…) Werkgever ziet ook geen andere mogelijkheden binnen EBN B.V. aangezien binnen alle functies het werken met een toetsenbord en een muis voor het grootste deel van de dag voorkomt. (…)”
3.17.
[geïntimeerde] is onderzocht door neuroloog [naam5] , werkzaam bij het Antoniusziekenhuis in Nieuwegein. Hij heeft op 29 juli 2016 aan de huisarts geschreven:
“Conclusie: geen aanwijzing neuro- of radiculo-pathie. Vermoedelijk nek-schouderklachten tgv surmenage bij aangeboren defect Li arm. (…)”
3.18.
In het rapport van een arbeidsdeskundig expertise onderzoek van Lytton van 10 januari 2017, ingeschakeld door EBN om de belastbaarheid en mogelijkheden van [geïntimeerde] te verduidelijken, staat onder andere:
“(…) Werknemer is een 54-jarige man die per 28-04-2015 arbeidsongeschikt raakte voor zijn werk als Senior Reporting & Control voor 40 uur per week, vanwege mentale en fysieke klachten. Inmiddels is er alleen nog sprake van fysieke klachten die er echter wel nog steeds voor zorgen dat zijn eigen werk ongeschikt is.
(…)
* Het eigen werk is niet passend en ook niet passend te maken.
* Passend ander werk bij de eigen organisatie is in de afgelopen periode niet gevonden en aangezien alle werkzaamheden voornamelijk uit beeldschermwerk bestaan (waar werknemer op is beperkt) is dit er ook niet. (…)”
3.19. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 10 april 2017 in het kader van de WIA-aanvraag is verricht staat onder meer:
“(…)
Overwegingen:Client is uitgevallen voor zijn werk als senior reporting & control specialist, met toename fysieke klachten bij reeds langer bestaande aangeboren afwijkingen van de ledematen (linker arm en beide onderbenen), hierdoor wellicht voortdurende overbelasting, mogelijk getriggerd door een arbeidsconflict. Op dit moment zijn er beperkingen in het gebruik van de linkerarm, cliënt is in wezen eenarmig, tevens beperkt in het lopen, staan, stabiliteit ontbreekt, dus geen trilling belasting of op grote hoogte werken. Tevens beperkt in langdurige statische houding en repetitieve handelingen. Door de psychische factoren beperkt in deadlines, hoog handelingstempo. (…)”
3.20. [geïntimeerde] is met ingang van 25 april 2017 100% arbeidsongeschikt en ontvangt een loongerelateerde WGA-uitkering. Vanaf 15 juli 2019 ontvangt [geïntimeerde] een IVA-uitkering.
3.21.
[geïntimeerde] is behandeld bij Indigo Gezond Werken. Hij is op 15 mei 2020 door [naam6] , psychiater bij Indigo, psychiatrisch onderzocht. In het rapport staat:
“(…) Bij psychiatrisch onderzoek zien we een 53-jarige man, coöperatief. In psychiatrisch opzicht geen grote problematiek, niet uitgesproken depressief of angstig. Slapen en piekeren springt eruit en daardoor mogelijk de vermoeidheid en prikkelbaarheid. (…)”
3.22.
De medisch adviseur van [geïntimeerde] , [naam7] , heeft in het advies van 2 april 2021 geschreven:

Mijn commentaar:
Cliënt is een 58-jarige man die uitgevallen is als gevolg van KANS-klachten. De klachten zijn ontstaan door overbelasting door beeldschermwerk. Het werk van cliënt bestond voor 90% uit beeldschermwerk. Cliënt heeft structureel overgewerkt. De bedrijfsarts heeft de klachten als beroepsziekte gemeld. Cliënt is 100% arbeidsongeschikt.
(…)
1.
Wat zijn de huidige gangbare en aanvaarde inzichten betreffende RSI/KANS-problematiek (is er bijvoorbeeld een (inter)nationaal erkende richtlijnen)?De bedrijfsartsen hanteren de richtlijn van de NVAB Richtlijn Klachten aan arm, schouder of nek 2014.
2.
Welke kenbare oorzaken/risicofactoren worden in de literatuur/wetenschap voor het ontstaan van RSI/KANS-problematiek genoemd?Arbeid is een belangrijke factor bij de ontwikkeling van aspecifieke KANS. Ongunstige werkomstandigheden voor het ontwikkelen van KANS zijn onder meer repeterende bewegingen en werken in een ongunstige houding. Er is een relatie tussen computerwerk en KANS (…). Deze relatie werd vooral gezien voor werken met een computermuis en meer voor klachten van hand en pols dan voor klachten van schouder en nek. Daarnaast spelen psychosociale factoren als werkstress en werkdruk een rol bij het ontwikkelen van KANS (…). Voor de benadering van deze klachten wordt het CANS-model gebruikt (…). Het gaat om klachten als pijn, stijfheid, tintelingen of verlies van kracht. Tot voor kort werd voor deze klachten de term RSI (…) gebruikt. Deze term is minder juist omdat er geen sprake is van een beschadiging (injury) en er bijna nooit sprake is van “repetitive strain” (herhaalde belasting). Vrijwel altijd is er sprake van repeterende bewegingen én/of langdurige statische belasting.
3.
Is de periode waarbinnen een patiënt aan deze oorzaken/risicofactoren is blootgesteld, nog van belang? Anders gesteld: wordt in de wetenschap uitgegaan van een minimale duur van blootstelling of wordt verondersteld dat RSI/KANS-klachten ook na een relatief korte periode van blootstelling (van enkele weken) aan risicofactoren kunnen ontstaan?Uit het Adviesrapport Beeldschermwerken 2012 van de Gezondheidsraad is blijkt bij 30 uur muisgebruik per week de berekende relatieve toename van hand- en armklachten bijna 18% te zijn ten opzichte van niet “blootgestelden”. Client werkte vaak 50 uur per week.
4.
Is het juist dat een reeds bestaande aandoening, zoals bij client aan de orde is en waardoor lopen en staan (vertreden) bemoeilijkt is, en waardoor het gebrek van éen van de handen ook al beperkt is, leidt tot een verhoogd risico op het ontstaan van gezondheidsklachten? Kunt u uw antwoord bij voorkeur onderbouwen met verwijzing naar relevante literatuur?(…) Deze maatregelen helpen bij het voorkomen:
- Lichaamshouding en bewegingen afwisselen.
- Minder krachtig de toetsen inslaan op een PC.
- Tijdens het werk regelmatig op de lichaamshouding letten en die corrigeren.
- Aanvullende ergonomische maatregelen en aanpassingen treffen.
- Langdurig hoge werkdruk of een te hoge werklast bespreken en gezamenlijk oplossingen bedenken.
- Mensen niet te lang laten doorwerken met klachten en op tijd advies vragen van uw bedrijfsarts.
- Regelmatig pauzeren (door veel water drinken moet men regelmatig opstaan voor toilet).
- Frequent bewegen (minimaal een uur per dag).
Client heeft kan door de aandoening beperkt lopen en daardoor minder vertreden. Client kan zijn linker hand beperkt gebruiken waardoor er al een grote belasting van zijn rechter hand is in het dagelijks leven. Juist gezien zijn bestaande aandoening had werknemer niet blootgesteld mogen worden aan de 40-50 uur beeldschermwerk.
5. Zijn er op basis van de voorhanden medische informatie in dit dossier andere plausibele oorzaken voor het ontstaan van de gezondheidsproblemen aan te wijzen?Hiervoor heb ik geen aanwijzingen.”
3.23. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 22 december 2021 [naam8] , bedrijfsarts en klinisch arbeidsgeneeskundige tot deskundige benoemd (hierna: [naam8] of de deskundige). Hij heeft samen met [naam9] fysiotherapeut en bewegingswetenschapper en [naam10] , gezondheidspsycholoog een multidisciplinair onderzoek verricht. In het deskundigenbericht van 17 maart 2022 staat onder meer het volgende.
“(…)
Conclusies[naam9] , Bewegingswetenschapper/fysiotherapeut
(…)
Pijn: ik ben het met de neuroloog eens dat deze een ‘aspecifiek’ karakter heeft. Het heeft kenmerken van nociplastische pijn en centrale sensitisatie. Wanneer ik met een biopsychosociale bril naar het ontstaan en persisteren van de klachten kijk, acht ik de kans aanwezig dat er op alle 3 domeinen factoren mee hebben gespeeld of nog aanwezig zijn: hoge fysieke belasting gebaseerd op werkhoeveelheid en functioneel één handigheid, en mogelijk ook door gekozen strategie (precisie over snelheid), hoge ervaren werkdruk en -stress, ervaren onrecht, deconditionering als gevolg van fysieke inactiviteit.
(…)
Conclusie onderzoek Mw [naam10] , GZpsycholoogEen 59-jarige man met RSI/KANS-klachten aan rechterhand, -arm en -schouder sinds 2015. Vanuit de psychologische analyse bezien heb ik geen aanvullingen op de al eerder gerapporteerde persoonlijke stijl en kenmerken van de heer (…). Gekeken vanuit het biopsychosociale model lijken er op alle drie de domeinen factoren te spelen die invloed hebben op het ontstaan en persisteren van de klachten, waarbij op psychosociaal vlak ervaren onrecht, hoge ervaren werkdruk, (dreigend) ontslag en conflict met werkgever, perfectionisme en vasthoudendheid een rol kunnen hebben dan wel hebben gehad.
Overwegingen en beantwoorden vraagConform de methodiek van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten passen we de zes stappen systematiek toe.
Stap 1: gestelde diagnose is aspecifieke klachten bovenste extremiteit (nekschouderarm)
Stap 2: beeldschermwerk is een risicofactor volgens registratierichtlijn D022 (…)
Stap 3: de intensiteit van de blootstelling overschrijdt de maximaal aanvaarde normen bij beeldschermwerk, namelijk langdurige statische belasting en het tijdcriterium.
Stap 4: vanwege EFA-syndroom beenskeletafwijking en linkerarm/hand; voor rechterarm bestaat er hierdoor een individuele kwetsbaarheid. Bovendien zijn er persoonskenmerken die extra risico vormen op overbelasting. De werkgebonden psychosociale belasting, namelijk de ervaren externe druk, is bijdragend.
