ECLI:NL:GHARL:2025:278

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
200.323.737
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging van overeenkomst en sanctie bij schending informatieplicht consumentenrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Innova Energie B.V. en een niet verschenen geïntimeerde. De zaak betreft de vraag of de overeenkomst tussen partijen gedeeltelijk vernietigd kan worden op basis van schending van de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 6:230v lid 3 BW. Het hof oordeelt dat Innova niet heeft voldaan aan deze informatieplicht, wat leidt tot een gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat bij schending van deze informatieplicht de overeenkomst vernietigbaar is, maar dat de rechter, indien de consument niet is verschenen, slechts tot gedeeltelijke vernietiging kan overgaan. Het hof past een korting van één derde toe op de betalingsverplichting van de niet verschenen geïntimeerde, wat in lijn is met de richtlijnen van de Hoge Raad. De uitspraak benadrukt het belang van een afschrikwekkende en doeltreffende sanctie voor schending van consumentenrechten, waarbij de rechten van de consument in stand blijven. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en kent Innova een bedrag van € 1.199,51 toe, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten. De proceskosten worden eveneens toegewezen aan Innova.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.323.737
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, 9853886
arrest van 21 januari 2025
in de zaak van
Innova Energie B.V.
die is gevestigd in Delft
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna:
Innova
advocaat: mr. E.A.H. ten Berge,
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de kantonrechter niet is verschenen
hierna:
[geïntimeerde]
niet verschenen in hoger beroep

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Bij arrest van 23 april 2024 (hierna: het tussenarrest) heeft het hof Innova in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het voornemen van het hof om zijn beslissing aan te houden tot de Hoge Raad zal hebben beslist in de zaken
Bol.comen
Capabel. [1]
1.2
Bij akte van 16 juli 2024 heeft Innova zich terzake gerefereerd aan het oordeel van het hof.
1.3
Op 4 oktober 2024 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de in de zaken
Bol.comen
Capabel. [2]
1.4
Bij akte van 26 november 2024 heeft Innova zich op verzoek van het hof uitgelaten over de vraag wat volgens haar de gevolgen zijn van de op 4 oktober 2024 gewezen arresten voor deze zaak.
1.5
Hierna heeft Innova het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Het verdere oordeel van het hof

