4.5Art. 6:230v lid 3 BW is bij de totstandkoming als volgt toegelicht:
“Het derde lid van artikel 230v zet artikel 8 lid 2 (alinea 2) van de richtlijn om. Doel is om de informatievoorziening tijdens het bestelproces op internet te verbeteren. Het moet voor de consument duidelijk zijn wanneer hij een betalingsverplichting aangaat (overweging 39 van de richtlijn). Deze algemene informatieverplichting wordt vervolgens verder ingekleurd en geconcretiseerd. Bij het gebruik maken van een knop die kan worden aangeklikt, waardoor wordt besteld, zal deze een goed leesbare tekst moeten bevatten waaruit blijkt dat de consument een betalingsverplichting aangaat. (…) De tekst «bestelling met betalingsverplichting» voldoet hier in ieder geval aan. Andere teksten kunnen ook volstaan, mits ze voldoende duidelijk en ondubbelzinnig zijn. Overigens beoogt de bepaling niet de taal waarin de tekst gesteld moet zijn te harmoniseren, zo volgt uit artikel 6 lid 7 en overweging 15 van de richtlijn.
(…) De slotzin verduidelijkt dat de overeenkomst die in strijd met deze bepaling tot stand is gekomen door de consument kan worden vernietigd. Daarmee wordt de zinsnede «Indien aan de bepalingen van deze alinea niet is voldaan is de consument niet door de overeenkomst of de bestelling gebonden» geïmplementeerd. Deze bevoegdheid tot vernietiging betekent dat het uiteindelijk aan de consument is om te kiezen of hij aan de bestelling gebonden is, wanneer de website niet voldoet aan de eisen die dit lid stelt en hij via deze website een overeenkomst heeft gesloten.”
4.6.1Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) heeft in zijn arrest van 7 april 2022 in de zaak Fuhrmannbeslist dat art. 8 lid 2, tweede alinea, Richtlijn consumentenrechten aldus moet worden uitgelegd dat, teneinde in de context van een bestelproces voor het op elektronische wijze sluiten van een overeenkomst op afstand te bepalen of een op de bestelknop aangebrachte formulering overeenkomt met de woorden ‘bestelling met betalingsverplichting’ in de zin van die bepaling, uitsluitend moet worden uitgegaan van de woorden op die knop. Daartoe heeft het HvJEU onder meer als volgt overwogen:
“26 Wat deze laatste verplichting betreft [toevoeging Hoge Raad: de verplichting om de consument er uitdrukkelijk over te informeren dat hij door de bestelling te plaatsen een betalingsverplichting aangaat], blijkt uit de duidelijke bewoordingen van artikel 8, lid 2, tweede alinea, tweede volzin, van richtlijn 2011/83 dat op de bestelknop (…) op een goed leesbare wijze en met ondubbelzinnige woorden een vermelding moet worden aangebracht waaruit blijkt dat het plaatsen van de bestelling voor de consument een verplichting inhoudt om de handelaar te betalen. Hoewel deze bepaling de formulering „bestelling met betalingsverplichting” noemt, blijkt uit de bewoordingen van die bepaling ook dat deze formulering een voorbeeld is en dat de lidstaten de handelaar mogen toestaan een andere overeenkomstige formulering te gebruiken, mits deze ondubbelzinnig is wat het ontstaan van die verplichting betreft.
27 Wanneer dus, zoals in casu, een nationale regeling tot omzetting van deze bepaling, net als de richtlijn, zelf geen precieze voorbeelden van overeenkomstige formuleringen bevat, zijn de handelaren vrij in hun keuze van de te gebruiken woorden, mits uit die woorden ondubbelzinnig blijkt dat de consument, zodra hij de bestelknop (…) aanklikt, een betalingsverplichting aangaat.