Stap 5: het afwegen van de risicofactoren in het werk en de individuele kwetsbaarheid leidt tot de conclusie dat de klachten zijn ontwikkeld door een risicovolle werkhouding, onvoldoende doseren van taken, activiteiten en pauzes en negatief beïnvloed door externe druk met intensivering van taken.
Stap 6: interventie is gericht geweest op onder meer revalidatie (verbeteren functioneren, reductie psychische klachten en na de ziekmelding ergonomische adviezen ter preventie.
Beantwoording vragen
(…)
b. Kunt u uit de medische informatie uit de behandelende sector en van betrokkene opmaken wanneer de klachten van betrokkene precies zijn begonnen?
Antwoord: Ja. Met de kanttekening dat we het vermoeden hebben dat de heer de lichaamssignalen aanvankelijk heeft genegeerd. In de documentatie (huisartsenjournaal, brief neuroloog en revalidatiearts) staan al eerder dan 2015 klachten van de rechterarm. In 2012 de bursitis olecrani, 2014 hoge bloeddruk en beginnende pijnklachten rechterarm. De heer heeft de werkgebonden van de klachten in april 2015 als zodanig herkend.
(…)
f.Wat is de diagnose op uw vakgebied? (…)
Overbelasting syndroom bij functioneel eenhandige.
g.Kunt u gemotiveerd aangeven of de door u gestelde diagnose overeenkomt met één van de 11 zogenaamde specifieke ABBE’s (aandoeningen aan het bewegingsapparaat in de bovenste extremiteit) alle beschreven in het SALTSA rapport of betreft het hier een aspecifieke ABBE?
Antwoord: aspecifieke ABBE
h.Indien sprake is van klachten waarbij geen medisch objectiveerbare afwijkingen kunnen worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn?
Antwoord: aanpassingsstoornis: de heer heeft een aangeboren afwijking waardoor hij extra aandacht moet hebben voor een ontspannen werkhouding, voldoende rustmomenten. In zijn voorgeschiedenis tot aan 2014-2015 heeft de heer dat vrijwel probleemloos kunnen doen. Bij de toegenomen druk kon hij zijn aangeboren beperking niet meer compenseren en zijn geleidelijk de klachten opgetreden.
(…)
k.Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van de klachten mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied gestelde diagnose?
Antwoord: Spanning is een instandhoudende factor. Indien de heer meer ontspannen is, zullen bijvoorbeeld beeldschermtaken langer kunnen worden volgehouden. de pijnklachten verbeteren en wellicht de situatie van vóór 2013 kunnen bereiken.
(…)
m.Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
Antwoord: wellicht na afronding juridische procedure en het ervaren onrecht afneemt. De ervaring leert dat letselschadeprocedures gepaard gaan met extra spanning en daardoor moeite met de noodzakelijke ontspanning.
(…)
p.Hoe luidt uw commentaar op het medisch advies van [naam7] van MediThemis van 2 april 2021?
Antwoord: het medisch advies is opgebouwd vanuit de beschikbare documentatie. Haar conclusies volgen de bestaande richtlijnen van aandoeningen aan de bovenste ledematen. Haar overwegingen en conclusies komen overeen met die van ons. Voor onze conclusie volgen wij naast de bestaande richtlijnen de systematiek van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten.
(…) Het stappenplan is een erkende methodiek voor het vaststellen van beroepsziekten.

3.In de hypothetische situatie zonder werkzaamheden bij EBN(…)a.Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als betrokkene niet de werkzaamheden bij EBN zou hebben verricht? Kunt u aangeven welke werkzaamheden met name zouden hebben geleid tot of bijgedragen aan de thans bestaande klachten? Zijn er ook alternatieve oorzaken aan te wijzen, en zo ja, welke? Wilt u daarbij met name ingaan op de in 5.5 genoemde alternatieve oorzaken, namelijk problemen in de privésfeer en pre-existente klachten? Indien er sprake is van een combinatie van oorzaken, kunt u dan een percentage noemen waarin de oorzaken hebben geleid tot de klachten?Antwoord:De heer zal de bij EBN opgetreden klachten ook in een andere werksituatie hebben opgelopen indien de werksituatie zou zijn gekenmerkt door een vergelijkbare expositie aan beeldschermwerk, veel druk, onvoldoende rustmomenten en door de werkhouding een onvoldoende ontspannen nek-schouderregio. Een ontspannen werkhouding heeft naast ergonomische principes ook te maken met de functioneel eenhandigheid, zijn perfectionisme, en mogelijk beperkte copingmechanismen en de stressgevoeligheid (onrecht, conflictsituaties). Percentages van oorzakelijke en bijdragende factoren zijn lastig te geven. Er is een blijvende beperking, namelijk de eenhandigheid. Doordat het beeldschermwerk in een periode onder hoge druk met ontoereikende ergonomie is verricht zijn pijnklachten opgetreden, die nu optreden als langer durend beeldschermwerk wordt verricht (…). De heer heeft jarenlang zonder hoge druk normaal kunnen functioneren ook met het vergelijkbare beeldschermwerk.”

3.24.
In antwoord op vragen van (de advocaat van) EBN heeft [naam8] op 20 juni 2022 als volgt gereageerd:
“(…)
Vraag 2: in hoeverre bent u met de beantwoording van de door u gestelde vragen uitgegaan van de arbeidsomstandigheden zoals omschreven in 4.7, 4.8, 4.10 en 5.3 van het tussenvonnis van 30 juni 2021, en waaruit blijkt dat?
Antwoord: We hebben kennisgenomen van de arbeidsomstandigheden en de wijze waarop het werk is uitgevoerd, op basis van anamnese en bestudeerde documenten (zie de methode). Zoals in onze rapportage staat zijn we van mening dat de werkhouding en gespannenheid de klachten hebben veroorzaakt.
Vraag 3:aannemende dat geen sprake was van veel overwerk (lees: standpunt EBN), wat betekent dat voor de beantwoording van de aan gestelde vragen? Leidt dat tot een andere beantwoording? Zo ja en zo nee, graag uw antwoord motiveren.
Antwoord: Het is niet zozeer het overwerk, maar de gespannen houding en de ervaren werkdruk die de klachten hebben doen optreden.
Vraag 4:wat betekent het voor de beantwoording van uw vragen als wordt aangenomen dat geen sprake was van toenemende werkdruk en geen overwerk van een tot twee uur per dag in het laatste half jaar? Leidt dat tot een andere beantwoording? Zo ja en zo nee, graag uw antwoord motiveren.
Antwoord: Als er geen toenemende werkdruk was geweest en geen overwerk, dan zouden de klachten zeker niet in de beschreven mate aanwezig zijn.
Vraag 5:kunt u in uw rapport aangeven in welke mate de hiervoor genoemde factoren van invloed zijn c.q. zijn geweest op de ontwikkeling van de door [geïntimeerde] ervaren klachten? Graag uw antwoord motiveren.
Antwoord: De klachten zijn ontwikkeld in de periode van toenemende ervaren werkdruk. Referentie is de registratierichtlijn D022 op www.beroepsziekten.nl Saltsadocument, bij psychosociale factoren.
(…)
Vraag 7: op basis waarvan schat u in dat de (werk)druk
“buitensporig”is? Waar heeft u zich bij uw antwoord op deze vraag op gebaseerd? Graag uw antwoord motiveren.
Antwoord: Deze is anamnestisch verkregen; ondersteund door de diverse documenten (zie methode onderzoek)”
3.25.
Op verzoek van EBN heeft bedrijfsarts [naam13] op het deskundigenbericht gereageerd. In zijn bericht van 21 mei 2022 staat onder meer:
“(…)
Mijn conclusies als onafhankelijke bedrijfsarts zijn:- De heer [geïntimeerde] heeft om moverende redenen per 1 juli 2009 een functie geaccepteerd, waarvan men kan afvragen of deze functie gezien zijn aangeboren beperkingen wel geschikt was. Dit gezien zijn congenitale afwijkingen aan de linkerhand, waardoor hij vrijwel functioneel eenhandig is in combinatie met zijn persoonskenmerken, welke mogelijk voorkomen uit Autisme Spectrum Stoornis, zoals perfectionistisch zijn, moeite met grenzen en doseren en een groot rechtvaardigheidsgevoel en hoog verantwoordelijkheidsgevoel waarbij hij een opdracht kostte wat het kost af wenst te maken, waardoor hij een grote kans had op het ontwikkelen van RSI.
- Voorts is onvoldoende onderbouwd in de rapportage van Dr. [naam8] dat er al vanaf de geboorte een relatieve overbelasting van de rechterarm heeft plaatsgevonden daar hij continue alleen de rechterarm kon belasten daar de linkerarm vanaf de geboorte al vrijwel afunctioneel was. Het rapport geeft geen blijk dat hierop acht is geslagen bij beantwoording van de door de rechter gestelde vragen.
- Dr. [naam8] veronderstelt dat de oorzaak voor de medische problematiek bij de werkgever ligt door ervan uit te gaan dat de stressoren zijn geweest de hoge ervaren werkdruk en werkintensiteit en het ervaren onrecht, terwijl mij uit het vonnis van de kantonrechter is gebleken dat partijen het hierover niet eens zijn. Dr. [naam8] gaat hiermee (tevens) voorbij aan stressoren die bij de heer [geïntimeerde] zelf liggen. Hierbij doel ik enerzijds op de verdenking op een Autisme Spectrum Stoornis, die de heer [geïntimeerde] heeft gekozen niet verder te onderzoeken en anderzijds op een verhoogd risico op RSI door congenitale afwijkingen aan de linkerhand, die vrijwel afunctioneel is en het feit dat belanghebbende in 2016 is gescheiden. Het rapport heeft deze belangrijke aspecten niet betrokken in de beantwoording van de vragen.”
3.26.
