ECLI:NL:HR:2024:1366

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
23/01968
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Prejudiciële beslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële beslissing over vergoeding bij vernietiging van overeenkomst door onjuiste bestelknop

Op 4 oktober 2024 heeft de Hoge Raad der Nederlanden in een prejudiciële beslissing geoordeeld over de vraag of een handelaar recht kan hebben op een vergoeding op grond van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking, nadat een overeenkomst is vernietigd wegens een onjuiste bestelknop. De zaak betreft Capabel Onderwijs Groep B.V. die een vordering heeft ingesteld tegen een consument die zich had ingeschreven voor een opleiding maar deze overeenkomst wenste te vernietigen. De Hoge Raad concludeert dat de handelaar recht kan hebben op een vergoeding op basis van de artikelen 6:203, 6:210 en 6:212 BW, zelfs nadat de overeenkomst op grond van artikel 6:230v lid 3 BW is vernietigd. Dit is van belang voor de bescherming van consumenten en de verplichtingen van handelaren bij het sluiten van overeenkomsten op afstand. De Hoge Raad benadrukt dat de vernietiging van de overeenkomst met terugwerkende kracht effect heeft, waardoor beide partijen niet meer aan de overeenkomst gebonden zijn. De beslissing biedt duidelijkheid over de rechten van handelaren in situaties waarin consumenten hun overeenkomst willen vernietigen vanwege niet-naleving van informatieverplichtingen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/01968
Datum4 oktober 2024
PREJUDICIËLE BESLISSING
In de zaak van
CAPABEL ONDERWIJS GROEP B.V.,
gevestigd te Zwolle,
EISERES in eerste aanleg,
hierna: Capabel,
advocaat: aanvankelijk I.M.A. Lintel, thans T.T. van Zanten,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
GEDAAGDE in eerste aanleg,
hierna: [verweerster] ,
niet verschenen in de prejudiciële procedure.

1.De prejudiciële procedure

Bij tussenvonnis in de zaak 8963920 CV EXPL 21-1168 van 12 mei 2023 heeft de rechtbank Rotterdam van op de voet van art. 392 Rv een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad gesteld.
Namens Capabel zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door haar cassatieadvocaat en L. van den Reek.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber geeft de Hoge Raad in overweging de prejudiciële vraag van de kantonrechter Rotterdam als volgt te beantwoorden:
“De handelaar kan recht hebben op een vergoeding op grond van de artikelen 6:203, 6:210 of 6:212 BW nadat een overeenkomst op grond van artikel 6:230v lid 3 BW in zijn geheel is vernietigd.”
De advocaat van Capabel heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Inleiding en samenvatting

2.1
In deze prejudiciële procedure is aan de orde of de handelaar recht kan hebben op een vergoeding op grond van onverschuldigde betaling (de art. 6:203-211 BW) of ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW) nadat een overeenkomst is vernietigd op de grond dat het bestelproces op de website van de handelaar niet voldoet aan artikel 6:230v lid 3 BW (de bestelknopbepaling).
2.2
Het antwoord luidt bevestigend in het geval dat een overeenkomst op grond van art. 6:230v lid 3 BW geheel is vernietigd.