28 Bovendien blijkt even duidelijk uit de bewoordingen van artikel 8, lid 2, tweede alinea, tweede volzin, van richtlijn 2011/83, gelezen in samenhang met het woord „uitdrukkelijk” in artikel 8, lid 2, tweede alinea, eerste volzin, van deze richtlijn, dat de in deze bepaling bedoelde formulering op de knop (…) moet staan. Mede gelet op hetgeen in het vorige punt van het onderhavige arrest is aangegeven, betekent dit dat er, om te beoordelen of de handelaar heeft voldaan aan zijn verplichting om erop toe te zien dat de consument bij het plaatsen van zijn bestelling uitdrukkelijk erkent dat deze een betalingsverplichting inhoudt, alleen rekening moet worden gehouden met de woorden op die knop (…).
32 Gelet op de overwegingen in punt 26 van het onderhavige arrest staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of in het hoofdgeding de formulering „voltooi boeking” in de Duitse taal, rekening houdend met uitsluitend de bewoordingen van die formulering en los van de omstandigheden van het boekingsproces, kan worden geacht overeen te komen met de woorden „bestelling met betalingsverplichting” in artikel 8, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2011/83. (…)
33 In dit verband zal de verwijzende rechter met name moeten nagaan of de term „boeking” in het Duits, zowel in de omgangstaal als in de ogen van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument, noodzakelijkerwijs en consistent in verband wordt gebracht met het ontstaan van een betalingsverplichting. Zo niet, dan zal moeten worden geconcludeerd dat de uitdrukking „voltooi boeking” dubbelzinnig is en dus niet kan worden beschouwd als een formulering die overeenkomt met de woorden „bestelling met betalingsverplichting” in artikel 8, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2011/83.”
4.6.2Het HvJEU heeft voorts in zijn arrest van 30 mei 2024 in de zaak Connyoverwogen:
“48 (…) dat de afronding van een bestelproces waarbij voor de consument een betalingsverplichting ontstaat, een fundamentele stap is, aangezien deze afronding inhoudt dat de consument ermee instemt niet alleen gebonden te zijn door de overeenkomst op afstand, maar ook door de betalingsverplichting ([Fuhrmann-arrest], punt 30). Het activeren van een knop (…) om de bestelling af te ronden, houdt immers juist een verklaring in van de consument dat hij onherroepelijk aanvaardt gebonden te zijn door een betalingsverplichting.”
De eerste prejudiciële vraag
4.7.1Voor de beantwoording van de vraag of een knop met daarop alleen de tekst ‘bestelling plaatsen’ voldoet aan art. 6:230v lid 3 BW, is gelet op de hiervoor in 4.6.1 aangehaalde overwegingen uit het Fuhrmann-arrest van belang of deze tekst in het Nederlands, zowel in de omgangstaal als in de ogen van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument, noodzakelijkerwijs en consistent in verband wordt gebracht met het ontstaan van een betalingsverplichting.
4.7.2De vraag of een knop met daarop alleen de tekst ‘bestelling plaatsen’ voldoet aan art. 6:230v lid 3 BW, wordt in de feitenrechtspraak wisselend beantwoord (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.28). De Hoge Raad ziet hierin aanleiding om met het oog op de rechtseenheid deze vraag te beantwoorden.
4.7.3Wanneer een handelaar zaken of diensten aanbiedt op een website en aan de consument daar een knop toont met de tekst ‘bestelling plaatsen’, kan niet worden gezegd dat die tekst zowel in de omgangstaal als in de ogen van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument noodzakelijkerwijs en consistent in verband wordt gebracht met het ontstaan van een betalingsverplichting. Bovendien maken de tekst van en de toelichting bij art. 6:230v lid 3 BW uitdrukkelijk onderscheid tussen ‘bestellen’ of ‘een bestelling plaatsen’ enerzijds en een ‘betalingsverplichting aangaan’ anderzijds. Datzelfde geldt voor art. 8 lid 2, tweede alinea van de richtlijn en de considerans (zie hiervoor in 4.4). Ook tegen die achtergrond moet worden aangenomen dat de tekst ‘bestelling plaatsen’ niet overeenkomt met de woorden ‘bestelling met betalingsverplichting’ in de zin van art. 6:230v lid 3 BW en art. 8 lid 2, tweede alinea, Richtlijn consumentenrechten en dat niet kan worden aangenomen dat de term ‘bestelling plaatsen’ door de gemiddelde consument noodzakelijkerwijs en consistent in verband wordt gebracht met het ontstaan van een betalingsverplichting.