[naam8] heeft daarop in zijn schrijven van 20 juni 2022 als volgt gereageerd:
“(…) In volgorde mijn reactie op de kanttekeningen van de medisch adviseur, onafhankelijk bedrijfsarts Heistek:
(…)
2. Ik ben het oneens met de opmerking dat de heer met deze beperking niet aan de taakeisen zou kunnen voldoen. Het is niet de aangeboren afwijking en het beeldschermwerk maar de stress die de klachten hebben doen optreden. Immers door de psychosociale arbeidsbelasting kunnen klachten optreden, zie daarvoor ook de registratierichtlijnen beroepsziekten van NCvB (…)
3. In het rapport hebben we wel melding gemaakt van persoonskenmerken van de heer, zie stap 4 bij
de overwegingen op basis van het psychologisch onderzoek.
(...)
Samengevat: De drie conclusies van de onafhankelijk bedrijfsarts kan ik niet volgen. (…)”
3.27.
[naam13] heeft in een bericht van 11 november 2022 aanvullend geschreven:
“(…)
Conclusie:Mijn oordeel als onafhankelijk bedrijfsarts-medisch adviseur is dat het rapport van collega (…) [naam8] (…) door de rechtbank genegeerd dient te worden. Het voldoet mijns inziens aan geen van de eisen die gesteld dienen te worden aan een deskundigenoordeel. Er wordt veel belang gehecht aan het SALTSA rapport, echter dit rapport is gebaseerd op onderzoek gegevens bij mensen zonder anomaliteiten aan de extremiteiten. De rechtbank zou er goed aan doen om een andere deskundige, te denken valt aan een orthopedisch chirurg of een plastisch chirurg-handspecialist nader de rechtbank te informeren over de gevolgen van de rudimentair aangelegde linkerhand en de kansen op overbelasting van spieren, pezen en zenuwen. Tevens zou aan een arbeidsdeskundige kunnen worden gevraagd of gezien de beperkingen aan de linker hand het eigen werk wel als passend te beschouwen is en was, daar de handafwijking al bestond bij indiensttreding. Werknemer heeft zijn afwijking al vanaf de geboorte en zou hebben kunnen weten dat hij hierdoor een verhoogde kans heeft op het verkrijgen van overbelasting van spieren, pezen en zenuwen bij een eenzijdige repetitieve handelingen!”
3.28. [naam12] , medisch adviseur van EBN heeft in een bericht van 24 januari 2024 onder meer geschreven:
“(…)
CONCLUSIE:
Alles overziende is het wel bijzonder opvallend dat de ziekmelding van client, met inderdaad een (mijns inziens relatief mild) RSI-beeld, vrijwel samenviel met het ontstaan van een arbeidsconflict, wat uiteindelijk resulteerde in het ontslag van dhr. [geïntimeerde] door EBN.
(…)
1.
Naar mijn oordeel is het op grond van de beschikbare (medische) informatie onvoldoende komen vast te staan dat (a) [geïntimeerde] (enkel) aan RSI-klachten lijdt en (b) als gevolg daarvan gezondheidsschade heeft geleden.Mevrouw [naam7] heeft in haar medisch advies van 2 april 2021 op basis van de beschikbare medische gegevens geconcludeerd dat [geïntimeerde] is uitgevallen als gevolg van KANS-klachten, dat is hetzelfde als RSI (…). Enerzijds voldoet [geïntimeerde] voor een deel aan de criteria, anderzijds kan de ziekmelding door [geïntimeerde] echter mijns inziens niet los gezien worden van het arbeidsconflict. Verder voldoet de 6 stappen systematiek, welke is toegepast in het rapport van [naam8] , mogelijk niet. Stap 3 en stap 5 berusten volledig op anamnestische aannames. In zijn differentiaaldiagnose (…) spreekt [naam8] over een
aanpassingsstoornis, wellicht is die diagnose meer aanleiding tot de langdurige ziekmelding van [geïntimeerde] dan de RSI-klachten. (…) Concluderend ben ik van mening dat de RSI-klachten dus niet zijn komen vast te staan als de (belangrijkste) oorzaak voor zijn permanente uitval, en lijkt de oorzaak veel meer te moeten worden gezocht in psychische factoren.
2. Het is onduidelijk of het SALTSA rapport bij een onderzoek naar beperkingen bij personen met aangeboren afwijkingen wel bruikbaar isIn het SALTSA rapport wordt nergens gesproken over personen met aangeboren afwijkingen. Voor stap 1 worden er 11 specifieke ABBE’s genoemd (…). Mijns inziens hoort hier dus ook de aandoening van client bij: het EFA-syndroom met beenskelet-afwijking van de linker arm/hand), deze berusten immers evident op een anatomische afwijking. De tweede categorie betreft de aspecifieke ABBE’s (…) mijns inziens geldt dat niet voor het klachtenpatroon van [geïntimeerde] , daar speelt wel degelijk een (zeldzame) specifieke ABBE een rol.
In stap 1 van de leidraad (…) is het uitsluiten van specifieke aandoeningen in de klacht(en)regio(‘s) aan de orde. Mijns inziens is dat het moment waarop expliciet vastgesteld zou moeten worden dat eventuele aangeboren afwijkingen/beperkingen eventueel (mede) de oorzaak zouden kunnen zijn voor de betreffende klachten. Deze stap 1 heeft [naam8] mijns inziens niet correct geïnterpreteerd of geheel overgeslagen bij de beoordeling van [geïntimeerde] . De consequentie daarvan is dat [naam8] ten onrechte de diagnose aspecifieke ABBE heeft gesteld en dus ten onrechte spreekt van een beroepsziekte. Ook is de conclusie dat de klachten van [geïntimeerde] veroorzaakt worden door belastende werkzaamheden is mede daardoor ten onrechte getrokken.
3.
De conclusies die [naam8] trekt uit het SALTSA rapport zijn derhalve niet zonder meer van toepassing op [geïntimeerde], gelet op zijn aangeboren beperkingen. Zie mijn opmerkingen onder 2.
De conclusie dat [geïntimeerde] door RSI-klachten opgelopen bij EBN is uitgevallen, kan niet worden getrokken. Dat betekent niet dat het
uitgeslotenis dat [geïntimeerde] zijn klachten heeft gekregen door langdurige overbelasting
als gevolg van zijn aangeboren afwijkingen, getriggerd door het arbeids-conflict, zoals ook de verzekeringsarts van UWV Utrecht heeft gesteld (…).
4. Naar mijn oordeel staat op basis van de beschikbare (medische) informatie
onvoldoende vast dat de RSI-klachten bij [geïntimeerde]– in zoverre daarvan sprake is (zie vraag 1.) –
overwegend in de uitoefening van de werkzaamheden bij EBN zijn ontstaan. Het beeld ontwikkelde zich namelijk in enkele dagen, voor zijn ziekmelding gaf [geïntimeerde] in het geheel geen RSI-klachten aan (…). Een ander optie kan bijvoorbeeld gevonden worden in het oordeel van de verzekeringsarts van UWV. Deze stelt dat dhr. [geïntimeerde] uitgevallen is voor zijn werk voor zijn werk “met toename van fysieke klachten bij reeds langer bestaande aangeboren afwijkingen van de ledematen (linker arm en beide onderbenen), hierdoor wellicht voortdurende overbelasting, mogelijk getriggerd door een arbeidsconflict.”
Het arbeidsconflict is hier dus het vermeende onrecht die dhr. [geïntimeerde] ervaren heeft omdat (en nadat) EBN hem wilde ontslaan.
5. Naar mijn oordeel zijn er op basis van de beschikbare (medische) informatie
inderdaad wel alternatieve oorzaken voor RSI-klachten aan te wijzen. De verzekeringsarts van UWV suggereert bijvoorbeeld dat de
voortdurende overbelasting als gevolg van de aangeboren afwijkingengezien kan worden als oorzaak van de klachten van dhr. [geïntimeerde] , waarbij de klachten getriggerd zouden zijn
door het arbeidsconflict, dit laatste acht ik zeer plausibel. De ziekmelding kan mijns inziens niet los gezien worden van het arbeidsconflict. Verder noemen (…) [naam9] en (…) [naam10] nog een aantal factoren uit de 3 psychosociale domeinen die ook bijgedragen zouden kunnen hebben tot de klachten van [geïntimeerde] :
functionele éénhandigheid (aangeboren), en mogelijk ook door de gekozen strategie (precisie over snelheid). Ook hoge
ervarenwerkdruk en
stress,
ervaren onrecht en deconditionering als gevolg van fysieke inactiviteit,
dreigend ontslag en conflict met de werkgever,
perfectionismeen
vasthoudendheidzouden volgens (…) [naam10] (…) een rol (kunnen) hebben gespeeld.
Ook [naam8] zelf geeft in zijn rapportage aan dat
spanningeen instandhoudende factor is.
Indien dhr. [geïntimeerde] meer ontspannen zou zijn, dan zouden beeldschermwerkzaamheden langer volgehouden kunnen worden, de pijnklachten zouden dan verbeteren wellicht zou [geïntimeerde] de situatie van vóór 2013 weer kunnen bereiken. Dit leidt mijns inziens tot de conclusie dat de spanning meer invloed heeft dan bijvoorbeeld de werkplek die [geïntimeerde] bij EBN heeft toegewezen gekregen.
Hetzelfde geldt voor de juridische procedure en het ervaren onrecht, letselschadeprocedures geven volgens [naam8] ook extra spanning en maken het moeilijker om te ontspannen. Dit zou ook bij [geïntimeerde] spelen, de juridische procedure speelt naar mijn inschatting een grotere rol dan bijvoorbeeld de werkplek die hij bij EBN heeft toegewezen gekregen, die overigens voldeed aan alle Arbonormen en die EBN een week nadat hij erom vroeg ook heeft laten controleren en waar kleine aanpassingen ter optimalisatie direct zijn doorgevoerd.