3.Uitgangspunten en feiten

3.1
Bij de beantwoording van de prejudiciële vragen gaat de Hoge Raad uit van de volgende feiten:
(i) [verweerster] heeft zich in 2015 bij Capabel ingeschreven voor de opleiding doktersassistent. De opleiding duurt normaal gesproken twaalf maanden. Het leergeld dient te worden betaald in twaalf maandelijkse termijnen.
(ii) [verweerster] heeft zich voor de opleiding ingeschreven via de website van Capabel. Zij heeft het inschrijfproces voltooid door te klikken op een knop met daarop de tekst ‘schrijf je nu in’. Capabel heeft daarna de inschrijving per e-mail bevestigd. [verweerster] heeft enkele dagen daarna een doorlopende machtiging gegeven voor het afschrijven van het leergeld van haar rekening.
(iii) Op een gegeven moment is [verweerster] gestopt met het volgen van lessen en het betalen van het leergeld. Het diploma voor de opleiding heeft zij niet behaald.
3.2
In deze procedure vordert Capabel betaling van het resterende bedrag aan leergeld van € 2.409,54 met rente.
3.3
De kantonrechter heeft [verweerster] in de gelegenheid gesteld zich erover uit te laten of zij de overeenkomst wil vernietigen op de grond dat de tekst ‘schrijf je nu in’ op de knop waarmee zij de overeenkomst is aangegaan, niet voldoet aan art. 6:230v lid 3 BW. [verweerster] heeft verklaard van dit recht gebruik te willen maken.
Capabel heeft zich op het standpunt gesteld dat [verweerster] in geval van vernietiging verplicht is tot vergoeding van de waarde van de gehele opleiding en het geleverde studiemateriaal.
3.4
De kantonrechter heeft op de voet van art. 392 e.v. Rv de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad gesteld: [1]
Kan de handelaar recht hebben op een vergoeding op grond van de art. 6:203, 6:210 of 6:212 BW nadat een overeenkomst op grond van art. 6:230v lid 3 BW is vernietigd?