2.1
Het hof verwijst naar en blijft bij de overwegingen en beslissingen in zijn tussenarrest van 23 april 2024, behalve voor zover hierna uitdrukkelijk daarop wordt teruggekomen.
De bestelknop en de informatieverplichting van art. 6:230v lid 3 BW
2.2
In het tussenarrest (rov. 3.10-3.12) heeft het hof geoordeeld dat Innova in deze zaak niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 6:230v lid 3 BW.
2.3
Voorzover in (de randnummers 3.7-3.9 van) de akte van 26 november 2024 een verzoek van Innova moet worden gelezen om op deze beslissing terug te komen, geldt het volgende. Dit verzoek stuit af op het feit dat het oordeel van het hof in rov. 3.10-3.12 van zijn tussenarrest een eindbeslissing is en geen voorlopig oordeel.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een dergelijk verzoek is dat van een eindbeslissing niet in dezelfde instantie kan worden teruggekomen, behoudens bijzondere omstandigheden die het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn door Innova niet gesteld en ook overigens niet gebleken.
2.4
Ook indien de ruimte om terug te komen op deze eindbeslissing wel zou bestaan, leidt dat niet tot een andere uitkomst. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 4 oktober 2024 (nogmaals) bevestigd dat een knop met daarop alleen de tekst “bestelling plaatsen” niet voldoet aan het bepaalde in artikel 6:230v lid 3 BW omdat deze formulering zowel in de omgangstaal als in de ogen van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument, niet noodzakelijkerwijs en consistent in verband wordt gebracht met het ontstaan van een betalingsverplichting. Datzelfde geldt voor de door Innova gebruikte tekst op de bestelknop: “Verzenden”.
Sanctie
2.5
Omdat na het arrest van de Hoge Raad in Arvato I [3] niet duidelijk was of bij schending van artikel 6:230v lid 3 BW steeds volledige vernietiging van de overeenkomst moet volgen of, omdat het een verstekzaak betreft, juist niet volledig mag worden vernietigd en ook vragen waren gerezen over de precieze rechtsgevolgen van de vernietiging op grond van artikel 6:230v lid 3 BW, heeft het hof in zijn tussenarrest besloten de verdere beslissingen in deze zaak aan te houden totdat de Hoge Raad daarover heeft geoordeeld.
2.6
In zijn arresten van 4 oktober 2024 heeft de Hoge Raad op het onderdeel van de sanctie op schending van artikel 6:230v lid 3 BW als volgt geoordeeld:
“4.8.4 Als sanctie voor het geval niet is voldaan aan de informatieplicht van art. 8 lid 2, tweede alinea, Richtlijn consumentenrechten, schrijft die bepaling voor dat de consument niet door de overeenkomst of bestelling is gebonden. Ter implementatie hiervan houdt art. 6:230v lid 3 BW in dat een overeenkomst die in strijd met dit lid tot stand komt, vernietigbaar is (zie hiervoor in 4.2-4.3).
4.8.5
Op de voet van art. 6:230v lid 3 BW kan de overeenkomst hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk worden vernietigd. Gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst kan bestaan in een vermindering van de verplichtingen, met name de betalingsverplichtingen, van de consument.
4.8.6 (…)
Indien de consument niet in de procedure is verschenen, kan de rechter slechts overgaan tot gedeeltelijke vernietiging, die de rechten van de consument uit de overeenkomst onverlet laat. De in de procedure niet verschenen consument zal immers geen rekening behoeven te houden met de mogelijkheid dat de rechter hem die rechten ontneemt, wanneer die mogelijkheid niet tijdig aan hem is kenbaar gemaakt en hij geen gelegenheid heeft gehad zich daarover uit te laten (vgl. art. 130 lid 3 Rv). Deze begrenzing van de rechterlijke bevoegdheden berust op beginselen van het Nederlandse procesrecht en valt daarmee binnen de door het Unierecht geëerbiedigde procedurele autonomie van de lidstaten, zolang daarmee niet wordt afgedaan aan de beschikbaarheid van passende en doeltreffende middelen om de richtlijn te doen naleven. Tot die middelen behoort de in art. 6:230v lid 3 BW voorziene sanctie van vernietigbaarheid.
4.8.7
Een gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst waarbij enerzijds de rechten van de consument geheel in stand blijven maar anderzijds de verplichtingen, met name de betalingsverplichtingen, van de consument geheel wegvallen, zou stroken met de bepaling in art. 8 lid 2, tweede alinea, Richtlijn consumentenrechten dat de consument niet door de overeenkomst of de bestelling is gebonden. Een zodanige vernietiging zou echter weliswaar een doeltreffende sanctie zijn, maar in veel gevallen klaarblijkelijk niet beantwoorden aan de eis dat sancties ook voor de handelaar evenredig moeten zijn.