6. Naar mijn oordeel is in het rapport van [naam8] onvoldoende onderbouwd dat rekening is gehouden met de gevolgen van de aangeboren afwijkingen van [geïntimeerde] in relatie tot zijn klachten. Een van de gevolgen hiervan is dat
de invloed van deze aangeboren afwijkingen onderbelicht zijn in het kader van de causaliteit.De aangeboren afwijkingen worden wel genoemd, maar onvoldoende wordt benadrukt dat deze afwijkingen op den duur zouden kunnen leiden tot overbelasting van de rechter arm, precies hetgeen wat nu aan de orde lijkt te zijn. Mijns inziens is het vermeende onrecht dus het aangekondigde ontslag de druppel die tot problemen leidt voor de rechter arm. En niet zozeer de arbeidsomstandigheden, deze zijn juist vrijwel ideaal bij EBN.
7.
EBN heeft (medisch gezien) naar mijn oordeel voldoende aan haar zorgplicht voldaanom gezondheidsschade (RSI-klachten) bij [geïntimeerde] te voorkomen. Dit blijkt onder andere uit de moderne ergonomisch ingerichte werkplek van dhr. [geïntimeerde] en het feit dat er na het melden van RSI-achtige klachten direct werd overgegaan tot een uitvoerige check van zijn werkplek. (…)”
3.29.
In een medisch advies van [naam11] , medisch adviseur van [geïntimeerde] van 22 maart 2024 staat onder meer:
“1. (…) collega [naam8] is een zeer ervaren bedrijfsarts (…) en vanaf 1995 verbonden aan het Nederlands centrum voor beroepsziekten in Amsterdam, als beroepsziekte-specialist. Aan Beatrixoord en Polikliniek Mens en Arbeid is hij verbonden sinds 2014 als klinisch arbeidsgeneeskundige. (…) Geconcludeerd kan worden dat collega [naam8] bij uitstek geëquipeerd is om de relatie tussen werkzaamheden en klachten/aandoeningen te beoordelen.
(…)
5. Kunt u ingaan op de kritiek van EBN dat het Saltsa rapport in casu geen geschikt beoordelingsinstrument is, vanwege de aangeboren aandoeningen?Antwoord: dit is een onzinnig en onjuist standpunt; het feit dat de heer [geïntimeerde] bekend was met een aangeboren afwijking van zijn linker hand, waar hij overigens ruim 50 jaar zonder problemen mee heeft gefunctioneerd (als functioneel eenarmige), betekent slechts dat de werkgever extra gespitst dient te zijn op het risico van overbelasting van de gezonde rechter arm. De criteria voor het ontwikkelen van een aspecifieke ABBE van de rechter arm blijven ongewijzigd ten opzichte van werknemers zonder verhoogd risico.
6. Wat is uw oordeel over de kritiek van de heer [naam12] zoals neergelegd in zijn advies van 24 januari 2023, en kunt u die gemotiveerd weerleggen?(…)
Hij stelt daarbij dat RSI na een relatief korte periode van rust verbetert en herstel optreedt.
De uitspraken van collega [naam12] zijn mijns inziens echter ongefundeerd: RSI kent verschillende stadia. Volgens de RSI-vereniging:
“In het begin kun je klachten krijgen na een periode waarin je extra hard hebt gewerkt en/of in een verkeerde, statische (onbeweeglijke) houding. Die klachten zijn de volgende morgen meestal over. Nog niet iets om je zorgen over te maken. Als je geen tijd krijgt om te herstellen en doorgaat met overbelasten, dan heb je steeds meer tijd nodig om van je klachten af te komen, bijvoorbeeld een weekend, een week, of een vakantie van een paar weken. Blijf je je lichaam overbelasten, dan kan de pijn chronisch worden, maar zelfs dan kun je nog herstellen als je je werk- en leefomstandigheden aanpast.”Aannemelijk is dat het eerste stadium redelijk ongemerkt aan [geïntimeerde] voorbij gegaan is; de klachten zijn de volgende dag over en vormen geen aanleiding om medische hulp te zoeken. Ook in het tweede stadium is invoelbaar dat bij klachten die verdwijnen na enkele dagen relatieve rust, geen medische hulp is gezocht. De karakterstructuur van [geïntimeerde] zal er aan hebben bijgedragen dat hij pas aan de bel heeft getrokken toen de klachten permanent aanwezig waren en hem fors hinderden in zijn functioneren. Ook als klachten chronisch worden, bestaat er nog een kans op herstel, echter een derde deel van de patiënten houdt chronische klachten, ook na stoppen met de activiteiten die aanleiding waren voor de overbelasting.
Dat de bedrijfsarts uitging van herstel na ongeveer 4 maanden zegt mij slechts dat hij wellicht het stadium waarin de klachten van [geïntimeerde] zich bevonden heeft miskend. Overigens kunnen ook de spanningen die het ontslag met zich meebracht een rol hebben gespeeld in het onderhouden van de arm-klachten. De werkplek-aanpassing is zeer kort voor de arbeidsuitval en volgens cliënt slechts deels, gerealiseerd en zal aannemelijk geen invloed hebben gehad op het klachtenpatroon; RSI (in een vroeg stadium) herstelt bovendien slechts met rust. Het werkplek-onderzoek van ENGRY (…) vermeldt op pag. 3 dat “een opeenstapeling van langdurig ergonomische onvolkomenheden maakt een werkplek onveilig en ongezegd”. Ergo: de werkplek voldeed niet aan de ARBO-normen.
b. Op blz. 12 concludeert collega [naam12] onterecht dat het ontstane persisteren van klachten is gelegen in de functionele eenarmigheid in combinatie met de persoonlijkheidsstructuur van [geïntimeerde] . Hiervoor bestaat mijns inziens geen onderbouwing; [geïntimeerde] is reeds zijn hele leven eenarmig en is dus gewend om zijn rechter arm meer dan gemiddeld in te zetten. De wijze waarop door de werkgever wordt gereageerd op zijn uitval heeft aannemelijk wel een klachtenonderhoudend effect.
c. Op blz. 13 stelt collega [naam12] niet te begrijpen dat de werkplek niet goed zou zijn afgesteld, immers “
reeds een week na de ziekmelding van de heer [geïntimeerde] heeft een professioneel werkplekonderzoek op maat plaatsgevonden, namelijk op 22-04-2015”. Dit is een aantoonbaar foutieve weergave van de feiten en een volstrekt onlogische conclusie; de heer [geïntimeerde] heeft zich pas ziekgemeld op 28-04-2015, dus een kleine week na betreffend onderzoek, en het feit dat naar aanleiding van dit onderzoek direct aanpassingen zijn aangebracht/toegepast vormt mijns inziens juist een bevestiging van het feit dat de werkplek in de voorgaande jaren dus niet was aangepast aan de specifieke fysieke gesteldheid van de heer [geïntimeerde] . Het moge duidelijk zijn dat de aangebrachte aanpassingen niet de gevolgen van langdurige overbelasting kunnen wegnemen.
d. (…) De behandelaars van de heer [geïntimeerde] beschrijven een chronisch pijnsyndroom van de rechter arm, uitstralend vanuit de nek-/schouderregio, waarop niet een van de specifieke diagnoses te plakken is zoals genoemd in het Saltsa rapport. Derhalve is de aanduiding “aspecifieke KANS” geheel correct vanuit bedrijfsgeneeskundige invalshoek.
Overigens is vanuit andere specialismen ook geen nadere specificatie mogelijk. Het EFA-syndroom betreft de linker hand en speelt geen rol binnen het klachtenpatroon van de heer [geïntimeerde] , anders dan dat de niet inzetbare linker hand impliceert dat de rechter arm relatief zwaarder belast wordt dan bij iemand met twee gezonde armen. (…)”
3.30. [naam12] heeft op 9 juli 2024 geschreven:
“(…)
Het bovengenoemde adviesrapport d.d. 22-03-2024 van collega [naam11] , betreft met name zijn antwoorden op 7 afzonderlijke vragen (…). In deze beschouwing zal in ingaan op zijn 7 antwoorden daarop.
1. (…) Het is ook niet zo dat ik de deskundigheid van collega [naam8] in twijfel trek. Als laatste zinsnede geeft collega [naam11] aan dat bedrijfsarts [naam8] bij uitstek geëquipeerd zou zijn om de relatie tussen werkzaamheden en klachten en bekwaamheden te beoordelen. Ondergetekende vraagt zich af wat collega [naam11] hier bedoelt, welk equipment heeft bedrijfsarts [naam8] volgens hem, wat wij niet hebben?
2. (…) Hier komt mijns inziens onvoldoende uit de verf dat de psychologische factoren inderdaad een grote rol spelen, met name de psychologische gevolgen van het arbeidsconflict en het baanverlies van cliënt. Zoals gezegd lijkt het vermeende onrecht, het aangekondigde ontslag, de druppel die tot klachten leidt voor de rechterarm en vooral deze klachten in stand houdt, en niet zozeer de arbeidsomstandigheden. Mijns inziens blijkt dit onder andere uit de werkplekonderzoeken, bij het derde werkplekonderzoek waren er slechts op detailniveau aanpassingen noodzakelijk, alsook en met name het feit dat het klachtenverloop van dhr. [geïntimeerde] dusdanig atypisch is, dat de ernst van deze klachten en de chronische aard daarvan zich eigenlijk niet verhouden tot de zeer korte periode die is gelegen tussen de eerste melding van RSI en het volledig uitvallen voor werk (…).
4. (…) Het rapport vermeldt inderdaad de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het is gebaseerd (a), de multidisciplinaire behandeling is een geschikte methode (b), het rapport is met de 6-stappen systematiek wel inzichtelijk en consistent (c)
maar de stappen worden NIET correct gevolgd, het rapport doet aan bronvermelding (d) en de rapporteur is een erkend specialist op het vakgebied van de beroepsziekten, maar dat betekent dus nog niet dat de inhoud van het rapport volledig klopt! (…)
5. (…) In mijn argumentatie volg ik juist de 6 stappen van het SALTSA rapport en kom daarmee bij een specifieke ABBE, waarvoor het SALTSA rapport juist niet bedoeld is, het gaat juist over overbelasting door een aspecifieke ABBE, zoals KANS of RSI. (…)
6. (…) Dit onderbouwt juist mijn standpunt dat er sprake was van diagnose RSI stadium 1, hooguit stadium 2, en dat het dus te verwachten was dat dhr. [geïntimeerde] na een periode van rust thuis zou herstellen. (…)
Beide conclusies bestrijd ik, de werkplek voldoet aantoonbaar WEL aan de ARBO-normen en er is niet (alleen) sprake van RSI. Eerder is er mijns inziens sprake van de voortdurende overbelasting als gevolg van de aangeboren afwijkingen die gezien kan worden als oorzaak van de klachten van dhr. [geïntimeerde] , waarbij de klachten getriggerd kunnen worden door het arbeidsconflict.