4.Beantwoording van de prejudiciële vraag

4.1
Art. 6:230v BW geeft voorschriften voor overeenkomsten op afstand, gesloten tussen een consument en een handelaar, zoals omschreven in art. 6:230g lid 1, onder a, b en e, BW. Het gaat kort gezegd om overeenkomsten waarbij de consument op een website door een handelaar aangeboden zaken of diensten bestelt.
4.2
Art. 6:230v lid 3 BW luidt als volgt:
“3. De handelaar richt zijn elektronische bestelproces op zodanige wijze in dat de consument een aanbod niet kan aanvaarden dan nadat hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Indien de aanvaarding geschiedt door gebruik van een knop of soortgelijke functie, is aan de vorige zin voldaan indien bij het plaatsen van de bestelling in niet voor misverstand vatbare termen en op goed leesbare wijze blijkt dat de aanvaarding een betalingsverplichting jegens de handelaar inhoudt. Een knop of soortgelijke functie wordt daartoe op een goed leesbare wijze aangemerkt met een ondubbelzinnige formulering waaruit blijkt dat het plaatsen van de bestelling een betalingsverplichting jegens de handelaar inhoudt. De enkele zinsnede «bestelling met betalingsverplichting» wordt aangemerkt als een dergelijke ondubbelzinnige verklaring. Een overeenkomst die in strijd met dit lid tot stand komt, is vernietigbaar.”
4.3
Art. 6:230v lid 3 BW is de implementatie [2] van art. 8 lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten (hierna: Richtlijn consumentenrechten). [3] Deze alinea luidt als volgt:
“De handelaar ziet erop toe dat de consument bij het plaatsen van zijn bestelling, uitdrukkelijk erkent dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Indien het plaatsen van een bestelling inhoudt dat een knop of een soortgelijke functie moet worden aangeklikt, wordt de knop of soortgelijke functie op een goed leesbare wijze aangemerkt met alleen de woorden „bestelling met betalingsverplichting” of een overeenkomstige ondubbelzinnige formulering waaruit blijkt dat het plaatsen van de bestelling een verplichting inhoudt om de handelaar te betalen. Indien aan de bepalingen van deze alinea niet is voldaan is de consument niet door de overeenkomst of de bestelling gebonden.”
4.4
Voor begrip van art. 8 lid 2 Richtlijn consumentenrechten is punt 39 van de considerans van die richtlijn van belang. Dit luidt als volgt:
“Het is bij overeenkomsten op afstand die via een website worden gesloten, van belang ervoor te zorgen dat de consument de belangrijkste onderdelen van de overeenkomst volledig kan lezen en begrijpen, alvorens zijn bestelling te plaatsen. Met het oog daarop dient deze richtlijn te bepalen dat die onderdelen worden vermeld in de nabijheid van de plaats waar om bevestiging van de bestelling wordt gevraagd. Ook is het van belang erop toe te zien dat de consument in dergelijke situaties het tijdstip kan vaststellen waarop hij de verplichting op zich neemt de handelaar te betalen. Daarom dient de aandacht van de consument door middel van een ondubbelzinnige formulering specifiek te worden gevestigd op het feit dat het plaatsen van de bestelling de verplichting tot het betalen van de handelaar met zich meebrengt.”
4.5
Art. 6:230v lid 3 BW is bij de totstandkoming als volgt toegelicht: [4]
“Het derde lid van artikel 230v zet artikel 8 lid 2 (alinea 2) van de richtlijn om. Doel is om de informatievoorziening tijdens het bestelproces op internet te verbeteren. Het moet voor de consument duidelijk zijn wanneer hij een betalingsverplichting aangaat (overweging 39 van de richtlijn). Deze algemene informatieverplichting wordt vervolgens verder ingekleurd en geconcretiseerd. Bij het gebruik maken van een knop die kan worden aangeklikt, waardoor wordt besteld, zal deze een goed leesbare tekst moeten bevatten waaruit blijkt dat de consument een betalingsverplichting aangaat. (…)
(…) De slotzin verduidelijkt dat de overeenkomst die in strijd met deze bepaling tot stand is gekomen door de consument kan worden vernietigd. Daarmee wordt de zinsnede «Indien aan de bepalingen van deze alinea niet is voldaan is de consument niet door de overeenkomst of de bestelling gebonden» geïmplementeerd. Deze bevoegdheid tot vernietiging betekent dat het uiteindelijk aan de consument is om te kiezen of hij aan de bestelling gebonden is, wanneer de website niet voldoet aan de eisen die dit lid stelt en hij via deze website een overeenkomst heeft gesloten.”
4.6