4.8.8
Op grond van hetgeen hiervoor in 4.8.7 is overwogen, mag de rechter, als de consument niet in het geding is verschenen, de overeenkomst op de voet van art. 6:230v lid 3 BW slechts gedeeltelijk vernietigen, in die zin dat de vernietiging de rechten van de consument niet aantast en de verplichtingen van de consument in stand blijven voor zover nodig is om te voorkomen dat de sanctie voor de handelaar onevenredig zou zijn. Die gedeeltelijke vernietiging in een verstekvonnis ontneemt aan de consument niet de mogelijkheid om op grond van art. 6:230v lid 3 BW alsnog de overeenkomst geheel te (doen) vernietigen. De consument kan de overeenkomst niet meer (doen) vernietigen als de handelaar de consument, bijvoorbeeld ter gelegenheid van de betekening van het verstekvonnis, op deze mogelijkheid heeft gewezen en een redelijke termijn heeft gesteld om te kiezen tussen bevestiging en vernietiging, en de consument binnen deze termijn geen keuze heeft gedaan (art. 3:55 lid 2 BW).
(….)
4.8.10
Een beslissing als hiervoor in 4.8.8 bedoeld, waarbij de rechter de verplichtingen van de consument vooralsnog gedeeltelijk in stand laat en aldus bij wijze van evenredige sanctie een korting op de betalingsverplichting van de consument toepast, doet voorts recht aan het belang voor de rechtspraktijk van eenvoudig te hanteren regels.
Met het oog op het grote aantal procedures waarin betaling wordt gevorderd uit hoofde van overeenkomsten op afstand waarbij de handelaar gebruik heeft gemaakt van een bestelknop die niet voldoet aan art. 6:230v lid 3 BW, verdient het aanbeveling dat de rechter zich bij de toepassing van de korting richt naar niet-bindende richtlijnen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in 4.8.9, is een korting van één derde op de betalingsverplichting van de consument in beginsel redelijk te achten.” [4]
2.7
Hieruit volgt dat de schending van artikel 6:230v lid 3 BW in de relatie Innova/ [geïntimeerde] dient te worden gesanctioneerd. Dat een sanctie zou moeten uitblijven omdat de schending niet voldoende ernstig zou zijn, zoals Innova in haar akte bepleit, stuit af op het voorgaande.
Gedeeltelijke vernietiging
2.8
[geïntimeerde] is in deze procedure niet verschenen. Dat betekent dat het hof, tegen de achtergrond van hetgeen de Hoge Raad heeft beslist, de overeenkomst tussen partijen slechts gedeeltelijk zal vernietigen. In zoverre slaagt het hoger beroep van Innova omdat de kantonrechter in het bestreden vonnis de overeenkomst tussen Innova en [geïntimeerde] geheel heeft vernietigd en op grond daarvan de vorderingen van Innova integraal heeft afgewezen.
2.9
Vervolgens is de vraag welk deel van de verplichtingen van [geïntimeerde] uit de overeenkomst in stand moeten blijven om te voorkomen dat de sanctie voor Innova onevenredig zou zijn. Het hof dient er daarbij rekening mee te houden dat de sanctie tegelijkertijd doeltreffend en afschrikwekkend is.
2.1
Als uitgangspunt neemt het hof daarbij de door de Hoge Raad in beginsel redelijk geachte korting van één derde op de betalingsverplichting van [geïntimeerde] . Met een dergelijke korting wordt enerzijds bereikt dat er een voldoende afschrikwekkende en doeltreffende sanctie voor schending van de informatieverplichting (van artikel 6: 230v lid 3 BW) is. Anderzijds is de korting niet van een zodanige omvang dat dat voor Innova in dit geval tot een onevenredige uitkomst leidt.
2.11
De door Innova in haar akte genoemde feiten en omstandigheden, zoals het feit dat zij voor deze primaire levensbehoeften in een gereguleerde markt opereert waarin toezicht op de tarieven is, maakt dat zonder nadere toelichting die ontbreekt niet anders. Haar argument dat zij daardoor - anders dan bij de goederen/diensten die Bol en Capabel verkopen - een kleinere winstmarge zou hebben, geeft het hof geen aanleiding om van de in beginsel redelijke korting van één derde af te wijken. Nog daargelaten dat een concrete cijfermatige onderbouwing voor dit argument ontbreekt, geldt in ieder geval dat de door Innova bepleite sanctie van 0 tot 5% niet voldoende afschrikwekkend en doeltreffend is.
2.12
Het hof zal daarom de betalingsverplichtingen van [geïntimeerde] , waar het de in deze zaak gevorderde hoofdsom betreft van € 1.799, 27 verminderen met één derde, zodat een hoofdsom van € 1.199,51 resteert. Het hof zal de daarover gevorderde wettelijke rente toewijzen telkens verschuldigd 14 dagen na de vervaldatum van de desbetreffende factuur.