(…) Voorafgaand aan het werkplekonderzoek in april 2015 van ENERGY, heeft [geïntimeerde] reeds tenminste 2x eerder meegedaan aan soortgelijke werkplekonderzoeken. Daarbij kreeg hij adviezen voor een goede werkhouding, een optimaal ingestelde werkplek en genoeg rustmomenten tijdens de werkdag. EBN heeft erop toegezien dat [geïntimeerde] gevolg gaf aan deze adviezen, hiervan heeft EBN schriftelijke bewijzen overlegd. (…)
Conclusie(…)
2. U vraagt mij naar de meest waarschijnlijk oorzaak of oorzaken van de uitval en het ontstaan van de klachten van dhr. [geïntimeerde] . Dhr. [geïntimeerde] is mijns inziens uitgevallen vanwege een gecombineerde situatie van omstandigheden op het werk, gecombineerd met zijn functionele éénarmigheid. De situatie dat hij werk geconfronteerd met een door EBN gewenst ontslag is een belangrijke trigger geweest, gevolgd door de werkbelasting, daarna gevolgd door zijn éénarmigheid.
3. De uitval van de heer [geïntimeerde] is mijns inziens in het geheel niet te wijten aan de arbeidsomstandigheden bij EBN noch met de zorg van EBN hiervoor. EBN heeft juist zeer veel gedaan om de arbeidsomstandigheden te optimaliseren en dergelijke overbelastingsklachten te voorkomen, dit blijkt uit de aangeleverde informatie over de arbeidsomstandigheden (…).
(…)
5. Naar mijn professionele oordeel is
de stress rond het ontstane arbeidsconflict de voornaamste oorzaak van het niet-herstellendoor de heer [geïntimeerde] van zijn klachten. Wellicht heeft hij daarom ook onvoldoende rust gehouden, althans (in zijn hoofd) gekregen wat waarschijnlijk ook een belangrijke rol heeft gehad in het onderhouden van de klachten aan zijn rechterarm.
6. Ondergetekende kan niet uitsluiten dat de heer [geïntimeerde] bij volledig ideale werkomstandigheden bij EBN, waarbij (1) zijn werkplek optimaal is ingericht, (2) de heer [geïntimeerde] regelmatig pauzes nam en (3) er nooit door hem werd overgewerkt, ook zou zijn uitgevallen. Gezien zijn aangeboren functionele éénarmigheid was vroeg of laat overbelasting van zijn rechter arm mijns inziens zelfs toch ook wel te verwachten.
7. Uiteraard is hierbij de ontslagaankondiging van [geïntimeerde] door EBN (…) relevant, dit heeft ongetwijfeld een forse hoeveelheid stress veroorzaakt. Zoals reeds aangegeven is stress een belangrijke oorzakelijke factor voor het optreden en aanhouden van RSI-achtige klachten. Dit blijkt onder andere uit de literatuur, zie verwijzing 3, daarin wordt onder andere aangegeven dat RSI met name samenhangt met veel ervaren stress, naast hoge werkdruk. Bovendien wordt stress door het arbeidsconflict eveneens genoemd door de bedrijfsartsen en de verzekeringsarts van UWV als onderhoudende factor van de RSI-klachten. (…)”

4.Het oordeel van het hof

4.1.
Op grond van artikel 7:658 lid 1 BW is de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten op zodanige wijze in te richten en te onderhouden en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
In het tweede lid van artikel 7:658 BW is bepaald dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of, maar dat is in deze procedure niet aan de orde, dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.2.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij EBN blijvende RSI-klachten heeft ontwikkeld. [geïntimeerde] houdt EBN aansprakelijk voor de schade die hij als gevolg daarvan heeft geleden. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] gevolgd in zijn standpunt en heeft het standpunt van EBN dat zij de op haar rustende zorgplicht is nagekomen verworpen. Met de grieven liggen in hoger beroep de volgende geschilpunten voor:
a) lijdt [geïntimeerde] aan RSI klachten?
b) zijn die RSI-klachten het gevolg van de omstandigheden waaronder [geïntimeerde] zijn werkzaamheden bij EBN heeft moeten verrichten?
c) heeft EBN voldaan aan de op haar rustende zorgplicht?
4.3.
Het hof zal deze geschilpunten achtereenvolgens behandelen. De conclusie zal zijn dat voldoende aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] lijdt aan overbelastingsklachten (hierna ook: RSI-klachten), dat die het gevolg zijn van de omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten en dat EBN tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht.
a) [geïntimeerde] lijdt aan RSI-klachten4.4. De kantonrechter heeft geoordeeld dat op grond van de beschikbare medische informatie en het deskundigenrapport voldoende is komen vast te staan dat [geïntimeerde] lijdt aan RSI. Het hof is het met dat oordeel eens. [geïntimeerde] is op 8 april 2015 naar zijn huisarts gegaan vanwege een al langer (acht maanden) bestaand brandend gevoel in zijn vingers, onderarm, binnenzijde bovenarm en soms nek. De (para)medici die [geïntimeerde] daarna hebben onderzocht (en behandeld) – onder wie de fysiotherapeut, de revalidatiearts, de bedrijfsarts en de neuroloog – stellen vast dat sprake is van nek-, schouder-, arm- en handklachten. [naam8] bevestigt dit. Hij schrijft in zijn rapport dat sprake is van een overbelastingssyndroom. Naar het oordeel van het hof volgt uit dit alles zonder twijfel dat [geïntimeerde] gezondheidsklachten ondervond (en nog steeds ondervindt) bestaande uit (onder meer) nek-, schouder-, arm- en handklachten aan de rechterkant. EBN heeft dit onder verwijzing naar de berichten van [naam12] weliswaar bestreden maar in die berichten leest het hof geen overtuigende argumenten die voor een ander oordeel pleiten. Het hof wijst er nog op dat [naam12] het bestaan van deze klachten in wezen ook onderkent (“Alles overziende is het wel bijzonder opvallend dat de ziekmelding van client, met inderdaad een (mijns inziens relatief mild) RSI-beeld, vrijwel samenviel met het ontstaan van een arbeidsconflict, wat uiteindelijk resulteerde in het ontslag van dhr. [geïntimeerde] door EBN”).
4.5.
EBN bestrijdt dat [geïntimeerde] als gevolg van de RSI-klachten schade heeft geleden. Onder verwijzing naar de berichten van [naam12] voert EBN aan dat de RSI-klachten niet de (belangrijkste) oorzaak van de permanente uitval (en dus, zo begrijpt het hof, van de inkomensschade) zijn en dat de vordering daarom moet worden afgewezen. Dit gaat niet op. Bij de beoordeling van de vraag of een werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW (de vestigingsfase van aansprakelijkheid) hoeft niet vast te staan tot welke materiele en immateriële schade die klachten hebben geleid. Voldoende is dat de mogelijkheid aannemelijk is dat die gezondheidsklachten tot schade hebben geleid. Die mogelijkheid is in dit geval voldoende aannemelijk. Uit de rapportages van onder meer de arbeidsdeskundigen en de verzekeringsgeneeskundige rapportage voor de WIA-aanvraag volgt dat [geïntimeerde] vanwege (ook) de RSI-klachten niet meer werkzaam kan zijn in functies waarin hij een groot deel van de dag achter de computer zit. Het hof acht alleen al gelet daarop de mogelijkheid dat [geïntimeerde] (materiële en immateriële) schade lijdt en heeft geleden door deze klachten voldoende aannemelijk.
b) de RSI-klachten zijn het gevolg van de omstandigheden waaronder [geïntimeerde] zijn werkzaamheden bij EBN heeft verricht4.6. De kantonrechter heeft bij de beoordeling van het causaal verband tussen de arbeidsomstandigheden en de RSI-klachten het deskundigenbericht tot uitgangpunt genomen en op grond daarvan geoordeeld dat de RSI-klachten het gevolg zijn van de omstandigheden waaronder [geïntimeerde] zijn werkzaamheden bij EBN heeft uitgeoefend. In hoger beroep heeft EBN onder verwijzing naar de berichten van [naam12] betoogd dat het deskundigenbericht terzijde moet worden geschoven. Het hof zal de bezwaren tegen het deskundigenbericht hierna bespreken. Het hof stelt daarbij voorop dat wanneer het standpunt van een door een partij geraadpleegde deskundige afwijkt van dat van de door de rechter benoemde deskundige, de rechter zijn beslissing om de zienswijze van de benoemde deskundige te volgen in het algemeen niet verder behoeft te motiveren dan door te overwegen dat de door deze benoemde deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Wel zal de rechter moeten ingaan op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door de rechter benoemde deskundige, indien deze bezwaren een gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze. [1]
4.7.
De bezwaren van EBN tegen het deskundigenbericht vallen uiteen in bezwaren tegen de toegepaste methode en bezwaren tegen de inhoud van de conclusies die de deskundige heeft getrokken. Het hof zal eerst op de bezwaren tegen de toepaste methode bespreken.
de bezwaren tegen de toegepaste methode zijn onterecht
4.8.