Art. 6:230v lid 3 BW vormt, als gezegd, de implementatie van art. 8 lid 2, tweede alinea, Richtlijn consumentenrechten (zie hiervoor in 4.3). De considerans van deze richtlijn vermeldt dat de richtlijn tot doel heeft de goede werking van de interne markt te bevorderen, waarbij een juist evenwicht ontstaat tussen een hoog beschermingsniveau voor de consument en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven. [5] Ook het HvJEU heeft erop gewezen dat bij de handhaving van de informatieplichten van de Richtlijn consumentenrechten dit evenwicht moet worden gewaarborgd. [6] Verder bepaalt art. 24 lid 1 Richtlijn consumentenrechten dat de lidstaten sancties vaststellen voor overtredingen van nationale bepalingen waarin deze richtlijn is omgezet en erop toezien dat ze worden toegepast; de sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Van belang is hierbij voorts dat de Richtlijn consumentenrechten geen afbreuk doet aan nationale regels betreffende de geldigheid, het ontstaan of de gevolgen van overeenkomsten voor zover algemene aspecten van het verbintenissenrecht niet bij deze richtlijn worden geregeld. [7] De lidstaten mogen op grond van art. 4 Richtlijn consumentenrechten evenwel geen wettelijke bepalingen invoeren of handhaven die van de richtlijn afwijken, met inbegrip van bepalingen die een ander niveau van consumentenbescherming waarborgen, tenzij in de richtlijn anders is bepaald.
De prejudiciële vraag
4.7.1
De prejudiciële vraag gaat over de gevolgen van een vernietiging van de overeenkomst op grond van art. 6:230v lid 3 BW, in het bijzonder of de handelaar dan recht kan hebben op een vergoeding op grond van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking.
4.7.2
Bij de beantwoording neemt de Hoge Raad tot uitgangspunt de oordelen in zijn prejudiciële beslissing van heden in de zaak Bol.com (23/01972), die onder meer betrekking heeft op de reikwijdte van de bevoegdheid dan wel verplichting van de rechter tot vernietiging van de overeenkomst als niet is voldaan aan art. 6:230v lid 3 BW. [8] De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechter in verstekzaken de overeenkomst dan ambtshalve gedeeltelijk moet vernietigen, in die zin dat de vernietiging de rechten van de consument niet aantast en de verplichtingen van de consument vooralsnog in stand laat voor een zodanig gedeelte als nodig is om te voorkomen dat de sanctie voor de handelaar onevenredig zou zijn. Een korting op de betalingsverplichting van de consument van één derde is in beginsel redelijk te achten. In zaken waar de consument in rechte is verschenen, vernietigt de rechter de overeenkomst volledig als de consument in de gelegenheid is gesteld zich daarover uit te laten en zich daartegen niet heeft verzet. Als de consument zich in die zaken verzet tegen vernietiging van de overeenkomst, ziet de rechter af van vernietiging op de voet van art. 6:230v lid 3 BW. [9]
4.7.3
Aangezien gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst in verstekzaken de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten van de consument onverlet laat, blijft daarmee de rechtsgrond voor door de handelaar op grond van de overeenkomst jegens de consument verrichte prestaties in stand. Voor een vordering tot terugvordering of ongedaanmaking op de voet van de art. 6:203 en 6:210 BW is daarom geen plaats. Ook voor een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW) is dan geen plaats. Gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst in verstekzaken kan meebrengen dat de consument – doordat zijn verplichtingen uit de overeenkomst vooralsnog worden verminderd maar zijn rechten uit de overeenkomst niet – ten koste van de handelaar wordt verrijkt. Deze verrijking vindt haar grond echter in de, als sanctie op het niet voldoen aan art. 6:230v lid 3 BW te beschouwen, gedeeltelijke vernietiging. Die verrijking is dus niet ongerechtvaardigd.
4.7.4
In zaken waarin de consument in rechte is verschenen en, daartoe in de gelegenheid gesteld, zich niet ertegen verzet dat de overeenkomst volledig wordt vernietigd, vernietigt de rechter de overeenkomst volledig (zie hiervoor in 4.7.2).
4.7.5
Volledige vernietiging van de overeenkomst heeft tot gevolg dat de consument en de handelaar met terugwerkende kracht niet aan de overeenkomst zijn gebonden. De terugwerkende kracht vloeit voort uit art. 3:53 lid 1 BW.
4.7.6
De vernietiging brengt mee dat geen van beide partijen recht heeft op nakoming van hetgeen haar wederpartij zonder de vernietiging nog had moeten presteren.
4.7.7
Indien een partij al geheel of ten dele uitvoering heeft gegeven aan haar verplichtingen op grond van de overeenkomst, brengt de vernietiging van de overeenkomst mee dat die partij in zoverre onverschuldigd heeft gepresteerd. Dit kan naar Nederlands recht grond opleveren voor een vordering uit onverschuldigde betaling (de art. 6:203-211 BW) of ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW). Het Unierecht verzet zich niet in algemene zin tegen dergelijke vorderingen (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.16-3.18). Wel dient ten aanzien van een vordering van de handelaar op deze gronden ermee rekening te worden gehouden dat vernietiging van de overeenkomst de sanctie vormt op het niet nakomen door de handelaar van de mededelingsplicht van art. 8 lid 2 Richtlijn consumentenrechten. Die sanctie dient, gelet op art. 24 Richtlijn consumentenrechten doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn. Verder mogen de gevolgen van vernietiging van de overeenkomst geen afbreuk doen aan het nuttig effect van de bepalingen van de richtlijn en niet in strijd zijn met de doelstellingen van de richtlijn. [10]