Innova heeft voor de door de deurwaarder verrichte werkzaamheden voorafgaand aan deze procedure buitengerechtelijke incassokosten gevorderd.
Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens artikel 241 Rv de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. Het hof stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten [5] van toepassing is en zal deze kosten op die basis toewijzen over de resterende hoofdsom. Dat leidt tot een bedrag van € 179,93.
Subsidiaire grondslagen
2.13
Het bovenstaande leidt tot een gedeeltelijke toewijzing van het in hoger beroep door Innova primair gevorderde. Aan de beoordeling van het subsidiair gevorderde komt het hof niet toe nu de voorwaarde die Innova daarvoor heeft geformuleerd (de vernietiging van de overeenkomst blijft in stand) niet in vervulling gaat. Anders dan de kantonrechter heeft het hof de overeenkomst immers slechts gedeeltelijk vernietigd.
2.14
Meer subsidiair heeft Innova een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] onverschuldigd is betaald en aansprakelijk is voor vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst en voorts dat [geïntimeerde] op die grond wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.145,87 met wettelijke rente.
Uit de toelichting op grief 4 blijkt dat Innova deze vorderingen heeft ingesteld, uitgaande van de algehele vernietiging van de overeenkomst met [geïntimeerde] (zoals de kantonrechter heeft gedaan). In dat geval heeft Innova zonder rechtsgrond geleverd en zou op grond van artikel 6:210 BW [geïntimeerde] verplicht zijn de waarde van die (niet ongedaan te maken) prestatie te vergoeden. Die verplichting leidt dan volgens Innova tot een vordering op [geïntimeerde] uit onverschuldigde betaling ex artikel 6:103 BW, aldus Innova.
2.15
De verplichtingen van Innova laat het hof in stand zodat niet kan worden gezegd dat Innova zonder rechtsgrond heeft gepresteerd. De artikelen 6:103 en 210 BW missen daarom toepassing.
Daar komt bij dat een geval als dit waarin op schending van de informatieverplichting een voldoende afschrikwekkende en doeltreffende sanctie is toegepast, die ook evenredig is voor Innova als handelaar/leverancier, geen ruimte laat voor vorderingen uit onverschuldigde betaling. Dan zou [geïntimeerde] als consument via die weg alsnog aan al zijn betalingsverplichtingen voldoen (zij het op een andere titel). Dan zou de sanctie van een derde op haar betalingsverplichtingen jegens Innova doel missen en is er niet langer sprake van een voldoende afschrikwekkende en doeltreffende sanctie. Innova zou dan immers alsnog geheel worden voldaan. Dat is evenmin redelijk. [6]
Conclusie
2.16
Het hoger beroep slaagt deels. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter vernietigen en de vorderingen van Innova deels toewijzen.
2.17
[geïntimeerde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Innova. Onder die kosten vallen ook de wettelijke rente over deze proceskosten als deze niet binnen 14 dagen worden betaald en de nakosten.

3.De beslissing

Het hof:
3.1
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, van 5 oktober 2022 en doet opnieuw recht;
3.2
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Innova van een bedrag van € 1.199,51, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 5 april 2022 en tot betaling aan Innova van een bedrag van € 179,93 aan incassokosten.
3.3
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van Innova in eerste aanleg:
€ 365,- aan griffierecht;
€ 103,33 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding
aan [geïntimeerde] ;
€ 478,- aan salaris van de advocaat van Innova;
3.4
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van Innova in het hoger beroep:
€ 783,- aan griffierecht;
€ 106,05 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de hoger beroep dagvaarding
aan [geïntimeerde] ;
€ 1.287 - aan salaris van de advocaat van Innova;
3.5
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M. Evers, I. Brand, en J.G.J Rinkes, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.

Voetnoten

1.de zaak
2.HR 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1355 (Bol.com) en HR 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1366 (Capabel)
3.HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
4.HR 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1355 (rov. 4.8.4 - 4.8.11)
5.Besluit van 27 maart 2012, houdende regels ter normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte
6.HR 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1366 (rov.4.7.9)