De deskundige heeft bij de beantwoording van de vraag naar de oorzaken van de nek-, schouder-, arm- en handklachten van [geïntimeerde] het SALTSA rapport gebruikt. Dit is een richtlijn voor de vaststelling van de arbeidsgerelateerdheid van Aandoeningen aan het Bewegingsapparaat in de Bovenste Extremiteit (ABBE’s). De richtlijn onderscheidt 12 ABBE’s waarvan de twaalfde de aspecifieke ABBE betreft. De deskundige heeft de klachten van [geïntimeerde] geduid als een aspecifieke ABBE. Die diagnose stellen de medisch adviseurs van EBN ter discussie. Bij de beoordeling van de vraag of het om een aspecifieke ABBE gaat luidt de eerste vraag: “Zijn specifieke aandoeningen in de klacht(en)regio(‘s) uitgesloten?”. Volgens EBN – onder verwijzing naar [naam13] en [naam12] – had de deskundige daarop ‘nee’ in plaats van ‘ja’ moeten antwoorden vanwege de aangeboren beperking van [geïntimeerde] aan zijn
linkerhand. De consequentie daarvan is dat geen sprake is van een aspecifieke ABBE, dat er dus geen sprake is van een beroepsziekte die het gevolg is van de uitoefening van de werkzaamheden en dat het deskundigenbericht niet bruikbaar is, aldus EBN.
4.9.
Het hof volgt EBN daarin niet. Als uitgangspunt geldt dat de deskundige, gelet op zijn achtergrond, bij uitstek in staat wordt geacht om vast te stellen of het SALTSA rapport in een geval als dit, waarin sprake is van een aangeboren afwijking aan de
anderehand/arm dan de hand/arm waaraan [geïntimeerde] pijnklachten heeft, kan worden toegepast. De deskundige heeft de aangeboren beperking in zijn beoordeling betrokken en heeft die beperking niet geduid als een specifieke aandoening in de klachtenregio. [naam12] en [naam13] hebben niet uitgelegd waarom de aangeboren beperking aan de
linkerhand/arm als een specifieke aandoening in de rechterhand/arm moet worden geduid. Het hof ziet dus geen aanleiding om de deskundige hierin niet te volgen. Dat [geïntimeerde] door de aangeboren beperking aan zijn linkerhand/arm gevoeliger is voor overbelasting van zijn rechterarm (waarmee hij dus vrijwel alles doet) is een andere vraag die hierna aan de orde zal komen. Het hof volgt de deskundige in de duiding van de klachten van [geïntimeerde] aan zijn rechterarm als een aspecifieke ABBE.
4.10.
De deskundige heeft vervolgens aan de hand van de methodiek van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten de ‘zes stappen systematiek’ toegepast. Tegen de toepassing van die methodiek als zodanig heeft EBN geen bezwaar gemaakt. Onder verwijzing naar de berichten van [naam12] stelt EBN zich op het standpunt dat [naam8] die zes stappen onjuist heeft toegepast. Het hof verwijst naar het in de feiten weergegeven deskundigenbericht waarin de zes stappen zijn geciteerd en zal de bezwaren daartegen bespreken.
4.11.
Het bezwaar tegen stap 1 (de diagnose ‘aspecifieke klachten aan de bovenste extremiteit’) is hiervoor besproken en verworpen: er is onvoldoende aanleiding om de diagnose ‘aspecifieke ABBE’ te verwerpen.
4.12.
In stap 2 heeft de deskundige met verwijzing naar registratierichtlijn D022 beeldschermwerk als een risicofactor geduid. Daartegen heeft EBN geen bezwaar gemaakt. In stap 3 heeft de deskundige vastgesteld dat met de intensiteit van de blootstelling van [geïntimeerde] aan beeldschermwerk de maximaal aanvaarde normen bij beeldschermwerk zijn overschreden. [naam12] heeft over stap 3 opgemerkt dat de overschrijding van de maximaal aanvaarde normen bij beeldschermwerk naar zijn mening niet is aangetoond en dat dit louter berust op anamnestische aannames. Het hof verwerpt dit bezwaar. In de toelichting bij de zes stappen systematiek staat bij stap drie dat gebruik wordt gemaakt van de arbeidsanamnese (bij voorkeur in kaart gebracht via (valide) vragenlijsten), dat wordt gevraagd naar het gebruik van aanbevolen maatregelen en PBM’s, dat RIE’s, meldingen, rapportages, PAGO/PMO en verslagen worden geraadpleegd en dat een werkplekonderzoek kan worden overwogen. Uit de reactie van [naam8] op het commentaar van EBN (“We hebben kennisgenomen van de arbeidsomstandigheden en de wijze waarop het werk is uitgevoerd, op basis van anamnese en de bestudeerde documenten (zie de methode)”.) leidt het hof af dat [naam8] overeenkomstig de toelichting bij stap drie heeft gewerkt. EBN heeft niet uitgelegd dat en waarom dat niet het geval is en waarom deze werkwijze niet kan worden gevolgd.
4.13.
EBN heeft aangevoerd dat niet duidelijk is van welke blootstelling de deskundige is uitgegaan en zij betwist in dat kader dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] voor 90% uit beeldschermwerk bestonden. EBN heeft inderdaad gelijk dat niet duidelijk is van welke mate van blootstelling de deskundige is uitgegaan. Toch treft ook dit bezwaar geen doel. In de registratierichtlijn D022 - aan de hand waarvan wordt getoetst of sprake is van een relevante blootstelling - staat per regio (nek, schouder, elleboog en onderarm, pols en hand) beschreven welke fysieke en niet-fysieke factoren een risicovolle werkhouding opleveren. Zo wordt bijvoorbeeld bij alle regio’s een werk-rustverhouding risicovol geacht, van minder dan 10 minuten pauze binnen elke 60 minuten dat bewegingen voorkomen die meer dan tweemaal per minuut moeten worden gemaakt. Bij de fysieke factoren wordt een bepaalde houding en beweging die gemiddeld meer dan vier uur tijdens een werkdag voorkomt, als risicovol geduid. [geïntimeerde] stelt zich in feite op het standpunt dat gelet op de inhoud van zijn werkzaamheden (die hij vrij precies heeft omschreven) en de aangeboren beperking aan zijn benen waardoor hij maar heel beperkt kan lopen en zijn werkplek kan verlaten, de in de registratierichtlijn genoemde normen zijn overschreden. In dit verband heeft [geïntimeerde] ook gewezen op de arbeidsdeskundige onderzoeken van Arbobutler en Lytton in welk kader EBN heeft verklaard dat er binnen EBN geen re-integratiemogelijkheden zijn voor [geïntimeerde] omdat binnen EBN binnen alle functies het werken met een toetsenbord en een muis voor het grootste deel van de dag voorkomt. Het had vervolgens op de weg van EBN gelegen om de stelling dat de in de richtlijn genoemde normen zijn overschreden, gemotiveerd te betwisten, door bijvoorbeeld te onderbouwen hoeveel uur [geïntimeerde] gedurende een dag achter een beeldscherm werkte en of, en zo ja hoe, was voorzien in het daadwerkelijk houden van de bedoelde 10 minuten pauze. Dit geldt temeer nu EBN zich heeft laten bijstaan door [naam12] die, zoals hij zelf in zijn laatste bericht ook schrijft, terzake deskundige is en met de richtlijn en de geldende normen bekend mag worden verondersteld. EBN heeft er echter mee volstaan om te betwisten dat 90% van de werkzaamheden van [geïntimeerde] uit beeldschermwerk bestonden. Dat is echter niet waar het om gaat, het gaat erom of de in de richtlijn genoemde normen zijn overschreden. Gelet op de onvoldoende gemotiveerde betwisting van EBN volgt het hof de deskundige ook in stap 3.
4.14.
Het commentaar van [naam12] op de stappen 4, 5 en 6 gaat niet zozeer over de wijze waarop die stappen door [naam8] zijn toegepast maar is vooral gericht tegen de uiteindelijke conclusie. Daarop zal het hof hierna ingaan.
Het hof ziet al met al niet in dat sprake is van (in hoger beroep door EBN aangevoerde) fundamentele gebreken bij de totstandkoming van het deskundigenonderzoek op grond waarvan het deskundigenbericht terzijde moet worden geschoven. Het feit dat de deskundige de werkplek niet heeft bezocht is ook niet van belang. Tussen partijen staat immers vast dat de werkplek van [geïntimeerde] is aangepast na het laatste werkplekonderzoek van ENRGY en dat de deskundige zijn deskundigenbericht mede heeft gebaseerd op de bevindingen uit het werkplekonderzoek en het advies van ENRGY daarover.
het hof neemt de inhoud van het deskundigenbericht over
4.15.
Dan de bezwaren van EBN tegen de conclusies van de deskundige. Het hof vat het deskundigenbericht als volgt samen. Er is sprake van een overbelastingssyndroom bij een functioneel eenhandige (antwoord 2f). [geïntimeerde] reageert met een stressreactie op ervaren onrecht en de conflictueuze werksituatie (antwoord 2j). Spanning is een instandhoudende factor, de pijnklachten kunnen verbeteren en beeldschermtaken kunnen langer worden volgehouden wanneer [geïntimeerde] meer ontspannen is (antwoord 2k). [geïntimeerde] zou de bij EBN opgetreden klachten ook in een andere werksituatie hebben opgelopen indien die situatie zou bestaan uit een vergelijkbare expositie aan beeldschermwerk, veel druk, onvoldoende rustmomenten en door de werkhouding een onvoldoende ontspannen nek-schouderregio. Een ontspannen werkhouding heeft naast ergonomische principes ook te maken met de functioneel eenhandigheid, zijn perfectionisme, beperkte copingsmechanismen en de stressgevoeligheid. Doordat het beeldschermwerk in een periode onder hoge druk met ontoereikende ergonomie is verricht, zijn de pijnklachten opgetreden (antwoord 3a). In zijn reactie op het commentaar van EBN schrijft [naam8] dat de deskundigen van mening zijn dat de werkhouding en de gespannenheid de klachten hebben veroorzaakt (vraag 2), dat het niet zozeer gaat om het overwerk maar om de gespannen houding en ervaren werkdruk die de klachten hebben doen optreden (vraag 3) en dat wanneer er geen toenemende werkdruk was geweest en geen overwerk, de klachten niet de beschreven mate aanwezig zouden zijn geweest (vraag 4). De klachten zijn ontwikkeld in een periode van toenemende ervaren werkdruk (vraag 5).
4.16.