4.7.8
De handelaar zal door hem op grond van de overeenkomst aan de consument geleverde goederen als onverschuldigd betaald kunnen terugvorderen. Als de consument een door hem van de handelaar gekocht goed moet teruggeven en van zijn kant gedane betalingen terugkrijgt, zal de handelaar per saldo veelal nadeel ondervinden doordat het goed, reeds als gevolg van de levering, een deel van zijn waarde voor hem heeft verloren. Dit verlies kan de handelaar in beginsel niet voor rekening van de consument brengen (vgl. art. 6:204 lid 1 BW). [11] Kan de consument het goed niet meer teruggeven en schiet hij dus tekort in zijn verplichting tot teruggave, dan is hij voor de daaruit voor de handelaar voortvloeiende schade ingevolge art. 6:74 lid 1 BW aansprakelijk, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend (overmacht). Indien de consument zich erop beroept dat hij het ontvangen goed niet kan teruggeven als gevolg van hem niet toe te rekenen omstandigheden, is het aan de consument om die omstandigheden bij betwisting door de handelaar te bewijzen. De handelaar dient de consument op grond van art. 6:207 BW in beginsel de kosten van het ontvangen en teruggeven van het goed te vergoeden.
4.7.9
Heeft de handelaar op grond van de overeenkomst niet een goed gegeven maar een andere prestatie verricht, die naar zijn aard niet ongedaan kan worden gemaakt, zoals het geven van onderwijs, dan zal de handelaar slechts aanspraak kunnen maken op een vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst door de consument binnen de door art. 6:210 lid 2 BW omschreven grenzen; tot die grenzen behoort dat aanspraak op vergoeding alleen bestaat ‘voor zover dit redelijk is’. Omdat de handelaar niet heeft voldaan aan art. 6:230v lid 3 BW, is het gezien de vereiste doeltreffendheid en afschrikkendheid van de sanctie niet redelijk dat de handelaar voor die waarde zonder enige korting vergoeding zou ontvangen. Bij de beoordeling in hoeverre een vergoeding redelijk is, kan ook van belang zijn of de consument is gewezen op zijn recht de overeenkomst binnen de bedenktijd te ontbinden (art. 6:230o BW) en daarvan vervolgens geen gebruik heeft gemaakt.
4.7.10
De handelaar kan een vordering tot vergoeding binnen de grenzen van art. 6:212 BW ook baseren op ongerechtvaardigde verrijking. Ook daarbij geldt dat de vergoedingsplicht slechts geldt ‘voor zover dit redelijk is’, zodat kan worden vermeden dat de overtreding door de handelaar van de informatieplicht van art. 8 lid 2 Richtlijn consumentenrechten in feite zonder enige doeltreffende en afschrikkende sanctie blijft.
4.7.11
Uit hetgeen hiervoor in 4.7.1-4.7.10 is overwogen, volgt dat het antwoord op de prejudiciële vraag luidt dat de handelaar recht kan hebben op een vergoeding op grond van de art. 6:203, 6:210 of 6:212 BW nadat een overeenkomst op grond van art. 6:230v lid 3 BW geheel is vernietigd.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- beantwoordt de vraag op de hiervoor in 4.7.11 weergegeven wijze;
- begroot de kosten van deze procedure op de voet van art. 393 lid 10 Rv op € 1.800,-- aan de zijde van Capabel en op nihil aan de zijde van [verweerster] .
Deze beslissing is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, A.E.B. ter Heide, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
4 oktober 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Rotterdam 12 mei 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:4049.
2.Zie de Implementatiewet richtlijn consumentenrechten (Stb. 2014, 140), in werking getreden op 13 juni 2014.
3.Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 199/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad, PbEU 2011, L 304/64.
4.Kamerstukken II 2012/13, 33520, nr. 3, p. 51.
5.Considerans onder 4 Richtlijn consumentenrechten.
6.HvJEU 23 januari 2019, zaak C-430/17, ECLI:EU:C:2019:47 (Walbusch Walter Busch), punt 41; HvJEU 10 juli 2019, zaak C-649/17, ECLI:EU:C:2019:576 (Amazon EU), punt 44.
7.Considerans onder 14 en art. 3 lid 5 Richtlijn consumentenrechten.
8.HR 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1355.
9.HR 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1355, rov. 4.8.10 en 4.8.12.
10.Vgl. HvJEU 15 juni 2023, C-520/21, ECLI:EU:C:2023:478 (Szcześniak/Bank M), punt 64.
11.Vgl. HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236 (Gratis telefoon II), rov. 3.15.1.