4.7.4Uit hetgeen hiervoor in 4.7.3 is overwogen, volgt dat een knop met daarop alleen de tekst ‘bestelling plaatsen’ niet voldoet aan art. 6:230v lid 3 BW. Hetzelfde geldt voor een knop met daarop alleen de tekst ‘bestellen’ of ‘bestelling afronden’. Hiermee is de eerste prejudiciële vraag beantwoord.
De tweede en de derde prejudiciële vraag
4.8.1De tweede prejudiciële vraag en de derde prejudiciële vraag gaan over wat de rechter ambtshalve moet of mag doen als niet is voldaan aan art. 6:230v lid 3 BW. De vragen hebben in het bijzonder betrekking op de slotzin van art. 6:230v lid 3 BW, die erop neerkomt dat een overeenkomst die tot stand komt doordat de consument op een knop klikt die niet aan art. 6:230v lid 3 BW voldoet, vernietigbaar is.
4.8.2Art. 6:230v lid 3 BW vormt, als gezegd, de implementatie van art. 8 lid 2, tweede alinea, Richtlijn consumentenrechten (zie hiervoor in 4.3). De considerans van deze richtlijn vermeldt dat de richtlijn tot doel heeft de goede werking van de interne markt te bevorderen, waarbij een juist evenwicht ontstaat tussen een hoog beschermingsniveau voor de consument en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven.Ook het HvJEU heeft erop gewezen dat bij de handhaving van de informatieplichten van de Richtlijn consumentenrechten dit evenwicht moet worden gewaarborgd.Verder bepaalt art. 24 lid 1 Richtlijn consumentenrechten dat de lidstaten sancties vaststellen voor overtredingen van nationale bepalingen waarin deze richtlijn is omgezet en erop toezien dat ze worden toegepast; de sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Van belang is hierbij voorts dat de Richtlijn consumentenrechten geen afbreuk doet aan nationale regels betreffende de geldigheid, het ontstaan of de gevolgen van overeenkomsten voor zover algemene aspecten van het verbintenissenrecht niet bij deze richtlijn worden geregeld.De lidstaten mogen op grond van art. 4 Richtlijn consumentenrechten evenwel geen wettelijke bepalingen invoeren of handhaven die van de richtlijn afwijken, met inbegrip van bepalingen die een ander niveau van consumentenbescherming waarborgen, tenzij in de richtlijn anders is bepaald.
4.8.3Art. 8 lid 2, tweede alinea, Richtlijn consumentenrechten voorziet in een dwingendrechtelijke informatieplicht ter bescherming van de consument. De nationale rechter is daarom op grond van het effectiviteitsbeginsel gehouden deze bepaling ambtshalve toe te passen, ook als dat in strijd zou zijn met bepalingen van nationaal recht.Dit geldt zowel in procedures op tegenspraak als in verstekprocedures.
4.8.4Als sanctie voor het geval niet is voldaan aan de informatieplicht van art. 8 lid 2, tweede alinea, Richtlijn consumentenrechten, schrijft die bepaling voor dat de consument niet door de overeenkomst of bestelling is gebonden. Ter implementatie hiervan houdt art. 6:230v lid 3 BW in dat een overeenkomst die in strijd met dit lid tot stand komt, vernietigbaar is (zie hiervoor in 4.2-4.3).