Het komt er dus op neer dat [geïntimeerde] volgens de deskundige door de mate van expositie aan beeldschermwerk, onvoldoende rustmomenten, de werkhouding, een onvoldoende ontspannen nek-schouderregio en ervaren druk, een overbelastingssyndroom aan zijn nek, schouder, arm en hand heeft ontwikkeld. De spanning en druk die [geïntimeerde] ervaart, zijn karakterstructuur en zijn stressgevoeligheid dragen bij aan de mate waarin [geïntimeerde] de klachten heeft ontwikkeld en de instandhouding ervan.
4.17.
Onder verwijzing naar de berichten van [naam12] heeft EBN aangevoerd dat de RSI-klachten niet het gevolg kunnen zijn van de werkomstandigheden. [geïntimeerde] had een hoge functie en veel vrijheid zijn werkzaamheden in te richten, de werksfeer was goed, er was geen sprake van ernstige overbelasting, af en toe moest er worden overgewerkt maar niet structureel. [geïntimeerde] nam dagelijks een half uur pauze, hij nam zijn vakantiedagen op, hij werkte niet of nauwelijks over, hij pakte regelmatig rustmomenten en zat niet 90% achter de computer. Hij werd geïnstrueerd over het inlassen van pauzes, het aannemen van een juiste houding en het onderbreken van computerwerk. Van schadelijke werkomstandigheden was kortom geen sprake. De klachten zijn in zeer korte tijd ontstaan en zijn tegen de verwachting van de artsen in niet binnen drie maanden hersteld. Dat wijst er volgens [naam12] op dat de klachten veel waarschijnlijker zijn veroorzaakt door niet-werkgerelateerde factoren zoals factoren in de privésfeer (relationele spanningen, psychische klachten, privé-computergebruik, hobby’s) en pre-existente klachten (zijn aangeboren beperkingen). Deze omstandigheden kunnen in ieder geval aan de klachten hebben bijgedragen, aldus EBN.
4.18.
De bezwaren van EBN tegen het deskundigenbericht berusten vrijwel volledig op de berichten van [naam12] . Op twee fundamentele onderdelen gaat [naam12] naar het oordeel van het hof uit van een onjuist vertrekpunt en dat doet wezenlijk afbreuk aan de inhoudelijke betekenis van de conclusies van [naam12] . Allereerst gaat [naam12] er ten onrechte van uit dat [geïntimeerde] voor het eerst op 8 april 2015 de schouder-, nek-, arm- en handklachten heeft ervaren. [geïntimeerde] heeft in het voorjaar van 2015 zowel tegen zijn huisarts als de fysiotherapeut gezegd dat hij die klachten al sinds zes tot acht maanden heeft. Het hof ziet geen reden om hieraan te twijfelen. De deskundige is er naar het oordeel van het hof terecht vanuit gegaan dat de klachten al langer (zes tot acht maanden) bestonden.
4.19.
[naam12] gaat er verder ten onrechte vanuit dat de werkomstandigheden bij EBN ‘vrij ideaal’ zijn en voldoen aan de Arbonormen. Het hof denkt daar anders over en schaart zich achter de hierna te bespreken oordelen van de kantonrechter.
4.20.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkhouding van [geïntimeerde] risicovol is geweest (en dat de deskundige daar dus terecht vanuit is gegaan). Uit het werkplekonderzoek van ENRGY is gebleken dat tot april 2015 de stoel van [geïntimeerde] niet goed stond afgesteld, zijn bureaublad niet op de goede hoogte stond, hij scheef voor zijn bureau zat en hij een gewone muis gebruikte terwijl een aangepaste muis beter voor hem was. EBN heeft hiertegen aangevoerd dat de constateringen van ENRGY in april 2015 momentopnames kunnen zijn, dat het slechts om kleine aanpassingen ging, dat [geïntimeerde] tijdens eerdere onderzoeken is voorgelicht over de juiste werkhouding en hij hier zelf ook op had kunnen toezien. Dit bezwaar gaat niet op. ENRGY heeft onder andere geconstateerd dat de armleuningen van de stoel te lang zijn waardoor [geïntimeerde] niet goed kan aanschuiven, hij niet de juiste houding kan aannemen en scheef voor zijn bureau zit. Niet valt in te zien hoe de lengte van de stoelleuning een momentopname kan zijn. Ditzelfde geldt voor de gewone muis die [geïntimeerde] gebruikte. Dus zelfs als de hoogte van het bureau en de stoel momentopnames betreft, wat op zichzelf niet voor de hand ligt, dan nog geldt dat de werkplek ook op andere onderdelen risicovol was. Dat het om kleine aanpassingen gaat kan zo zijn maar uit het rapport van ENRGY volgt dat kleine ergonomische onvolkomenheden en voornamelijk een opeenstapeling hiervan een werkplek onveilig en ongezond kunnen maken.
4.21.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat EBN onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat het werk van [geïntimeerde] voor het merendeel uit beeldschermwerk bestond en dat dit gelet op de beperkingen van [geïntimeerde] om zich fysiek te verplaatsen, ook voor de hand lag. Naar het oordeel van de kantonrechter staat voldoende vast dat het werk van [geïntimeerde] hoofdzakelijk uit beeldschermwerk en dat het overgrote deel van zijn werkzaamheden vanaf zijn werkplek plaatsvond. De exacte tijd van beeldschermwerk heeft de deskundige niet relevant geacht, wel dat het de normen (registratierichtlijn D022) overschreed.
EBN heeft in hoger beroep opgesomd welke werkzaamheden [geïntimeerde] zoal verrichtte en dat [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat zijn werk voor 90% uit beeldschermwerk bestond. Hiermee miskent EBN dat, zoals de kantonrechter heeft vastgesteld en het hof hiervoor ook heeft overwogen, het niet zozeer erom gaat of het werk voor 90% uit beeldschermwerk bestond maar of de in de richtlijn beschreven normen worden overschreden. Het oordeel van de kantonrechter dat die normen worden overschreden heeft EBN met haar grieven niet met overtuigende argumenten bestreden. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen.
4.22.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat voldoende vaststaat dat [geïntimeerde] niet regelmatig pauzes hield en dat er sinds zijn indiensttreding geen pauzesoftware op zijn computer was geïnstalleerd waardoor hij niet werd geïnstrueerd korte pauzes te nemen. Niet gebleken is dat [geïntimeerde] regelmatig pauzes inlaste. EBN heeft in hoger beroep onder verwijzing naar in- en uitcheckgegevens herhaald dat [geïntimeerde] dagelijks een pauze van een half uur (of soms zelfs langer) nam en dus genoeg rust en beweging had. Hiermee miskent EBN dat het (volgens de richtlijn en de deskundige) niet zozeer gaat om de dagelijkse pauze van een half uur maar om de afwisseling van werkzaamheden met telkens korte pauzes. EBN heeft met haar standpunt geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is gebleken dat [geïntimeerde] regelmatig korte pauzes inlaste. Het hof zal daar dus ook vanuit gaan.
4.23.
De kantonrechter heeft ten slotte overwogen dat de deskundige met werkdruk niet zozeer op overwerk doelt maar op een gespannen houding en door [geïntimeerde] ervaren werkdruk. EBN heeft volgens de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [geïntimeerde] eind 2014/begin 2015 als gevolg van door hem genoemde omstandigheden te maken kreeg met veel extra vragen en verzoeken voor tussentijdse rapportages en analyses vanuit de RvC, de CFO van EBN en het Ministerie en dat dit bij [geïntimeerde] heeft kunnen leiden tot toegenomen ervaren werkdruk. Dat de collega’s van [geïntimeerde] geen hoge werkdruk ervoeren acht de kantonrechter niet veelzeggend omdat zij hun werk onderling konden verdelen terwijl [geïntimeerde] een unieke functie had en zijn werk niet door collega’s kon worden gedaan. De kantonrechter acht het al met al voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] in deze periode een toegenomen werkdruk heeft ervaren. Hetgeen EBN daartegen heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Ook het hof acht het voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] werkdruk en spanningen heeft ervaren. Niet bestreden is dat de periode januari-april de drukste periode van het jaar was vanwege de jaarstukken die af moesten. Uit door [geïntimeerde] overgelegde emailberichten blijkt verder dat hij in die periode regelmatig ’s avonds emailberichten van zijn leidinggevende kreeg met vragen en opdrachten voor de volgende ochtend. Dat is in lijn met de verklaring van de toenmalige echtgenote van [geïntimeerde] , die heeft verklaard dat hij in het half jaar voor zijn uitval wel drie tot vier avonden per week thuis achter de PC werkzaam was voor EBN. [geïntimeerde] heeft verder gewezen op het gesprek met [de leidinggevende] op 13 maart 2015 waarin [geïntimeerde] op zijn functioneren is aangesproken en de emailberichten van [de leidinggevende] van 21 en 22 april 2015. Het hof acht het aannemelijk dat gelet op de inhoud en de toon van deze berichten, [geïntimeerde] een hoge werkdruk en spanning heeft ervaren.
4.24.
Uit het voorgaande volgt dat de deskundige in zijn onderzoek terecht tot uitgangpunt heeft genomen dat de arbeidsomstandigheden van [geïntimeerde] werden gekenmerkt door een expositie aan beeldschermwerk die de geldende normen overschrijdt, hoge ervaren werkdruk, onvoldoende rustmomenten en een door de werkhouding onvoldoende ontspannen nek-schouderregio.
4.25.
EBN heeft onder verwijzing naar de berichten van [naam12] aangevoerd dat niet de arbeidsomstandigheden maar allerlei andere omstandigheden de RSI-klachten bij [geïntimeerde] hebben veroorzaakt. [naam12] heeft gewezen op het arbeidsconflict en het dreigende ontslag. Het feit dat de verwachting van alle medici was dat herstel binnen drie maanden zou intreden en het feit dat dat niet is gebeurd, wijst ook op een andere oorzaak. Volgens [naam12] is het ontstane persisteren van de klachten gelegen in de functionele eenhandigheid gecombineerd met de persoonlijkheidsstructuur. [naam12] acht het niet uitgesloten dat [geïntimeerde] zijn klachten heeft gekregen door langdurige overbelasting als gevolg van aangeboren afwijkingen, getriggerd door het arbeidsconflict. Deze aangeboren afwijking zou op den duur hoe dan ook hebben geleid tot overbelasting van de rechterarm en hand. Spanning heeft volgens [naam12] dan ook meer invloed dan de werkplek.