4.8.5Op de voet van art. 6:230v lid 3 BW kan de overeenkomst hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk worden vernietigd. Gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst kan bestaan in een vermindering van de verplichtingen, met name de betalingsverplichtingen, van de consument.
4.8.6De rechter die overweegt een overeenkomst ambtshalve te vernietigen, dient op grond van de beginselen van hoor en wederhoor de verschenen partij(en) in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten.
Indien de consument in de procedure is verschenen, heeft hij aldus gelegenheid zich tegen vernietiging van de overeenkomst te verzetten, hetgeen de rechter dan heeft te respecteren.
Indien de consument niet in de procedure is verschenen, kan de rechter slechts overgaan tot gedeeltelijke vernietiging, die de rechten van de consument uit de overeenkomst onverlet laat.De in de procedure niet verschenen consument zal immers geen rekening behoeven te houden met de mogelijkheid dat de rechter hem die rechten ontneemt, wanneer die mogelijkheid niet tijdig aan hem is kenbaar gemaakt en hij geen gelegenheid heeft gehad zich daarover uit te laten (vgl. art. 130 lid 3 Rv). Deze begrenzing van de rechterlijke bevoegdheden berust op beginselen van het Nederlandse procesrecht en valt daarmee binnen de door het Unierecht geëerbiedigde procedurele autonomie van de lidstaten, zolang daarmee niet wordt afgedaan aan de beschikbaarheid van passende en doeltreffende middelen om de richtlijn te doen naleven.Tot die middelen behoort de in art. 6:230v lid 3 BW voorziene sanctie van vernietigbaarheid.
4.8.7Een gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst waarbij enerzijds de rechten van de consument geheel in stand blijven maar anderzijds de verplichtingen, met name de betalingsverplichtingen, van de consument geheel wegvallen, zou stroken met de bepaling in art. 8 lid 2, tweede alinea, Richtlijn consumentenrechten dat de consument niet door de overeenkomst of de bestelling is gebonden. Een zodanige vernietiging zou echter weliswaar een doeltreffende sanctie zijn, maar in veel gevallen klaarblijkelijk niet beantwoorden aan de eis dat sancties ook voor de handelaar evenredig moeten zijn.
4.8.8Op grond van hetgeen hiervoor in 4.8.7 is overwogen, mag de rechter, als de consument niet in het geding is verschenen, de overeenkomst op de voet van art. 6:230v lid 3 BW slechts gedeeltelijk vernietigen, in die zin dat de vernietiging de rechten van de consument niet aantast en de verplichtingen van de consument in stand blijven voor zover nodig is om te voorkomen dat de sanctie voor de handelaar onevenredig zou zijn. Die gedeeltelijke vernietiging in een verstekvonnis ontneemt aan de consument niet de mogelijkheid om op grond van art. 6:230v lid 3 BW alsnog de overeenkomst geheel te (doen) vernietigen. De consument kan de overeenkomst niet meer (doen) vernietigen als de handelaar de consument, bijvoorbeeld ter gelegenheid van de betekening van het verstekvonnis, op deze mogelijkheid heeft gewezen en een redelijke termijn heeft gesteld om te kiezen tussen bevestiging en vernietiging, en de consument binnen deze termijn geen keuze heeft gedaan (art. 3:55 lid 2 BW).
4.8.9Doordat de consument na een beslissing van de rechter als hiervoor in 4.8.8 bedoeld – behoudens bijvoorbeeld de werking van art. 3:55 lid 2 BW, zie hiervoor in 4.8.8, slot – de mogelijkheid heeft om alsnog tot volledige vernietiging van de overeenkomst te komen, wordt een resultaat bereikt dat strookt met de bepaling in art. 8 lid 2 Richtlijn consumentenrechten dat de consument niet door de overeenkomst is gebonden.Het resultaat van een gedeeltelijke vernietiging als hiervoor in 4.8.8 bedoeld zal veelal materieel niet wezenlijk verschillen van het resultaat in het geval van algehele vernietiging van de overeenkomst. In beide gevallen vindt een aanpassing van het contractuele evenwicht plaats ten gunste van de consument. Bij algehele vernietiging is die aanpassing gelegen in het volgende.
Partijen hebben dan over en weer recht op ongedaanmaking van de verrichte prestaties.
Als de consument een door hem van de handelaar gekocht goed moet teruggeven en van zijn kant gedane betalingen terugkrijgt, zal de handelaar per saldo veelal nadeel ondervinden doordat het goed, reeds als gevolg van de levering, een deel van zijn waarde voor hem heeft verloren. Dit verlies kan de handelaar in beginsel niet voor rekening van de consument brengen (vgl. art. 6:204 lid 1 BW).
Heeft de handelaar op grond van de overeenkomst niet een goed gegeven maar een andere prestatie verricht, die naar zijn aard niet ongedaan kan worden gemaakt, dan zal de handelaar slechts aanspraak kunnen maken op een vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst door de consument binnen de door art. 6:210 lid 2 BW omschreven grenzen; tot die grenzen behoort dat aanspraak op vergoeding alleen bestaat ‘voor zover dit redelijk is’. Omdat de handelaar niet heeft voldaan aan art. 6:230v lid 3 BW, is het gezien de vereiste doeltreffendheid en afschrikkendheid van de sanctie niet redelijk dat de handelaar voor die waarde zonder enige korting vergoeding zou ontvangen. Bij de beoordeling in hoeverre een vergoeding redelijk is, kan ook van belang zijn of de consument is gewezen op zijn recht de overeenkomst binnen de bedenktijd te ontbinden (art. 6:230o BW) en daarvan vervolgens geen gebruik heeft gemaakt.
4.8.10Een beslissing als hiervoor in 4.8.8 bedoeld, waarbij de rechter de verplichtingen van de consument vooralsnog gedeeltelijk in stand laat en aldus bij wijze van evenredige sanctie een korting op de betalingsverplichting van de consument toepast, doet voorts recht aan het belang voor de rechtspraktijk van eenvoudig te hanteren regels.
Met het oog op het grote aantal procedures waarin betaling wordt gevorderd uit hoofde van overeenkomsten op afstand waarbij de handelaar gebruik heeft gemaakt van een bestelknop die niet voldoet aan art. 6:230v lid 3 BW, verdient het aanbeveling dat de rechter zich bij de toepassing van de korting richt naar niet-bindende richtlijnen.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in 4.8.9, is een korting van één derde op de betalingsverplichting van de consument in beginsel redelijk te achten.
4.8.11Uit hetgeen hiervoor in 4.8.1-4.8.8 is overwogen, volgt dat het antwoord op de tweede prejudiciële vraag luidt dat als de bestelknop niet voldoet aan art. 6:230v lid 3 BW, de rechter in verstekzaken niet ambtshalve de overeenkomst volledig mag vernietigen.
4.8.12Uit hetgeen hiervoor in 4.8.8-4.8.10 is overwogen, volgt dat het antwoord op de derde prejudiciële vraag voor verstekzaken inhoudt dat als de bestelknop niet voldoet aan art. 6:230v lid 3 BW, de rechter de overeenkomst ambtshalve gedeeltelijk moet vernietigen, in die zin dat de vernietiging de rechten van de consument niet aantast en de verplichtingen van de consument vooralsnog in stand laat voor een zodanig gedeelte als nodig is om te voorkomen dat de sanctie voor de handelaar onevenredig zou zijn.
In zaken waar de consument in rechte is verschenen, vernietigt de rechter de overeenkomst volledig als de consument in de gelegenheid is gesteld zich daarover uit te laten en zich daartegen niet heeft verzet. Als de consument zich in die zaken verzet tegen vernietiging van de overeenkomst, ziet de rechter af van vernietiging op de voet van art. 6:230v lid 3 BW.