4.26.
Uit het deskundigenbericht volgt dat de RSI-klachten het gevolg zijn van een expositie aan beeldschermwerk die de geldende normen overschrijdt, hoge ervaren werkdruk, onvoldoende rustmomenten en een door de werkhouding onvoldoende ontspannen nek-schouderregio. Het hof heeft in het deskundigenbericht onvoldoende aanknopingspunten gevonden dat de door [naam12] genoemde factoren – spanning door het arbeidsconflict en dreigend ontslag, de aangeboren beperking aan de rechterarm waardoor er een verhoogde kwetsbaarheid is, de persoonlijkheidsstructuur – een zelfstandige oorzaak van de RSI-klachten zijn. Ook in de berichten van [naam12] leest het hof niet dat – de hiervoor vastgestelde arbeidsomstandigheden weggedacht – de genoemde factoren tot RSI-klachten zouden hebben geleid. De door [naam12] genoemde factoren zien vooral op de predispositie namelijk de lichamelijke en geestelijke constitutie van [geïntimeerde] die van invloed kan zijn op de mate en het voortbestaan van de RSI-klachten. [naam12] heeft weliswaar geschreven dat de overbelastingsklachten aan de rechterarm op den duur hoe dan ook zouden optreden vanwege de aangeboren beperkingen aan de linkerarm/hand (door EBN op de zitting geduid als ‘tikkende tijdbom’) maar daarvoor heeft [naam12] geen enkele onderbouwing gegeven terwijl de deskundige gemotiveerd heeft waarom hij in de aangeboren beperking aan de linkerarm/hand geen zelfstandige oorzaak voor de RSI-klachten aan de rechterkant ziet (zie de reactie van [naam8] op [naam12] onder 2).
c) EBN heeft niet voldaan aan de op haar rustende zorgplicht4.27. De kantonrechter heeft geoordeeld dat EBN niet heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht om de door [geïntimeerde] geleden gezondheidsschade in de vorm van RSI-klachten te voorkomen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat [geïntimeerde] door zijn aangeboren beperking een verhoogde kans heeft op het ontwikkelen van RSI-klachten, dat zijn werk grotendeels uit beeldschermwerk bestond, dat hij uit zichzelf geen regelmatige pauzes nam en gezien zijn beperkte mobiliteit (hij kan maximaal één uur per dag lopen) niet in staat is zijn werkplek regelmatig verlaten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het gelet op dat verhoogde risico op de weg van EBN lag om specifieke, op [geïntimeerde] gerichte maatregelen te treffen om RSI-klachten te voorkomen en niet te volstaan met maatregelen die voor al haar medewerkers golden. Niet is gebleken dat EBN dit heeft gedaan, aldus de kantonrechter. Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat EBN niet heeft voldaan aan de verplichting om een risico-inventarisatie en – evaluatie (RI&E) op te stellen waarbij zij in het bijzonder (gelet op de parlementaire geschiedenis bij artikel 5 Arbowet) aandacht had moeten besteden aan bijzondere categorieën werknemers, waaronder gehandicapten. De kantonrechter is niet gebleken dat EBN een RI&E heeft opgesteld in het bijzonder voor de specifieke situatie van [geïntimeerde] . Verder is niet gebleken dat de arbeid aan een beeldscherm zodanig is georganiseerd dat de arbeid op gezette tijden wordt afgewisseld door andersoortige arbeid of rusttijd (artikel 5.10 Arbeidsbesluit).
EBN heeft aangevoerd dat er voor het werkplekonderzoek van ENRGY in 2015 twee eerdere werkplekonderzoeken zijn uitgevoerd en dat mocht worden verwacht dat [geïntimeerde] de daaruit volgende adviezen zou opvolgen. Daarover heeft de kantonrechter geoordeeld dat het aan de werkgever is om erop toe te zien dat uit de werkplekonderzoeken volgende instructies – als [geïntimeerde] die heeft gekregen – worden nageleefd. Dat EBN dit heeft gedaan is niet voldoende onderbouwd. EBN heeft ook niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij adequaat heeft toegezien op het gebruik van pauzesoftware terwijl dit van EBN ten aanzien van [geïntimeerde] wel mocht worden verwacht omdat [geïntimeerde] zijn werkplek door zijn beperkingen moeilijker kon verlaten om pauzes te nemen.
4.28.
Met haar derde grief heeft EBN herhaald dat zij voldoende maatregelen heeft genomen om de gezondheidsschade bij [geïntimeerde] te voorkomen. De werkplekken werden periodiek preventief medisch geïnventariseerd en beoordeeld op ergonomische kwaliteit. [geïntimeerde] wist dus ruim voor zijn ziekmelding wat de meest ideale instellingen voor hem waren en had er zelf op kunnen toezien dat de juiste instellingen het hele jaar door werden gehandhaafd. EBN heeft er verder nog op gewezen dat zij al jaren meedoet met “Best Workplaces in Nederland” en dat zij “Great Place to Work Certified” is. Verder moedigt zij haar medewerkers aan gebruik te maken van de eigen fitnessruimte op kantoor, tafelvoetbal en stoelmassages maar dat [geïntimeerde] slechts een maal gebruik heeft gemaakt van de gratis stoelmassage.
4.29.
Het hof stelt vast dat EBN niet heeft bestreden dat [geïntimeerde] gelet op zijn beperkingen en de aard van zijn werkzaamheden een verhoogd risico op het ontwikkelen van RSI-klachten had. EBN heeft evenmin bestreden dat het om die reden op haar weg lag om specifieke, op [geïntimeerde] gerichte maatregelen te treffen om RSI-klachten te voorkomen en dat niet kon worden volstaan met maatregelen die voor al haar medewerkers golden.
De stoelmassage en de fitness kunnen naar het oordeel van het hof niet worden gezien als op [geïntimeerde] gerichte maatregelen om RSI-klachten bij [geïntimeerde] te voorkomen. Dit geldt in het bijzonder omdat [geïntimeerde] herhaaldelijk heeft uitgelegd dat stoelmassage en fitness voor hem, gelet op zijn beperkingen, niet zonder meer toegankelijk en doeltreffend zijn. EBN is daar verder niet meer op ingegaan.
4.30.
EBN heeft bij akte na de zitting bij het hof een RI&E overgelegd die is uitgevoerd op 26 augustus 2014. Daaruit blijkt niet, zoals [geïntimeerde] in zijn laatste akte heeft aangevoerd, dat bijzondere aandacht is besteed aan de handicap van [geïntimeerde] , terwijl die verplichting wel volgt uit artikel 5 Arbobesluit. EBN heeft herhaald dat [geïntimeerde] zelf had kunnen toezien op de juiste instellingen van zijn werkplek. Het hof is echter met de kantonrechter van oordeel dat (ook) van de werkgever mag worden verwacht, juist in het geval van [geïntimeerde] waarin sprake is van een verhoogd risico op het ontwikkelen van RSI-klachten, dat zij erop toezag dat de werkplek van [geïntimeerde] op de juiste wijze was ingesteld. Dat geldt ook voor het erop toezien dat [geïntimeerde] voldoende rustmomenten nam. EBN heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] had kunnen vragen om de installatie van pauzesoftware en dat [geïntimeerde] ook op zijn telefoon pauzesoftware had kunnen installeren maar waar het om gaat is dat, juist gelet op het bijzondere risico dat [geïntimeerde] liep omdat hij vanwege zijn handicap uiterst beperkt was in zijn mogelijkheden om de werkplek te verlaten en te pauzeren, op EBN de plicht rustte erop toe te zien dat [geïntimeerde] ook daadwerkelijk die pauzemomenten inlaste. Dat EBN dat heeft gedaan is onvoldoende gesteld en gebleken.
4.31.
EBN heeft bij herhaling gesteld dat [geïntimeerde] expliciet heeft aangegeven dat hij niet anders wil worden behandeld dan zijn collega’s. Dat ontslaat een werkgever echter uiteraard niet van de op haar rustende plicht om maatregelen te nemen om te voorkomen dat de werknemer gezondheidsschade oploopt in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
4.32.
EBN heeft bewijs aangeboden van de door [geïntimeerde] bestreden stelling dat er door EBN op is toegezien dat [geïntimeerde] regelmatig werd aangesproken op een goede werkhouding, een optimaal ingestelde werkplek en het zorgen voor voldoende rustmomenten. EBN heeft aangeboden om mevrouw [naam4] (hoofd HRM) hierover als getuige te horen. EBN heeft een uitvoerige schriftelijke verklaring van [naam4] overgelegd. Daaruit volgt niet dat en op welke wijze en door wie hierop is toegezien. Ook tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft EBN de stelling dat zij toezag op een goede werkhouding, optimaal ingestelde werkplek en voldoende rustmomenten niet nader onderbouwd door uit te leggen hoe dat toezicht er concreet uitzag en wie dat toezicht hield. Bij die stand van zaken acht het hof de stelling dat EBN adequaat heeft toegezien op de juiste instellingen van de werkplek, een goede werkhouding en voldoende rustmomenten onvoldoende onderbouwd en gaat het daarom voorbij aan het bewijsaanbod.
4.33.
De conclusie luidt dat EBN niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht om de werkplek van [geïntimeerde] op een zodanige wijze in te richten en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
De conclusie
4.34.
Het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [geïntimeerde] in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij EBN blijvende RSI-klachten heeft ontwikkeld en dat EBN niet heeft voldaan in de op haar rustende zorgplicht om dat te voorkomen.
De grieven treffen geen doel. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.35.
Omdat EBN in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof EBN tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [2]
4.36.
De kostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 8 maart 2023
5.2.
veroordeelt EBN tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 3.035,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2,5 procespunten x appeltarief II)
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.P. Giesen, M.P.C.J. van Bavel en G.A. Diebels, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.

Voetnoten

1.HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1468
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.